2030408130
Antwoorden op kamervragen van de leden Van Dijken en Noorman-den Uyl (beiden PvdA) aan
de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over vergoedingsregelingen voor mensen met een functiebeperking. (Ingezonden 12 februari
2004)
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht1 dat de vergoeding voor vervoer van mensen met een
functiebeperking volgens de regels van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) verstrekt
dient te worden en niet volgens de Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (Wet REA)?
Antwoord op vraag 1
Ik heb inderdaad kennisgenomen van dit bericht waarin aan een uitspraak van de Rechtbank
Leeuwarden van 9 december 2003 deze consequentie wordt verbonden.
Vraag 2
Hoeveel kilometers dienen naar uw mening per jaar vergoed te worden aan mensen met een
functiebeperking?
Antwoord op vraag 2
Op grond van de WVG kan een voorziening voor "leefvervoer" worden verstrekt. Naast de WVG
kan op grond van de Wet REA een vergoeding voor leefvervoer worden verstrekt. Deze
vergoeding is aan de orde als er tevens sprake is van een werk- of onderwijsvervoersvoorziening.
Het UWV kent een vergoeding voor zogenaamd `leefvervoer' toe indien er vanwege ziekte of
gebrek sprake is van zodanige beperkingen dat zich een verstoring van `het leven van alle dag' in
overwegende mate voordoet. De op grond van de Wet REA te verstrekken
leefvervoersvoorziening dient een betrokkene dus in staat te stellen een zodanig aantal kilometers
af te leggen dat hij in een voldoende mate kan deelnemen aan het leven van alledag. Ook bij de
WVG is uitgangspunt dat de betrokkene in aanvaardbare mate in staat wordt gesteld sociale
contacten te onderhouden.
Dit vervoer betreft veelal `korteafstandsvervoer' ten behoeve van het onderhouden van sociale
contacten en het verrichten van gebruikelijke dagelijkse activiteiten zoals bijvoorbeeld
boodschappen doen. Meer individueel bekeken kan het `leven van alledag' in voorkomende
gevallen ook buiten de korte afstandssfeer zijn gesitueerd. Bij de vergoeding op grond van de
Wet REA gaat het om de vergoeding van extra vervoerskosten in het leven van alledag ten
gevolge van de handicap ten opzichte van de vervoerskosten van een persoon zonder handicap. In
het kader van een door het UWV gehanteerd landelijk beleid zijn deze extra kosten vastgelegd in
normbedragen die jaarlijks worden vastgesteld (laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 3 maart
2004, nr. 43). Indien een betrokkene wegens bijzondere omstandigheden door de toepassing van
het normbedrag onevenredig wordt benadeeld, kan het UWV op grond van de Algemene wet
bestuursrecht afwijken van dit normbedrag en een hogere vergoeding toekennen.
Vraag 3
Bent u van mening dat de wet- en regelgeving inzake vergoeding voor vervoer voor mensen met
een functiebeperking eenduidig moet zijn?
1 Staatscourant, 12 december 2003, nummer 241.
Vraag 4
Indien dit het geval is, bent u van mening dat, gezien de uitspraak van de rechtbank van
Leeuwarden, de Wet REA hierop aangepast dient te worden conform de Wvg? Zo ja, wanneer
kan de Kamer deze wetswijziging ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Vraag 5
Bent u voornemens over deze uitspraak van de rechtbank de belanghebbende en de gemeenten zo
snel mogelijk te informeren? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Antwoord op vraag 3 en 4 en 5
De toepassing van wet- en regelgeving inzake vergoeding voor vervoer voor mensen met een
functiebeperking dient in die zin eenduidig te zijn, dat daarmee in voldoende mate vorm wordt
gegeven aan de in die wet- en regelgeving vervatte doelstellingen. Zowel voor het UWV als voor
de gemeenten geldt dus dat de betrokkenen in voldoende mate in staat moeten zijn om deel te
nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden.
In dit kader is van belang hetgeen bij de totstandkoming van de WVG in een brief aan de Tweede
Kamer2 door de betrokken bewindslieden is geschreven. In deze brief werd benadrukt dat
gemeenten vrij zijn om nadere of andere voorwaarden te stellen dan welke gebruikelijk waren
voor de voorzieningen die in 1994 werden overgeheveld vanuit de Algemene
arbeidsongeschiktheidswet (AAW) naar de WVG.
Dit betekent dat verschillen in uitvoering van de Wet REA en de WVG kunnen optreden. Zo
kunnen betrokkenen van het UWV een vergoeding ontvangen om deze te besteden bij gebruik
van een eigen auto of van een auto van een ander, en voor vervoer per (rolstoel)taxi. Onder
voorwaarden kunnen betrokkenen in aanmerking komen voor een bruikleenauto. De Wet REA
biedt dus flexibele vervoersmogelijkheden. De gemeenten hebben op grond van de WVG vaak
een beleid waarin op lokaal of regionaal niveau collectief vervoer wordt aangeboden, waarvan de
betrokkene gebruik kan maken. De betrokkene wordt dan op afspraak van deur tot deur vervoerd.
Gezien het in beide regelingen geldende doel, namelijk dat de betrokkene in voldoende mate kan
deelnemen aan het leven van alledag en in aanvaardbare mate in staat wordt gesteld sociale
contacten te onderhouden, zie ik geen aanleiding tot gelijk trekken van de uitvoering van de Wet
REA en de WVG.
Het UWV heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank omdat het UWV zich
niet gebonden acht aan het WVG-beleid. Wel heeft het UWV in het aanvullend beroepschrift met
betrekking tot de onderhavige uitspraak aangegeven dat er verzuimd is een onderzoek in te
stellen naar de (omvang van de) vervoersbehoefte van betrokkene. Het UWV heeft de Centrale
Raad van Beroep om toestemming gevraagd dit onderzoek alsnog te doen.
Met het oog op bovenstaande zie ik geen reden tot aanpassing van (het beleid op grond van) de
Wet REA en het informeren van belanghebbende en gemeenten over de uitspraak van de
rechtbank Leeuwarden.
2 TK, 1990-1991, 22 089, nr. 1, blz. 7.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid