Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1A Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
SV/R&S/04/22182

Onderwerp Datum
individuele reïntegratieovereenkomst 29 maart 2004

Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 11 maart 2004 heeft de staatssecretaris toegezegd uw Kamer binnen twee weken met een brief nader te informeren over de Individuele reïntegratieovereenkomst (IRO).

IRO koppelt keuzevrijheid aan effectieve besteding van middelen
Tijdens verschillende Algemeen Overleggen heeft de Tweede Kamer de wens uitgesproken de keuzevrijheid voor cliënten te verbeteren. Met de IRO-regeling wordt de keuzevrijheid voor cliënten met betrekking tot hun reïntegratie versterkt. De rol van de cliënt krijgt op meerdere plaatsen gestalte. De IRO biedt cliënten de mogelijkheid zelf het reïntegratietraject vorm te geven. Dit betekent dat zij zelf hun wensen en mogelijkheden kunnen vertalen naar een praktisch trajectplan. Zij kunnen een voorstel doen voor de samenstelling van hun traject met onderdelen als bijvoorbeeld bemiddeling of scholing. Voor de ondersteuning bij de uitvoering van dit plan, kunnen zij zelf een reïntegratiebedrijf zoeken. Ook kunnen zij zo nodig aangeven bij welke andere bedrijven dit reïntegratiebedrijf dienstverlening moet inkopen. Dit biedt cliënten de mogelijkheid zelf de regie te voeren over hun reïntegratie.

Met de IRO-regeling versterkt het kabinet enerzijds de keuzevrijheid voor cliënten en waarborgt het kabinet anderzijds de efficiënte besteding van publieke reïntegratiemiddelen. De schaarse reïntegratiemiddelen moeten immers op die manier worden ingezet dat zoveel mogelijk mensen worden geholpen. Tijdens eerdere contacten met de Kamer is de noodzaak tot efficiënte besteding van reïntegratiemiddelen, en de daarbij gepaard gaande resultaatfinanciering, onderstreept. Ik denk daarbij aan het AO over de PRB (september 2003) en het AO over de nota `Naar een werkende reïntegratiemarkt' (december 2002) waarin de Tweede kamer de contouren van marktwerking, inclusief het streven naar volledige resultaatsfinanciering, heeft onderschreven.

Beide elementen ­keuzevrijheid en efficiënte besteding van middelen- worden in het IRO verenigd.

2

Om een reïntegratiebedrijf af te kunnen rekenen op resultaat, is het noodzakelijk te werken met de constructie van een hoofdaannemer, als er gebruik wordt gemaakt van dienstverlening van verschillende bedrijven. Dit gebeurt bij de reguliere trajecten en bij een IRO. Zo kan immers het financiële risico, wanneer geen sprake is van duurzame werkhervatting, bij een reïntegratiebedrijf worden gelegd. Deze keuze is bewust gemaakt. Het kabinet acht het niet wenselijk dat naast de resultaatfinanciering bij reguliere trajecten een subsidieregeling voor trajecten bestaat. Dit zou reïntegratiebedrijven de mogelijkheid bieden de resultaatverplichtingen te ontduiken, waardoor de prikkel tot een effectieve en efficiënte aanpak verdwijnt.

Tijdens het Algemeen Overleg op 11 maart 2004 is, net als op 17 december 2003, gebleken dat bedoeling, inzet en richting van zowel het kabinet als de Tweede Kamer met betrekking tot de IRO overeenkomen. Desondanks bestaat nog onduidelijkheid over de vormgeving van de IRO-regelgeving. Deze onduidelijkheid tracht ik in deze brief weg te nemen.

Aanpassing concept-regelgeving na AO
Op 15 december 2003 heb ik de Tweede Kamer de concept-regelgeving aangaande IRO toegezonden. Na het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 17 december 2003 heb ik het ontwerpbesluit en de concept ministeriële regeling op enkele punten gewijzigd, conform de wensen van de Tweede Kamer.

Ten eerste betreft dat het waarborgen van de inbreng van de cliënt. Het UWV sluit een IRO af met een reïntegratiebedrijf, maar de cliënt moet deze overeenkomst tekenen voor gezien. Hiermee is gegarandeerd dat de IRO tussen UWV en reïntegratiebedrijf weergeeft wat de cliënt in zijn trajectplan heeft opgenomen. De cliënt tekent vanzelfsprekend de aanvraag voor een IRO en verder het door de cliënt op te stellen trajectplan voor akkoord.

Ten tweede is de bepaling over de financiering van de IRO gewijzigd. Met betrekking tot de financiering spelen er twee aspecten: de opbouw/hoogte van de trajectprijs en de mate van resultaatfinanciering. Het UWV stelt de trajectprijs en de mate van resultaatfinanciering vast. Voor wat betreft de trajectprijs moet bedacht worden, dat de trajectprijs van een IRO niet exact gelijk zal zijn aan die in de reguliere aanbestedingsprocedure. In de trajectprijs brengt een reïntegratiebedrijf de gemiddelde kosten van de reïntegratieactiviteiten tot uitdrukking. Gezien de gedeeltelijke resultaatsfinanciering die geldt, zal de trajectprijs tevens een marge bevatten in verband met de verwachte kans op plaatsingen. Dit is ook het geval bij de reguliere aanbestedingsprocedure. De marge bij het IRO zal naar alle waarschijnlijkheid hoger zijn gezien de kleine aantallen waar het over gaat (minder kans op risico-spreiding).
De bepaling over de mate van resultaatfinanciering is veranderd. Aanvankelijk gold als voorwaarde dat er sprake moest zijn van tenminste 50% resultaatfinanciering. Deze `tenminste-bepaling' is komen te vervallen, gezien de beperkte omvang van een IRO. Het UWV hanteert nu voor een IRO als uitgangspunt 50% resultaatfinanciering en kan daar in individuele gevallen van afwijken om optimaal maatwerk te leveren. Dit kan bijvoorbeeld in het geval van een cliënt met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Ten derde maakt de concept-regelgeving het mogelijk dat ook een bedrijf dat van oudsher geen reïntegratiebedrijf is, maar zich gaat richten op de inschakeling van mensen in het arbeidsproces, in aanmerking kan komen voor de uitvoering van een IRO. Een voorbeeld is een scholingsinstituut, dat scholing aanbiedt als onderdeel van een reïntegratietraject. Het

3

UWV heeft dit punt expliciet in de toelichting op het Programma van Eisen voor de IRO opgenomen, om deze mogelijkheid buiten elke vorm van twijfel te stellen. Het spreekt vanzelf dat de kwaliteitseisen zoals geformuleerd door het UWV ook bij deze bedrijven onverkort van kracht blijven.

Betrokkenheid cliëntenorganisaties bij ontwerpen regelgeving
De Tweede Kamer heeft vragen gesteld over de betrokkenheid van cliëntenorganisaties bij het ontwerpen van de regelgeving. Bewust is gekozen voor regelgeving op hoofdlijnen. De invulling van de regelgeving vindt plaats door het UWV. De beleidsvorming vindt dus plaats op twee niveau's: centraal in regelgeving door kabinet en parlement en decentraal in beleidsregels van het UWV. Bij het ontwikkelen van de centrale regelgeving is geput uit schriftelijke adviezen van LCR, CG-raad, RWI en CWP met betrekking tot het persoonsgebonden reïntegratiebudget. Daarnaast hebben verschillende organisaties tijdens bestuurlijk of ambtelijk overleg hun inzichten aangedragen. Deze inzichten zijn meegewogen bij het ontwerpen van de regelgeving. Een belangrijk aantal van deze inzichten is verwerkt in de IRO-regeling: de regierol van de cliënt wordt versterkt, cliënten krijgen de mogelijkheid zelf een trajectplan op te stellen en zelf een reïntegratiebedrijf te kiezen. Over resultaatfinanciering heb ik verschillende adviezen ontvangen. De RWI heeft mij geadviseerd over het PRB en daarbij opgemerkt dat bekeken moet worden of een vorm van resultaatfinanciering kan worden toegepast. Borea bepleit in zijn brief aan de Tweede Kamer een systeem van gedeeltelijke resultaatfinanciering. Daartegenover zijn cliëntenorganisaties als de LCR en de CG-Raad geen voorstander van resultaatfinanciering en het daarmee verband houdende punt van de noodzaak van hoofdaannemerschap.

Betrokkenheid cliëntenraden bij nadere uitwerking
Bij de nadere invulling van de regeling heeft het UWV nadrukkelijk een plek voor de cliëntenraden van het UWV ingeruimd. In deze fase van de beleidsvorming wordt de IRO- regelgeving praktisch vormgegeven. Het UWV bepaalt de mate van resultaatfinanciering, de hoogte van de trajectprijs en kwaliteitscriteria waaraan reïntegratiebedrijven moeten voldoen. Het UWV heeft hiertoe een concept programma van eisen opgesteld en toegestuurd naar de cliëntenraden AG en WW. Het programma van eisen is besproken met de commissie reïntegratie van de cliëntenraden. Dit heeft geleid tot verschillende wijzigingen in het programma van eisen. Aan de kwaliteitseisen voor het reïntegratiebedrijf is bijvoorbeeld toegevoegd dat deze moet beschikken over een klachtenreglement dan wel een transparante klachtenprocedure. Een ander voorbeeld is dat de periodieke rapportages van het reïntegratiebedrijf aan het UWV ook door de cliënt moeten worden ondertekend, om de regiefunctie van de cliënt te waarborgen. De commissie reïntegratie van de cliëntenraden van het UWV heeft ingestemd met het programma van eisen. Het UWV en deze commissie hebben afgesproken dat eventuele wijzigingen in het programma van eisen eerst worden afgestemd met de cliëntenraad. Juist in deze fase waarin het beleid praktisch wordt vormgegeven is dus veel aandacht voor het cliëntenperspectief. Het spreekt vanzelf dat eenzelfde afstemmingstraject met Borea plaatsvindt, om ook de inbreng van reïntegratiebedrijven te waarborgen. Ook Borea heeft ingestemd met het programma van eisen.

Overleg met LCR
Mede naar aanleiding van de brieven die de LCR aan de Tweede Kamer heeft gezonden over de IRO, is dit onderwerp tijdens bestuurlijk en ambtelijk overleg met de LCR besproken. De LCR heeft aangegeven niet tegen de invoering van de IRO te zijn, maar deze

4

regeling niet te zien als volwaardig alternatief voor het PRB, zoals eerder door de LCR verwoord in brieven aan de Tweede Kamer. De LCR heeft aangegeven, dat zij het van groot belang vindt dat de cliënten -indien nodig- de mogelijkheid krijgen zich in een vóórfase (dus voordat de reïntegratie-activiteiten daadwerkelijk ter hand worden genomen) een helder beeld kunnen vormen over hun wensen en mogelijkheden. Dit belang geldt zowel voor de IRO als voor de reguliere aanbestedingsprocedure. Dit punt is onder de aandacht gebracht bij het UWV en onderwerp geworden van het Programma van Eisen, behorende bij het IRO. Daarin staat opgenomen dat de cliënt de mogelijkheid heeft in de voorfase van de IRO een onafhankelijk assessment te laten uitvoeren. De kosten van dit assessment maken onderdeel uit van de trajectprijs van een IRO. Voor wat betreft de reguliere trajecten, lopen er op dit moment meerdere ontwikkelingen, die het helder krijgen van de wensen en mogelijkheden van de cliënt bevorderen. Het UWV bekijkt in brede zin hoe de voorfase bij reguliere trajecten vormgegeven kan worden. Een voorbeeld daarvan is de invoering van de reïntegratiecoach. Daarnaast is de introductie van de werkherkansingsadviseur een bijdrage aan de invulling van een voorfase.

Afstemming SZW-UWV
Gedurende de afgelopen maanden is het programma van eisen van het UWV ook in ambtelijk overleg besproken. Vanuit mijn ministerie is nauwkeurig gevolgd dat het UWV bij de nadere invulling van de regelgeving recht doet aan de concept-regelgeving met betrekking tot de IRO en de wensen van de Tweede Kamer. In beide gevallen geeft het UWV er blijk van de IRO-regelgeving op correcte wijze te vertalen in beleidsregels. Het UWV draagt er zorg voor dat het programma van eisen in de hele organisatie bekend is, zodat op het moment van inwerkingtreding van de IRO-regelgeving, alle UWV- medewerkers cliënten optimaal en op juiste wijze kunnen informeren over de IRO.

Uitvoering IRO-regeling door UWV
Tijdens het Algemeen Overleg op 11 maart 2004 is gesproken over een concept van het programma van eisen. Bij die gelegenheid is gewezen op een brief van `Branchevereniging Phoenix voor reïntegratie en loopbaanbedrijven' waarin wordt gemeld dat de voorschriften van het UWV afwijken van hetgeen ik in mijn brieven aan de Tweede Kamer heb gesteld. Dat is echter niet het geval. In de concept-regeling aangaande IRO, die ik uw Kamer op 15 december heb toegezonden, heb ik aangegeven, dat het UWV een deel van de trajectprijs bij plaatsing betaalt (het gedeelte resultaatfinanciering) en het overige deel op een door het UWV te betalen tijdstip (het gedeelte inspanningsfinanciering). In de toelichting is hier nog aan toegevoegd dat dit tijdstip meestal zal zijn gelegen voordat de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf hebben geleid tot plaatsing. Het UWV heeft dit uitgewerkt op eenzelfde wijze als bij de reguliere trajecten. Direct bij de start van het traject krijgt het reïntegratiebedrijf 20% van de trajectprijs, na 6 maanden volgt 30%. Dit betekent dat een reïntegratiebedrijf gedurende de eerste 6 maanden van het traject, dat in totaal maximaal twee jaar kan duren, 50% van de financiering ontvangt. Het UWV sluit bij deze tweede betaling aan op de reguliere voortgangsrapportage die het reïntegratiebedrijf aan het UWV zendt. Op deze wijze wordt het reïntegratiebedrijf geprikkeld de overeengekomen inspanningen daadwerkelijk te leveren. De tweede helft van de prijs voor toeleiding en nazorg wordt na het realiseren van een duurzame plaatsing betaalbaar gesteld.

IRO en administratieve lasten
Over de administratieve lasten en het bureaucratische gehalte van de IRO-regeling bestaan veel zorgen bij leden van de Tweede Kamer. Ik wil er nogmaals op wijzen dat de

5

administratieve lasten voor cliënten, maar ook voor reïntegratiebedrijven, niet anders zijn dan bij de regeling voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget of een regulier traject. Voor de cliënt zijn de lasten lichter in vergelijking tot het persoonsgebonden reïntegratiebudget. De cliënt hoeft niet over de voortgang te rapporteren aan het UWV, dat doet het reïntegratiebedrijf. Voor het reïntegratiebedrijf is dit geen additionele belasting aangezien dit ook moet bij reguliere trajecten. Er is dus geenszins sprake van een toename van bureaucratie door de IRO-regeling. Het is ook niet noodzakelijk dat het reïntegratiebedrijf bij ieder te sluiten IRO aantoont dat het voldoet aan de gestelde kwaliteitscriteria. Het UWV toetst dit eenmalig, waarna vanzelfsprekend wel periodiek bekeken wordt of het bedrijf nog steeds voldoet aan de kwaliteitscriteria.

Overigens wordt in algemene zin wel bekeken hoe de administratieve lasten geminimaliseerd kunnen worden, rekening houdend met het feit dat het UWV zich op adequate wijze kan verantwoorden voor de inzet van publieke reïntegratiemiddelen. Er dient te allen tijde een evenwichtige relatie te bestaan tussen de mate van inspanningsfinanciering en de administratieve lastendruk. Een grotere mate van inspanningsfinanciering leidt tot toenemende eisen aan de verantwoordingsinformatie.

Advies Raad van State
Staatssecretaris Rutte heeft in het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 11 maart 2004 aangegeven, dat bedoeling, opzet en richting van zowel het kabinet als de Tweede Kamer met betrekking tot de IRO overeenkomen. Het is dan ook mijn bedoeling om op de IRO-regelgeving op korte termijn in werking te laten treden. Inmiddels heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit SUWI houdende regels omtrent de individuele reïntegratieovereenkomst. De Raad van State heeft geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt bij het ontwerpbesluit. Wel heeft de Raad van State enkele redactionele kanttekeningen geplaatst. Deze kanttekeningen zijn verwerkt in het ontwerpbesluit.

Invoering IRO
Inmiddels heeft het UWV de eerste IRO-aanvragen ontvangen. Het UWV heeft aangegeven, dat medio maart circa 200 aanvragen zijn binnengekomen. Dit wijst er op dat zowel onder cliënten als reïntegratiebedrijven belangstelling bestaat voor de IRO. Cliënten wachten op de definitieve toekenning van hun IRO-aanvraag. Die kan pas plaatsvinden nadat de regelgeving in werking is getreden.

PRB voor werknemers en PRB-experiment
Voor de goede orde merk ik op dat de bestaande landelijke PRB-regeling voor arbeidsgehandicapte werknemers, zoals opgenomen in het Besluit SUWI, niet wordt gewijzigd. Deze blijft van kracht. Tijdens het Algemeen Overleg op 17 december 2003 heb ik aangegeven, dat op termijn gestreefd moet worden naar één regeling. Ik ben van mening dat eerst duidelijkheid moet bestaan over de werking van de IRO-regeling alvorens gedacht wordt over uniformering van beide regelingen.
./. Wel is bijgevoegd een concept-ministeriële regeling voor beëindiging van de experimenten met het persoonsgebonden reïntegratiebudget in drie regio's. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd de drie regionale experimenten te continueren tot het moment van invoering van de landelijke IRO-regelgeving. Dat moment is nu gekomen. Ik zend u daarom een ontwerpregeling tot intrekking van de `Experimentele regeling subsidieverstrekking

6

arbeidsgehandicapten' met het oog op de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

Evaluatie
Ik onderken tegelijk de aandachtspunten die tijdens de verschillende Algemeen Overleggen over de IRO, maar ook in brieven van cliënten- en brancheorganisaties naar voren zijn gebracht. Tijdens het Algemeen Overleg op 17 december 2003 heb ik u toegezegd dat u jaarlijks geïnformeerd wordt over de werking en resultaten van de IRO-regeling. Staatssecretaris Rutte heeft u toegezegd dat de Tweede Kamer vooruitlopend hierop een half jaar na inwerkingtreding van de IRO een eerste evaluatierapportage over de gesignaleerde knelpunten zal ontvangen. Dit evaluatieonderzoek zal worden verricht door een extern onderzoeksbureau. Bij de evaluatie worden de LCR, Borea en het UWV betrokken.

Tenslotte breng ik mijn streven naar voren om, gelet op het feit dat er reeds een aantal cliënten wacht op definitieve toekenning van hun IRO-aanvraag, het ontwerp-besluit voor eind april a.s. in werking te doen treden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)