Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO6330 Zaaknr: 38371


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 26-03-2004
Datum publicatie: 26-03-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.371
26 maart 2004
BK

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 april 2002, nr. 00/00574, betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1996 en 1997 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij één bezwaarschrift heeft belanghebbende bezwaar tegen die aanslagen gemaakt. Bij uitspraken van de Inspecteur is het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag voor 1996 ongegrond verklaard en is de aanslag voor 1997 verminderd met f 6004.
Belanghebbende is bij één beroepschrift tegen die uitspraken in beroep gekomen.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.


3. Beoordeling van de klachten

3.1. Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 1997 heeft het Hof op goede gronden een juiste beslissing genomen. Daaraan doet niet af dat, kennelijk als gevolg van schrijffouten, de nummering van de onderdelen van de uitspraak niet juist is. In zoverre falen de klachten.

3.2. Het beroepschrift van belanghebbende voor het Hof laat geen andere lezing toe dan dat belanghebbende daarbij beroep heeft ingesteld tegen twee uitspraken van de Inspecteur, te weten de uitspraak van 23 februari 2000 op het bezwaar tegen de voor het jaar 1997 aan belanghebbende opgelegde aanslag en de uitspraak van 8 februari 2000 op het bezwaar tegen de hem voor het jaar 1996 opgelegde aanslag. Ingevolge artikel 26a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen mocht belanghebbende bij één beroepschrift beroep instellen tegen de beide hiervoor genoemde uitspraken. Het Hof heeft echter verzuimd een beslissing te geven met betrekking tot laatstvermelde uitspraak betreffende het jaar 1996. De klacht daarover van belanghebbende is in zoverre terecht.

3.3. Nu door de Inspecteur een aanslag van nihil is vastgesteld en de rechter in belastingzaken de aanslag niet kan verhogen, kan het beroep van belanghebbende niet leiden tot het door hem voorgestane resultaat, nog daargelaten dat de aan dat beroep ten grondslag liggende opvattingen, zoals uit de beslissing voor het jaar 1997 voortvloeit, onjuist zijn. Derhalve kan de klacht, hoewel terecht, wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2004.