Antwoorden op de vragen van de verschillende fracties.
Vragen CDA-fractie
1.
Kan het kabinet aangeven waarom in het Actieplan nauwelijks wordt ingegaan op
knelpunten die in bijlage 1 worden genoemd en betrekking hebben op verstandelijk
gehandicapten?
Het kabinet heeft er voor gekozen om te spreken over de belemmeringen die mensen met
beperkingen tegen komen in de maatschappij. Deze belemmeringen worden vervolgens in
een bestuurlijke context behandeld. Hoewel de aard van de beperkingen verschillen tussen
de verschillende groepen, zijn de bestuurlijke oplossingen gelijk: het kabinet wil bij de
voorbereiding van beleidsmaatregelen expliciet de gevolgen voor mensen met beperkingen in
de beschouwingen betrekken en er komt een task force om een mentaliteitsverandering in
de samenleving te bewerkstelligen. Bij het in kaart brengen van mogelijke problemen kunnen
er grote verschillen optreden tussen mensen met verschillende soort beperkingen.
In bijlage 2 van het Actieplan, waarin op ieder van de knelpunten wordt ingegaan, is steeds
aangesloten bij de omschrijving van het probleem. Waar het probleem toegespitst is op
mensen met verstandelijke beperkingen, is daar ook in de reactie op in gegaan. Waar in
algemene zin gesproken wordt over mensen met beperkingen wordt impliciet ook gedoeld
op mensen met verstandelijke beperkingen.
2.
Kan het kabinet de voorstellen uit de begrotingsbehandeling 2004, die opgenomen zouden
moeten worden in het Actieplan, alsnog aan de Kamer doen toekomen?
In de betreffende passage was aangegeven, dat veranderingen die in de
begrotingsbehandeling aan de orde zijn geweest niet zijn opgenomen. De reden is dat de
toezending van het Actieplan daardoor vertraagd zou worden. Alle relevante zaken tijdens
de begrotingsbehandelingen zijn uitgebreid in de Kamer besproken of zullen in aparte brieven
met het parlement worden gecommuniceerd.
3.
In het kader van Weer Samen Naar School (WSNS) is het van groot belang dat leerkrachten
zijn toegerust voor het geven van onderwijs aan leerlingen met een beperking. Is het kabinet
van mening dat de eindtermen van de PABO's hiervoor voldoende zijn?
De eindtermen PABO heten officieel startbekwaamheden leraar PO en bieden een basis om
het betreffende onderwijs te geven. Met betrekking tot de omgang met zorgleerlingen zijn
op verschillende punten algemene startbekwaamheden (terreinen adaptieve begeleiding en
pedagogisch handelen) opgenomen en wordt nadrukkelijk ingegaan op bijvoorbeeld het
omgaan met leerproblemen. Hiermee is de basis gelegd.
Gezien het feit dat in vier jaar niet alles geleerd kan worden en het feit dat veel kennis het
meest effectief en efficiënt verworven kan worden op het moment dat zij nodig is, is er
daarnaast een uitgebreid aanbod aan na- en bijscholing (bijvoorbeeld bij de Opleidingen
Speciaal Onderwijs of de Onderwijs Begeleidingsdiensten) waar scholen en leerkrachten
gebruik van kunnen maken om vaak specifieke en voor de praktijk direct toepasbare
deskundigheid en knowhow te verwerven.
4.
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) concludeert dat de toepassing van
community care te vrijblijvend is geweest en te eenzijdig gericht is geweest op
deïnstitutionalisering van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap (bijlage 1, p.
6). Deelt het kabinet deze conclusie en hoe denkt het kabinet dit op te lossen?
Het kabinetsbeleid is in het algemeen gericht op het stimuleren en ondersteunen van het zo
zelfstandig mogelijk leven en wonen van mensen met beperkingen in de lokale samenleving.
Dit geldt ook van mensen met verstandelijke beperkingen. In dit beleid staan de
vermaatschappelijking van de zorg en het versterken van de lokale verantwoordelijkheid en
regie op dit gebied centraal. Voorts is het beleid niet eenzijdig maar bewust gericht op
modernisering en extramuralisering van de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap,
omdat een groot deel (ongeveer 50 %) van deze mensen (nog) verblijft in een beschermde
institutionele woon- en leefomgeving.
Dit in tegenstelling tot mensen met ernstige lichamelijke (inclusief zintuiglijke) handicaps,
waarvan het merendeel al - min of meer - zelfstandig leeft en woont in de lokale samenleving.
Een en ander laat onverlet dat mensen met ernstige (verstandelijke) beperkingen, die
intensieve en langdurige zorg, ondersteuning en begeleiding nodig hebben, blijvend
aangewezen kunnen zijn op, respectievelijk kunnen opteren voor complete
zorgarrangementen die worden geleverd in een beschermde (institutionele) omgeving.
5.
Ten aanzien van de kwaliteit van zorg en persoonlijke ondersteuning aan huis wordt
aangegeven dat deze aan dezelfde kwaliteitseisen moet voldoen als de door de instellingen
geboden zorg, conform de vereisten van de Kwaliteitswet zorginstellingen (bijlage 1, p. 7).
Betekent dit, dat voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook een taak is weggelegd
voor de met PGB ingekochte zorg?
Indien de cliënt heeft gekozen voor een persoonsgebonden budget, is de cliënt zelf
verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Op zorgverleners is overigens de
normale kwaliteitswetgeving (bijvoorbeeld de wet BIG) van toepassing. Wanneer de cliënt
zorg inkoopt bij BIG geregistreerde zorgverleners, heeft de Inspectie voor de
Gezondheidszorg bij klachten een titel om de kwaliteit van de geleverde zorg te toetsen. De
Inspectie voor de Gezondheidszorg kan het zorgproces, zoals beoogd bij een
persoonsgebonden budgetfinanciering, toetsen op de norm "verantwoorde zorg" als die
onder het bereik van de Kwaliteitswet zorginstellingen valt.
6.
In een instelling heeft het grootste deel van het personeel een agogische opleiding of
achtergrond en dit personeel is niet toegerust op het gebied van het diagnosticeren en
behandelen van gezondheidsproblemen (bijlage 1, p. 9). Betekent dit in de praktijk dat er
extra aanspraken worden gedaan op andere AWBZ-voorzieningen om in deze medische en
lichamelijke verzorging te voorzien?
In de AWBZ-aanspraken is opgenomen dat een cliënt die geïndiceerd is voor behandeling en
verblijf en deze twee functies in dezelfde instelling krijgt aangeboden, daarmee ook recht
heeft op medische behandeling etc. ten laste van de AWBZ.
Indien een cliënt niet geïndiceerd is voor behandeling en verblijf, dient de cliënt voor
medische problemen net als iedere andere Nederlander een huisarts te consulteren.
Indien een cliënt geïndiceerd is voor behandeling en verblijf en deze twee functies niet in
dezelfde instelling krijgt aangeboden, dient de cliënt ook voor medische problemen een
huisarts te consulteren.
7.
"Voor mensen met een verstandelijke handicap die al in een instelling verblijven, geldt dat
de zorg in deze institutionele en beschermende setting geboden kan worden als de cliënt dat
wenst, ook als hij volgens objectieve maatstaven zelfstandig zou kunnen wonen met
passende ondersteuning. Keuzevrijheid van de cliënt staat centraal" (bijlage 1, p. 7). Neemt
het kabinet dit advies over?
Het betreffende citaat is het standpunt van het kabinet; er is dus geen sprake van al of niet
overnemen. Kennelijk hebben we in de betreffende passage niet duidelijk opgeschreven, dat
het hier het standpunt van het kabinet op de adviezen van RMO en RVZ betreft.
8.
Het kabinet stelt voor dat gehandicapten door middel van het vrijwillig dragen van een
button zich makkelijker zichtbaar kunnen maken (bijlage 2, p. 11). Is het kabinet van mening
dat dit een stigmatiserende oplossing kan worden voor een complex probleem?
In de betreffende passage wordt ingegaan op het knelpunt dat mensen met een onzichtbare
handicap het vervelend vinden telkens weer te moeten zeggen, dat zij dingen niet kunnen.
Het feit dat beperkingen niet altijd zichtbaar zijn, is daarbij cruciaal. Het zal voor deze
mensen altijd noodzakelijk zijn tegen vreemden te zeggen dat ze iets niet kunnen, hoe
vervelend dat ook is. Zo zijn er mensen die een hoortoestel dragen, hoewel ze zelfs met dit
apparaat niet kunnen horen en zijn er mensen die met een zogeheten blindenstok lopen,
hoewel deze voor hen geen rol speelt bij het lopen. Er zijn ook mensen die een button
dragen, dat zij slechthorend zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat zij telkens weer
moeten uitleggen waarom zij iets niet kunnen. In de betreffende passage heeft het kabinet
willen aangeven, dat deze oplossingen, mits vrijwillig toegepast, een bijdrage kunnen leveren
aan het voorkomen van miscommunicatie of gevaarlijke situaties. Het is geenszins de
bedoeling van het kabinet om op welke manier dan ook stigmatiserende attributen voor
mensen met beperkingen te verplichten.
9.
Op 1 januari 2004 zou de landenvergelijking `erkenning gebarentaal' gereed zijn (bijlage 2, p.
11). Wanneer kan de Kamer deze resultaten verwachten?
Het vergelijkend onderzoek naar de status van de Gebarentaal in de Europese landen is
inmiddels afgerond. Begin maart 2004 heeft de staatssecretaris van VWS hierover nog een
gesprek met vertegenwoordigers van het Dovenschap en de Commissie Erkenning
Nederlandse Gebarentaal (NGT). Na overleg met de andere betrokken departementen zal zij
u van haar standpunt in kennis stellen.
Vragen PvdA-fractie
10.
Bent u bereid komend jaar een evaluatie naar de Kamer te sturen van de toepassing in
Nederland van de "Standard Rules on the equalization of opportunities for persons with
disabilities"; een verdrag dat de Nederlandse regering heeft ondertekend?
Het kabinet vindt het niet opportuun nu een evaluatie van de Standaard regels uit te voeren.
Het overzicht van knelpunten laat duidelijk zien waar thans door mensen met beperkingen
problemen worden ervaren. Een evaluatie op basis van de Standaardregels zal dan weinig
nieuwe informatie toevoegen.
11.
Wat is de ambitie van het kabinet als het gaat om de participatie van mensen met een
handicap in de Nederlandse samenleving? Kan worden gezegd dat sprake moet zijn van een
relatief even hoge deelname op de arbeidsmarkt, onderwijs, mogelijkheden voor mobiliteit in
werk en vrije tijd voor mensen met beperking als voor mensen zonder beperking? Is een
ijkpunt daarbij bijvoorbeeld een inkomensverdeling en werkgelegenheidsgraad die binnen de
groep mensen met een handicap niet wezenlijk afwijkt van die bij de groep mensen zonder
een handicap. Wat zijn voor het kabinet concrete ijkpunten?
De ambitie van het kabinet is om voorwaarden te creëren om de participatiegraad van
mensen met beperkingen te verbeteren. Het uitgangspunt daarbij is dat iedereen, ongeacht
de beperkingen, gelijke kansen en mogelijkheden heeft om mee te kunnen doen. Dit wordt
onder meer begrensd door de beperkingen van de betreffende persoon en de mogelijkheden
van de maatschappij.
Dit zal zich kunnen uiten in deelname aan onderwijs, arbeid etc. De SCP-rapportage
gehandicapten is voor het kabinet hierbij een breed monitorinstrument; daarnaast zijn er
instrumenten van SZW en OCW, waaruit de participatiegraad zal kunnen blijken. Bestaande
verschillen in participatiegraad tussen mensen met en zonder beperkingen gemeten volgens
deze instrumenten zullen zoveel mogelijk moeten worden verkleind. Hierbij speelt wel een rol
dat er in verschillende sectoren van de samenleving een keuzemogelijkheid is voor specifieke
opvang of inclusieve opvang, voor speciaal onderwijs of voor regulier onderwijs. Hiermee
dient rekening gehouden te worden bij de beoordeling van de deelname van gehandicapten
aan de samenleving.
12.
Kunt u zich voorstellen dat een laag besteedbaar inkomen voor de groep mensen met een
handicap een belemmering is voor gelijkwaardige participatie?
Een beperkt besteedbaar inkomen stelt over het algemeen grenzen aan maatschappelijke
participatie. Van de andere kant is het ook zo dat niet alle vormen van maatschappelijke
contacten financiële consequenties hebben.
13.
Kunt u aangeven welke inspanningen er worden verricht om leerkrachten en docenten
vertrouwd te maken met leerlingen met diverse handicaps en de wens te komen tot meer
inclusief onderwijs?
Zoals in bijlage 2, onder knelpunt 2.1.2. aangegeven, wordt in de initiële opleidingen voor
leerkrachten en docenten in algemene zin aandacht besteed aan zorgverbreding en de
opvang van kinderen met speciale problemen en behoeften. Meer specifieke scholing wordt
o.a. aangeboden door de Opleidingen Speciaal Onderwijs (OSO), verbonden aan een aantal
landelijk gespreide instellingen voor Hoger Beroepsonderwijs en in het kader van specifieke
cursussen van Onderwijsbegeleidingsdiensten.
Ook dient in dit kader nog gewezen te worden op de ondersteuning op maat (ambulante
begeleiding), welke vanuit de Regionale Expertisecentra in het kader van Leerlinggebonden
financiering geregeld wordt.
Tot slot zij gewezen op het feit dat scholen, als gevolg van de invoering van het beleid met
betrekking tot leerlinggebonden financiering, steeds meer geconfronteerd worden met de
wens van ouders voor reguliere opvang van hun kind. Voor de inzet van het bijbehorende
"Rugzakje" moet men dan een gezamenlijk handelingsplan maken, het geen de
betrokkenheid over en weer en de planmatigheid van het onderwijsaanbod ten goede komt
en zal komen.
Het is in dit verband ook vermeldenswaard dat het ministerie van EZ uit de middelen van
Technologie en samenleving een lespakket heeft laten ontwikkelen voor het voortgezet
onderwijs, waardoor leerlingen zelf de gevolgen van beperkingen kunnen ervaren en de
wisselwerking tussen de beperkingen en producten (design for all).
14.
Welke concrete aanbouw-wetgevingsinitiatieven gaat het kabinet op korte termijn
ondernemen om de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
(WGBH/CZ) verder uit te bouwen? Kunt u hierbij een tijdsplanning aangeven? (p. 4)
De Kamer is al geïnformeerd over de uitbreiding van de WGBH/CZ op het terrein "wonen".
(Kamerstukken II, 2003-2004, 29355, nr. 3)
Het onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot uitbreiding op het gebied van het
funderend onderwijs (primair en voortgezet onderwijs) is in een afrondende fase. Daarna
zullen de bewindslieden van OCW en VWS concluderen over de wijze waarop en het tijdpad
waarin deze uitbreiding vorm zal kunnen krijgen. Hierover wordt de Kamer zo spoedig
mogelijk geïnformeerd.
Zoals al in bijlage 3 (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 355, nr. 2) is vermeld, is uitbreiding
op de andere terreinen nog in onderzoek, waarbij nog geen tijdpad is te geven. Als er
concrete stappen worden genomen, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
15.
Het Actieplan richt zich op alle mensen met beperkingen. Bent u het er mee eens dat tot
deze doelgroep behoren: lichamelijk gehandicapten, mensen met een langdurige psychische
stoornis en mensen met een verstandelijke handicap? (p. 5)
Zoals op pagina 5 van het Actieplan staat aangegeven, wordt met beperkingen gedoeld op
lichamelijke (motorische, zintuiglijke) stoornissen, verstandelijke beperkingen, cognitieve
beperkingen, psychische stoornissen, chronisch zieken ongeacht de leeftijd waarbij deze
beperkingen optreden.
16.
Hoe verhouden de begrotingsmaatregelen van VWS en SZW zich tot het streven van het
Actieplan? (p. 5)
Tijdens de begrotingsbehandeling is een groot aantal maatregelen aan de orde geweest die
(financiële) gevolgen hebben voor burgers in het algemeen. Door de cumulatie van deze
maatregelen zou een groot aantal mensen met beperkingen onevenredig zwaar worden
getroffen. Het kabinet heeft daarom voor deze mensen een compenserende regeling in de
fiscale sfeer getroffen.
Deze benadering is in lijn met het inclusieve beleid zoals beschreven in het Actieplan. Bij de
voorbereiding van beleidsmaatregelen is de positie van mensen met beperkingen
meegewogen. Op grond van politieke en economische overwegingen is gekozen om de
maatregelen toch in deze vorm uit te voeren en is een aparte voorziening getroffen. Dit is als
één pakket in de rijksbegroting aan de Kamer voorgesteld.
17.
Hoe zal het kabinet mensen met een handicap of chronische ziekte voldoende financieel
(compenseren) om ook daadwerkelijke keuzes te kunnen maken en verantwoordelijkheden te
kunnen nemen? (p. 5)
Zoals door de minister van SZW is meegedeeld bij brief van 8 december jl. (29200XV nr.64)
is besloten tot een extra pakket van compensatiemaatregelen die vooral ten goede kunnen
komen aan gehandicapten, chronisch zieken en ouderen met een laag inkomen. De
maatregelen betreffen in de eerste plaats:
1. In 2004 komt in totaal 100 miljoen extra beschikbaar voor bijzondere bijstand, t.w. de
bij amendement op de begroting gecreëerde ruimte van 50 miljoen, de door het
kabinet extra vrijgemaakte 30 miljoen en de onlangs door de werkgevers aan het
Gemeentefonds toegekende 20 miljoen
2. Uitbreiding specifieke uitgaven in de aftrek buitengewone uitgaven ( 24 miljoen)
3. Aanpassing eigen bijdrage AWBZ (verschuiving van de eigen bijdrage van lage naar hoge
inkomens 7 miljoen)
Voorts heeft SZW met de VNG overeenstemming bereikt over een Handreiking voor
gemeenten inzake de verlening van bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten
en ouderen.
18.
Hoe oordeelt het kabinet over de opzeggingen van de thuiszorg vanwege de verhogingen
van de eigen bijdragen in relatie tot het streven om knelpunten en hindernissen voor mensen
met een handicap of chronische ziekte weg te nemen? (p. 5)
De staatssecretaris van VWS heeft daar aangegeven dat de verhoging van de eigen bijdrage
een bezuinigingsmaatregel is, die genomen is vanuit de kabinetsvisie om de burgers meer
aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid. Daarbij dragen de hoogste inkomens de
hoogste lasten. Het is vervolgens een keuze van de cliënten zelf of zij op grond daarvan van
de zorg willen afzien of niet. Om zicht te krijgen op de omvang en aard van de opzeggingen
heeft de staatssecretaris van VWS op korte termijn een onderzoek uitgezet.
Voor de beantwoording van deze vraag en vraag 19 wordt mede verwezen naar de
antwoorden op de vragen van het Kamerlid Kant, nr. 2030405570.
19.
Is het kabinet bereid maatregelen te nemen tegen deze ongewenste, nieuw opgeworpen
knelpunten? (p. 5)
Zie het antwoord op vraag 18.
20.
Is het kabinet bereid maatregelen te nemen tegen bedrijven, producenten en
dienstverlenende instellingen die hun maatschappelijke verantwoordelijkheid tot het
wegnemen van hindernissen weigeren te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom
niet? (p. 5)
Het kabinet heeft in het Actieplan aangegeven dat de genoemde organisaties een
maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben.
In de analyse die aan het Actieplan ten grondslag ligt, is gesteld dat beeldvorming en
handelingsverlegenheid twee aspecten zijn waardoor verschillende organisaties hun
verantwoordelijkheden nog niet voldoende waar maken. Het kabinet wil daarom met de
Task force een stap zetten om hier tot verbeteringen te komen. Ook de WGBH/CZ en de
eventuele uitbreidingen daarvan, zullen een bijdrage leveren aan het beïnvloeden van deze
beeldvorming. De oordelen van de Commissie gelijke behandeling zullen hierbij evenals op
de andere terreinen waarop deze commissie kan oordelen- een grote rol gaan spelen.
Het is nu nog te vroeg om te spreken over sancties omdat hiervoor nog niet voldoende is
uitgekristaliseerd waar deze sancties op gericht moeten zijn, bovendien is er nog weinig
draagvlak voor te vinden.
21.
De PvdA-fractie is van mening dat het huidige kabinetsbeleid (begroting 2004) ertoe leidt
dat mensen met een handicap of chronische ziekte verder worden gemarginaliseerd door een
opeenstapeling van kosten die direct samenhangen met het hebben van een handicap of
chronische ziekte. Dit heeft een belemmerend effect op deze groep om deel te nemen aan
de samenleving en eigen verantwoordelijkheden te nemen (visie Actieplan). Hoe verklaart
het kabinet deze tegenstrijdigheid tussen de begroting 2004 en het voorliggende Actieplan?
(p. 6)
Mensen met beperkingen worden soms geconfronteerd met meerkosten en het feit dat deze
niet volledig worden gecompenseerd. In het antwoord op vraag 16 is daar op in gegaan.
De Kamer heeft gevraagd om een Actieplan waarin wordt aangegeven hoe zonder grote
financiële inzet en zonder wettelijke trajecten knelpunten kunnen worden opgelost. Er is dus
geen sprake van een tegenstrijdigheid. Met dit Actieplan wil het kabinet laten zien dat er
veel factoren een rol spelen die een bijdrage leveren aan de achterstandspositie van mensen
met beperkingen. Nu wordt aangegeven hoe deze factoren zullen worden aangepakt binnen
de grenzen die door de Kamer zijn aangegeven.
22.
Is het kabinet van mening dat bepaalde (dure) voorzieningen kunnen worden afgeschaft als
de openbare ruimte, leef- en werkomgeving anders worden ingericht? Zo ja, welke? Is het
kabinet van mening dat dit mogelijk een besparing oplevert? Zo ja, hoeveel? (p. 6)
De eerste insteek van het kabinet is te komen tot een goed toegankelijk ingerichte
omgeving. In eerste instantie zal het gaan om toepassing van bestaande regels en richtlijnen
bij nieuwbouw en vernieuwingen. Geleidelijk aan zal de hele infrastructuur dan toegankelijk
worden.
Voorzieningen die compenseren voor de ontoegankelijkheid zullen dan op den duur niet meer
nodig zijn. Wanneer een gebouw geen trap heeft voor de ingang, is het niet noodzakelijk een
traplift aan te brengen. Het is nu te vroeg om al te denken aan eventuele inverdieneffecten.
23.
De PvdA-fractie deelt het streven naar inclusief beleid. Mensen met een
handicap/chronische ziekte moeten zelf keuzes kunnen maken en verantwoordelijkheden
kunnen nemen. Op welke wijze garandeert het kabinet het recht op voldoende zorg en
ondersteuning zodat mensen met een handicap of chronische ziekte fysiek, mentaal en
psychisch in staat worden gesteld om zelf deze keuzes te kunnen maken en hun
verantwoordelijkheden te kunnen nemen? (p. 7)
In het Actieplan wordt niet aangegeven dat er een recht op zorg en ondersteuning wordt
geboden. Het kabinet stelt zich tot doel voldoende beschikbaarheid van hulpmiddelen en
voorzieningen voor mensen met beperkingen. Rechten worden ontleend aan wetten waaraan
zekere voorzieningen en de financiering daarvan worden geregeld. De verantwoordelijkheid
voor deze voorzieningen, die buiten deze regelingen vallen, ligt niet vanzelfsprekend bij de
rijksoverheid.
Het uiteindelijke doel is dat mensen met beperkingen kunnen participeren als ieder ander; de
verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij alle actoren in alle sectoren van de samenleving.
24.
Is het kabinet van mening dat de verandering naar inclusief beleid in de maatschappij zonder
aanvullende regelgeving tot stand gebracht zal worden? Zo ja, hoe denkt het kabinet over de
verantwoordelijkheid voor de dekking van de maatschappelijke kosten? Zo nee, welke
maatregelen gaat het kabinet nemen? (p. 7)
Het kabinet heeft gekozen om "inclusief beleid" uitgangspunt te maken van het beleid. Het
idee is dat daarmee de verantwoordelijkheid voor het gehandicaptenbeleid onderdeel wordt
voor het reguliere beleid. Wanneer het niet mogelijk blijkt om binnen een regulier kader de
maatregelen zodanig vorm te geven dat mensen met beperkingen er geen nadeel van
ondervinden, zal er een specifieke uitzondering of aanvulling moeten worden gemaakt. Deze
specifieke maatregelen zijn dan onderdeel van het reguliere beleid en dus niet als een aparte
regeling terug te vinden.
In Nederland is geleidelijk aan de situatie gegroeid dat als mensen met beperkingen
problemen tegen komen, deze opgelost worden door het creëren van voorzieningen. De
kosten van een dergelijke voorziening worden dan gemaakt door of voor mensen met
beperkingen. Te weinig wordt echter geconstateerd dat deze ontoegankelijkheid van de
samenleving ook voorkomen had kunnen worden door van het begin af aan rekening te
houden met verschillen tussen mensen.
In de maatschappij is hierdoor het beeld ontstaan dat een toegankelijke samenleving voor
mensen met beperkingen gepaard zal gaan met (hoge) kosten. Wanneer vanaf het eerste
begin rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid leidt dat niet automatisch tot
hogere kosten. In die gevallen waar het wel zo is, kan vaak de kanttekening worden
gemaakt dat er sprake is van comfortverhoging voor iedereen, zodat de kosten niet alleen
hoeven worden toegeschreven aan het toegankelijk maken voor mensen met beperkingen.
De kosten worden dan omgeslagen over alle gebruikers.
Indien zou blijken dat er op zeker terrein hoge maatschappelijke kosten ontstaan om te
komen tot een volledig toegankelijke samenleving, zou een stimuleringsregeling in het leven
geroepen kunnen worden, zoals dat op verschillende terreinen in het verleden ook al is
gebeurd (Opplusregeling bestaande woningvoorraad bijv). Thans is niet bekend dat er op
enig terrein grote problemen zijn te verwachten en een aanvullende regeling is dan ook nu
niet aan de orde.
Bovenstaande laat onverlet dat er situaties zijn waarin specifieke voorzieningen noodzakelijk
kunnen zijn, o.a. in het geval van complexe of meervoudige problematiek of ten behoeve
van het bieden van een reële keuzemogelijkheid voor gehandicapten of hun ouders
(bijvoorbeeld in het kader van de leerlinggebonden financiering).
25.
Het genoemde LGF (rugzakje) is bedoeld voor onderwijskundige begeleiding en
ondersteuning. Veel leerlingen hebben daarnaast op school een zorgbehoefte. Wie is
verantwoordelijk voor de verstrekking van een zorgbudget voor leerlingen in het (regulier)
onderwijs? (p. 7)
In het speciaal onderwijs zijn in beperkte mate ondersteunende functies aanwezig, welke
zijn opgenomen in de structurele bekostiging aan deze scholen. De omvang van de rugzak is
vergelijkbaar met de meerkosten van een leerling in het speciaal onderwijs. Tegen deze
achtergrond mag voor een deel van de rugzak geacht worden dat dit ingezet wordt voor
ondersteunende activiteiten. Voor kinderen die daarnaast extra zorg op school nodig
hebben, is zowel voor reguliere als het speciale onderwijs eventueel de inzet van AWBZ aan
de orde.
26.
Kan het kabinet een overzicht geven van het aantal aanvragen in het kader van de
WGBH/CZ en aangeven in welke mate en op welke gronden scholen kinderen met een
handicap weigeren? (p. 7)
Ervan uitgaande dat met deze vraag gedoeld wordt op een overzicht van de beroepen die
aan de Commissie gelijke behandeling worden voorgelegd, kan het volgende gemeld
worden.
Aangezien de WGBH/CZ pas met ingang van december 2003 in werking is getreden kan, zo
kort na de invoering van de wet, nog geen helder beeld gegeven worden. Voor een volledig
beeld is meer tijd nodig.
De Commissie gelijke behandeling zou een jaar na behandeling van de wet -op basis van een
overzicht van het aantal beroepen in de sector onderwijs- over een dergelijk volledig beeld
kunnen beschikken. Daarbij kan ook nadere informatie gevraagd worden over de mate
waarin en de gronden waarop beroepen aan de Commissie zijn voorgelegd.
27.
Wat zal de handelswijze van het kabinet zijn indien blijkt dat de gedragslijn afbakening PGB
in het onderwijs ertoe leidt dat scholen, zowel regulier als speciaal, leerlingen met een
handicap minder toelaten omdat scholen stellen dat ze deze leerlingen zonder die inzet van
zorgmiddelen geen adequaat onderwijs kunnen geven? (p. 7)
Hoofddoelstelling van de gedragslijn is het continueren van de bestaande onderwijs-zorg
arrangementen: met deze gedragslijn wordt voor bestaande PGB-houders de mogelijkheid
geboden om gedurende het lopende schooljaar deze zorg in het onderwijs in te kunnen
zetten. Het niet toelaten van leerlingen, die geen zorgmiddelen met zich meebrengen is in
deze niet aan de orde.
28.
Is de meest logische handelswijze dat u zorgt dat scholen de leerlingen toch accepteren of
dat de extra middelen alsnog worden toegekend opdat deelname aan onderwijs mogelijk is?
(p. 7)
De afwegingen rondom toelating van leerlingen met een handicap behoren tot de
competentie van de school. Het overleg tussen de ministeries van OCW en VWS is er op
gericht dat voor die leerlingen, die echt tijdens schooltijd zorg nodig hebben- vanuit het
onderwijs en/of aanvullende AWBZ-zorg- deze zorg ook daadwerkelijk beschikbaar wordt
gesteld.
29.
Is het kabinet bereid te garanderen dat leerlingen met een specifieke zorgbehoefte adequate
ondersteuning krijgen, zodanig dat scholen in een eventueel vermeend gebrek aan materiele
middelen geen reden meer zullen zien voor het weigeren van een leerling met een handicap?
(p. 7)
Uitgangspunt bij het overleg rondom de afbakening tussen de AWBZ en de ondersteuning
vanuit het onderwijs is dat leerlingen met een specifieke zorgbehoefte tijdens schooltijd,
deze (extra) zorg kunnen krijgen, eventueel door het inzetten van een PGB voorzover de
onderwijsvoorzieningen niet voorliggend is. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat PGB's
worden ingezet voor reguliere voorzieningen die structureel vanuit het onderwijs worden
bekostigd.
30.
In het Actieplan (p. 8) wordt ingegaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen met
een handicap: `... dit vereist wel een scala aan mogelijkheden waar mensen uit kunnen
kiezen om hun beperkingen te compenseren':
Kan het kabinet aangeven wat moet worden verstaan onder een basisniveau aan
voorzieningen voor mensen met een handicap?
Mensen kunnen belemmeringen ervaren op velerlei terreinen waardoor de mogelijkheid tot
participatie wordt beperkt. Voor iedere persoon liggen deze belemmeringen anders. Als
mensen de verantwoordelijkheid voor hun eigen functioneren in de samenleving moeten
nemen, moeten zij daartoe ook in staat zijn. Dat betekent dat er veel mogelijkheden
beschikbaar moeten zijn om hun beperkingen te compenseren. In de betreffende passage
wordt hiernaar verwezen. Er wordt in dit verband niets gesteld over de financiering noch
over de verantwoordelijkheid voor het aanbod.
In veel (wettelijke) regelingen is vastgelegd welke voorzieningen er voor mensen met
beperkingen zijn. Soms zijn deze voorzieningen gericht op een directe compensatie van de
stoornis of beperking (zoals regeling hulpmiddelen), soms zijn deze vastgelegd in plicht om
te zorgen voor participatiemogelijkheden (WVG). Met deze regelingen wordt defacto een
basis gelegd voor compensatie gericht op participatie, waarbij het niveau bepaald wordt
door de inzichten betreffende de manier waarop dit georganiseerd moet worden, de manier
waarop de compensatie vorm moet krijgen en de financiële mogelijkheden op het moment
dat de betreffende regels zijn geformuleerd.
31.
Welke garanties geeft het kabinet mensen met een handicap of chronische ziekte om ook
daadwerkelijke keuzes te kunnen maken uit voorzieningen en verantwoordelijkheden te
kunnen nemen? Hoe zal worden voorkomen dat zij onnodig afhankelijk worden gesteld van
de goedwillendheid van hun sociale omgeving?
Wat betreft de AWBZ is de keuzevrijheid van de cliënt een centraal item. De cliënt kan
kiezen voor een Persoonsgebonden Budget en daarmee zijn zorg op geheel eigen wijze
invullen. Maar ook als de cliënt de zorg in natura afneemt, kan de cliënt aangeven bij welke
zorgaanbieder(S) hij zijn zorg wil afnemen en samen met de zorgaanbieder(s) een zorgplan
opstellen.
Daarnaast is er een zorgportal in ontwikkeling, die de benodigde informatie zal bieden om
keuzes te kunnen maken.
Ook de organisatie MEE-Nederland (de vroegere SOMMA) kan mensen informatie aanreiken,
waardoor cliënten zicht kunnen krijgen op de diverse mogelijkheden. Ook helpt MEE
desgewenst om de hulpvraag te verduidelijken, zodat de cliënt goed geïnformeerd zijn
keuzes kan maken.
32.
Acht het kabinet het reëel dat mensen met een handicap of chronische ziekte voor
langdurige, permanente zorg en hulp een beroep doen op hun sociale omgeving op basis van
vrijwilligheid?
Er is een werkdocument beschikbaar van het Landelijke Vereniging van Indicatieorganen,
waarin omschreven staat wat tot gebruikelijke zorg kan worden gerekend. Het Kabinet zal
nog een reactie op dit document geven.
33.
Het Actieplan stelt dat mensen een plek in de maatschappij moeten eisen. Daar tegenover
zal moeten staan dat zij ook een plek moeten kunnen krijgen. Welke concrete borging biedt
het Actieplan tot het verkrijgen van een plek in de maatschappij?
In het Actieplan wordt betoogd dat de maatschappij zich bewust moet worden dat er sprake
is van fysieke en sociale ontoegankelijkheid. De Task force zal een bijdrage leveren om dit te
verwezenlijken. Tegelijkertijd wordt betoogd dat mensen met een beperking niet moeten
afwachten, maar dat zij ook, individueel of collectief, hun plek moeten opeisen. In deze
wisselwerking zal de maatschappelijke positie van mensen met beperkingen verbeteren.
Daar waar nu duidelijk is dat er knelpunten zijn, worden waarborgen gegeven. Voorbeeld
hiervan is de WGBH/CZ die deze discriminatie bij arbeid, beroepsonderwijs en in de
toekomst ook het openbaar vervoer zal voorkomen. De eventuele uitbreidingen zullen hierbij
ook een rol spelen.
34
Als een van de hoofdpunten van beleid noemt het kabinet in het Actieplan (p. 9) de toegang
tot de (reguliere voorzieningen in de) samenleving:
De PvdA-fractie vraagt zich af welke meetbare resultaten het kabinet zich ten doel stelt bij
het toegankelijk maken van voorzieningen en binnen welk tijdspad?
De doelstelling van het kabinet is nog niet in meetbare termen verwoord. Er is een breed
scala aan voorzieningen waarbij een verbetering al een belangrijke stap vooruit is. Dit zou
betekenen dat de maatschappij zich er van bewust is, dat mensen met beperkingen niet in
een gescheiden samenleving thuis horen, maar onderdeel zijn van de gehele samenleving.
Op verschillende plekken zijn al voorbeelden genoemd van deze doelstellingen en bijhorend
tijdpad: In de begroting van VWS zijn doelstellingen opgenomen voor zorg en
zorgvoorzieningen; op het terrein van VenW zijn doelstellingen voor een toegankelijk
openbaar vervoer genoemd; rond WSNS en LGF zijn doelstelling voor het onderwijs
geformuleerd.
35.
Hoe hoog zijn de kosten van een toegankelijke samenleving?
Zie het antwoord op vraag 24.
36.
Is het kabinet bereid deze kosten te vergoeden? Zo nee, is het kabinet van oordeel dat de
maatschappij op basis van vrijwilligheid bereid is deze kosten voor eigen rekening te nemen?
Zie het antwoord op vraag 24.
37.
Is het kabinet bereid om op korte termijn een wettelijke verplichting tot het toegankelijk
maken van de samenleving in te voeren?
Zolang niet duidelijk is wat en hoe precies geregeld kan worden om te komen tot een
toegankelijke samenleving, kan er geen sprake zijn van enige wettelijke regeling. De
WGBH/CZ geeft voor de terreinen arbeid, beroepsonderwijs en openbaar vervoer aan hoe de
toegankelijkheid hiervan voor mensen met beperkingen kan worden gewaarborgd. De
voorstellen tot uitbreiding van deze WGBH/CZ met het terrein wonen worden thans
voorbereid. Het kabinet is van mening dat op het ogenblik veel baat te verwachten is van
een mentaliteitsverandering van de samenleving, waarbij aan de hand van goede
voorbeelden getoond kan worden dat een toegankelijke samenleving mogelijk is.
38.
Het kabinet verwijst naar design for all. Hoe verhoudt zich dit volgens het kabinet tot het
begrip `access for all'?
Access for all en design for all zijn twee verschillende namen voor vergelijkbare zaken. Waar
access for all zich hoofdzakelijk richt op de gebouwde omgeving en internet, richt design for
all zich op andere producten. Ook wordt design for all wel als een koepelbegrip gehanteerd.
39.
Is het kabinet bereid maatregelen te nemen om design for all' wettelijk af te dwingen?
Vooralsnog is het kabinet dit niet van plan. Het is nog niet voldoende uitgekristaliseerd aan
welke eisen een product moet voldoen om designed for all te mogen heten.
Bovendien is het de vraag wat afgedwongen zou moeten worden. Bijvoorbeeld: moeten
ieder kopje in de winkel voor iedereen bruikbaar zijn (onmogelijk gezien de verschillen tussen
mensen), moet iedere fabrikant een zodanige reeks kopjes maken dat er voor iedereen een
bruikbaar product bij is; of ligt de verantwoordelijkheid bij de winkelier dat een keuze is
gemaakt voor producten van verschillende fabrikanten zodat er een product voor iedereen
is?
40.
In het Actieplan (p. 10-11) spreekt het kabinet over fysieke toegankelijkheid als het gaat om
wonen, openbare ruimten, gebouwen, openbaar vervoer en de media. De PvdA-fractie deelt
de opvatting dat van belang is om de leefomgeving zo in te richten dat deze toegankelijk is
voor iedereen:
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de corporatiesector over hun bijdrage?
In de brief van de Minister van VROM en de Staatssecretaris van VWS van 15 september
2003 (Kamerstukken II 2002-2003, 26 631, nr. 57) over de kwantitatieve opgave voor
wonen, zorg en welzijn is aangegeven dat van de corporatiesector de komende jaren een
belangrijke bijdrage wordt verwacht aan het realiseren van deze opgave (waaronder volledig
toegankelijke woningen of nultredenwoningen). Hun verantwoordelijkheid op dit terrein is
ondermeer vastgelegd in het Besluit beheer sociale huursector als 6e prestatieveld. Uit de
praktijk blijkt dat woningcorporaties zich in samenwerking met andere betrokken partijen
(gemeenten, zorginstellingen e.d.) reeds intensief op dit terrein begeven. Op lokaal niveau
zijn op veel plaatsen concrete prestatieafspraken gemaakt tussen gemeenten en corporaties,
ook op het terrein van wonen, zorg en welzijn.
41.
Welke concrete eisen worden er gesteld aan de toegankelijkheid van woningen in het
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 2, 2005-2009? Wordt de BTB-toets (bereikbaar,
toegankelijk en bruikbaar) hier toegepast?
In het kader van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing wordt van gemeenten
verwacht dat zij in hun meerjarenontwikkelingsprogramma's stedelijke vernieuwing (MOP's)
de prestaties aangeven die zij nastreven voor de periode 2005 tot en met 2009. Hierover
worden met de gemeenten afrekenbare afspraken gemaakt. Binnen het prestatieveld
"Wonen" geldt als concrete eis een "toename van het aantal woningen dat volledig
toegankelijk is (voor ouderen en minder validen) door nieuwbouw en verbouw." Verder is in
het beleidskader (dat gemeenten duidelijkheid verschaft over de beleidsinhoudelijke
doelstellingen die het Rijk nastreeft en toetsingskader is voor de MOP's) aangegeven dat
behalve voor de reguliere doelgroepen er bij het woonbeleid ook aandacht dient te zijn voor
specifieke doelgroepen van beleid waaronder ouderen en gehandicapten. Binnen het
prestatieveld "omgevingskwaliteit" is gesteld dat de herkenbaarheid, toegankelijkheid en
veiligheid van de openbare ruimte vaak kunnen worden verbeterd door fysieke ingrepen.
Ook is gesteld dat het gebruik van voorzieningen/woningen (levensloopbestendig bouwen)
en ruimte voor flexibiliteit in de planvorming belangrijke aandachtspunten zijn.
Gemeenten en andere betrokkenen kunnen bij het bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar
(BTB) vormgeven van gebouwen en de gebouwde omgeving gebruik maken van diverse
toetsen of publicaties,zoals de Richtlijnen integrale toegankelijkheid openbare ruimte, de
NEN-norm 1814 "Toegankelijkheid van buitenruimte, gebouwen en woningen"of het
"Handboek voor Toegankelijkheid (4e druk)".
42.
Welke concrete afspraken zijn er met de Rijksgebouwendienst gemaakt over de
toegankelijkheid van de rijksgebouwen? Is het kabinet bereid maatregelen te nemen waarin
de toegankelijkheid van de rijksgebouwen wordt gewaarborgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
binnen welke termijn?
Voor rijksgebouwen in beheer bij de Rijksgebouwendienst (Rgd) is in het vigerende
Beleidskader Rijkshuisvesting aangegeven dat alle door of namens deze dienst ontwikkelde
nieuwe rijksgebouwen integraal toegankelijk zijn. Daarnaast is aangegeven dat er naar
gestreefd wordt om de bestaande gebouwenvoorraad en de te verwerven bestaande
gebouwen integraal toegankelijk te maken. De wijze waarop en de mate waarin hieraan
concreet invulling kan worden gegeven is mede afhankelijk van de aard (oud, nieuw,
monument, constructietechnische en beveiligingstechnische mogelijkheden) en de functie
van het gebouw (al dan niet publiek toegankelijk). Dit kan er bij uitzondering toe leiden dat,
om in een adequate toegankelijkheid te kunnen voorzien, van tijdelijke voorzieningen gebruik
moet worden gemaakt.
Het Kabinet acht genoemde maatregelen voldoende om de toegankelijkheid van
rijksgebouwen te waarborgen, ook al zijn niet alle met name monumentale, oude
rijksgebouwen in de zelfde mate toegankelijk als nieuwe rijksgebouwen waarbij de eis
omtrent integrale toegankelijkheid vanaf de ontwerpfase is meegenomen.
43.
Welke toegankelijkheidseisen worden er concreet in de concessie aan de NS opgelegd?
De vervoerconcessie en het bijbehorende vervoerplan zijn nog niet afgerond, evenmin als de
beheersconcessie voor ProRail en het bijbehorende beheerplan. Over deze concessies en
beheerplannen wordt nog intensief overlegd. Als dit overleg is afgerond zult u daarover
worden geïnformeerd. In ieder geval krijgt NS-Reizigers in de concessie de plicht opgelegd
ervoor te zorgen dat de treinen toegankelijk worden voor een ieder.
44.
Welke initiatieven worden er met nationale en internationale bedrijven ontwikkeld om de
toegankelijkheid van vervoer door de lucht en over het water te verbeteren?
Voor de zeevaart heeft de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in 1996 aanbevelingen
opgesteld (Recommendations on the design and the operation of passenger ships to respond
to elderly and disabled persons needs). De reders van zeegaande passagiersschepen gaan
doorgaans nog verder dan deze aanbevelingen, teneinde zich in de markt te onderscheiden
en met name in de categorie ouderen meer klandizie te winnen. In de Europese Unie gelden
sedert 2003 voor passagiersschepen die internationale reizen maken, de verplichting om de
hierboven genoemde IMO-aanbeveling toe te passen.
Voor passagiersschepen in de binnenvaart is resolutie 25 (Guidelines for passenger vessels
also suited for carrying disabled persons) van 14 november 1986 van de Europese
Economische Commissie (ECE) van toepassing. Naar de toegankelijkheid van veren laat
VenW momenteel onderzoek verrichten.
Verbeteringen in het luchtvervoer worden met name gerealiseerd in internationaal verband.
In juli 2003 is door de Europese Burgerluchtvaart Conferentie (ECAC) een Code of good
conduct in ground handling for people with reduced mobility aangenomen. Daarnaast
hebben vele Europese luchthavens en luchtvaartmaatschappijen -waaronder Nederlandse- in
2002 vrijwillig commitments met betrekking tot passagiersrechten onderschreven die in
samenwerking met de ECAC zijn opgesteld. Momenteel heeft de Europese Commissie ook
voorstellen in voorbereiding.
45.
Op welke wijze wordt de wens van het kabinet, dat uiterlijk in 2010 alle Nederlandstalige
televisieprogramma's van de publieke omroep ondertiteld zijn gewaarborgd? Wat geldt ten
aanzien van de wensen met betrekking tot de uitzendingen van de commerciële omroepen?
Met de Publieke Omroep bestaan al geruime tijd afspraken over ondertiteling. Deze houden
in dat er in 2010 sprake moet zijn van volledige ondertiteling van Nederlandstalige
programma's. Ondertiteling voor doven en slechthorenden zal onderdeel zijn van de
prestatieafspraken die met de Publieke Omroep zullen worden gemaakt. Hierdoor kan ook de
voortgang beter beoordeeld worden.
De Staatssecretaris van Cultuur overlegt met de Vestra (koepelorganisatie voor commerciële
satellietomroepen) over ondertiteling bij de commerciële omroepen. Het streven is om ook
met de commerciële omroepen tot overeenkomsten te komen over meer ondertiteling. Dit is
echter mede afhankelijk van de wil en ambitie van de commerciële omroepen zelf. Wettelijke
handhaving zal vooralsnog beperkte invloed hebben omdat RTL4 en RTL5 onder
Luxemburgse wetgeving vallen.
46.
Wanneer zullen alle stembureaus toegankelijk zijn?
Gemeenten dienen ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk stembureaus qua ligging en
inrichting geschikt zijn voor kiezers met een lichamelijke handicap. In de praktijk blijkt het
niet mogelijk dit voor alle stembureaus te realiseren. Soms is het voor een gemeente
eenvoudigweg niet realiseerbaar om in een bepaalde buurt een stemlokaal te vinden dat
helemaal geschikt is voor bijvoorbeeld kiezers die moeilijk ter been zijn. Wanneer vereist zou
zijn dat alle stemlokalen qua ligging en inrichting geschikt zijn voor kiezers met lichamelijke
gebreken, dan zou dat ertoe kunnen leiden dat er minder stembureaus komen. Ook dat is
niet gewenst, omdat veel mensen dan naar een verder weg gelegen stembureau moeten
reizen om hun stem uit te brengen. Voor het geval een kiezer wegens zijn lichamelijke
gesteldheid hulp bij het stemmen behoeft (bijvoorbeeld voor het bedienen van een
stemmachine), kan hij zich op grond van artikel J 28 van de Kieswet laten bijstaan door een
andere persoon. Het streven blijft evenwel dat alle kiezers zoveel mogelijk zelfstandig
kunnen stemmen. Voorafgaand aan elke verkiezing wordt vanuit het ministerie van BZK een
circulaire naar alle gemeenten verzonden met daarbij een wenkenblad. Dit wenkenblad is
mede opgesteld door de Chronisch zieken- en Gehandicaptenraad (CG-raad), en bevat
suggesties aan gemeenten om stemlokalen zodanig uit te kiezen en in te richten dat ook
lichamelijke gehandicapten zoveel mogelijk zelfstandig hun stem kunnen uitbrengen. In de
evaluatie van de verkiezingen 2002 en 2003 wordt aan de toegankelijkheid van stemlokalen
ook uitgebreid aandacht besteed (Kamerstukken II 2003/2004, 29416, 1, p. 6 en 7).
47.
Wanneer kan de Kamer het advies van de Kiesraad tegemoet zien?
Het advies van de Kiesraad wordt in april 2004 verwacht.
48.
Sociale ontoegankelijkheid (p. 11) vormt voor mensen met een lichamelijke handicap of
chronisch ziekte een grote belemmering voor deelname aan de samenleving. De PvdA-fractie
is van mening dat sociale ontoegankelijkheid ook vaak een gevolg is van fysieke
ontoegankelijkheid. Het kabinet is voornemens de sociale toegankelijkheid te verbeteren
door het vergroten van de bewustwording. Er komt voor drie jaar een task force die de
bewustwording in de Nederlandse samenleving moet vergroten. De PvdA-fractie wil graag
op de hoogte blijven van de bevindingen van de task force:
Deelt u de mening dat sociale ontoegankelijkheid juist vaak een gevolg is van fysieke
ontoegankelijkheid?
Fysieke en sociale ontoegankelijkheid zijn twee aspecten die nauw met elkaar samenhangen.
Fysieke ontoegankelijkheid kan leiden tot een sociaal isolement. Aan de andere kant zullen
aspecten van de sociale ontoegankelijkheid (beeldvorming en onnadenkendheid) niet leiden
tot plannen van een fysiek toegankelijke samenleving. Door het onderscheid te maken
tussen fysieke en sociale ontoegankelijkheid wordt duidelijk gemaakt dat deze beide
aspecten bestaan en moeten worden opgelost, zonder daarbij in een oorzakelijke discussie
te hoeven vervallen.
49.
Welk mandaat heeft de task force? Wie hebben er zitting in deze task force?
Hebben belangenorganisaties van mensen met een handicap invloed op de samenstelling
van de task force? Mogen zij voordrachten doen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de Taskforce "Handicap en samenleving" is het bewustmakingsproces in de
samenleving te stimuleren dat de maatschappij op allerlei manieren (fysieke en sociale)
drempels opwerpt voor mensen met beperkingen. Dit betekent, dat in overleg met de
voorzitter van deze Taskforce, mevrouw Hanny van Leeuwen, wordt gezocht naar
deelnemers die op posities zitten om die maatschappij te beïnvloeden. Uiteraard worden ook
mensen benaderd uit de beweging van mensen met beperkingen. Het gaat hier niet om
belangenbehartiging van mensen met beperkingen en dus is het in de ogen van het kabinet
niet vanzelfsprekend dat mensen uit de belangenorganisaties direct invloed hebben op de
samenstelling van deze Taskforce. Bij de samenstelling van de Taskforce is een leidend
principe geweest een grote betrokkenheid van mensen met beperkingen, zonder de directe
belangenbehartiging hierbij een rol te laten spelen.
50.
Welke meetbare resultaten dient de task force na drie jaar bereikt te hebben?
Het kabinet heeft als doelstellingen geformuleerd een grotere participatie van mensen met
beperkingen (meetbaar bijvoorbeeld via de Rapportage gehandicapten van het SCP). De
Taskforce is daarbij één van de in te zetten instrumenten.
51.
De fractie van de PvdA is van mening dat het opstellen van gedragscodes voor het
veiligheidsbeleid (p. 12) een bijdrage zal leveren aan de sociale toegankelijkheid voor de
doelgroep:
Wanneer worden deze gedragscodes opgesteld? Wie worden er bij het opstellen van deze
codes betrokken? Op welke wijze worden deze gedragscodes geborgd?
In het kader van het Veiligheidsprogramma `Naar een Veiliger Samenleving' is inmiddels een
brede koepelcampagne ontwikkeld, waarbij de versterking van het veiligheidsbewustzijn van
onder meer burger en bedrijf een belangrijke doelstelling is. Als afgeleide zal een aantal
deelcampagnes worden gevoerd, waarvan de campagne Meld Misdaad Anoniem een
voorbeeld is. Ook in het kader van het normen en waardendebat is veiligheid speerpunt.
Naast de best practices op dit terrein wordt ook informatie verstrekt en worden best
practices over stadsregels, gedragscodes over het brede terrein van veiligheid verzameld en
verspreid via onder meer het Informatiepunt Lokale Veiligheid van de VNG. In de toekomst
zal deze informatie via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) worden
geborgd.
Bij het opstellen van de gedragscodes zijn in de praktijk steeds verschillende actoren
betrokken. Gedragscodes kunnen tussen burgers onderling worden opgesteld, tussen
burgers en bedrijfsleven, tussen burgers en gemeente, binnen maatschappelijke organisaties
en verenigingen, etc.
Daarnaast zal nog dit jaar samen met het bedrijfsleven worden bezien of gedragscodes voor
winkelcentra en de winkels zelf kunnen worden ontwikkeld. De gedragscode zal aan kunnen
geven wat gewenst en ongewenst gedrag is in de winkel of het winkelgebied. Mensen
(kunnen) worden aangesproken als ze zich niet houden aan de gedragscodes. Doelstelling is
ook dat mensen elkaar steunen bij het aanspreken van anderen op asociaal gedrag. Zo
kunnen mensen elkaar helpen in de publieke ruimte, maar dat kan ook door een ander,
bijvoorbeeld een gehandicapte, de helpende hand te reiken.
52.
Volgens welk tijdspad zou de genoemde inclusieve oplossing gerealiseerd moeten worden?
De genoemde oplossing zal binnen het tijdsbestek van het Veiligheidsprogramma en het
Actieplan Veilig Ondernemen gerealiseerd dienen te worden.
53.
Op welke wijze garandeert het kabinet dat de hoogte van de PGB's voldoende is voor
budgethouders om ook daadwerkelijk de verantwoordelijkheden te kunnen nemen voor hun
eigen situatie?
De bedragen die in het kader van het Persoonsgebonden budget beschikbaar worden
gesteld, stellen budgethouders in staat hun eigen keuzes te maken voor de wijze waarop zij
de voor hen geindiceerde zorg willen realiseren.
Inherent aan de keuze voor een persoonsgebonden budget (pgb) is dat budgethouders zelf
kunnen bepalen bij wie ze de zorg inkopen en tegen welke prijs. Budgethouders kunnen
overal hun zorg inkopen: bij reguliere aanbieders, particuliere aanbieders en/of personen.
Budgethouders onderhandelen met zorgaanbieders over de prijs, kwaliteit en
leveringsvoorwaarden. Omdat de budgethouder zelf zijn zorg wenst te organiseren,
behoeven bepaalde overheadcomponenten die in het natura-tarief zitten, niet (volledig) in
het pgb-tarief te worden meegefinancierd. In principe wordt er bij het pgb uitgegaan van een
directe (werkgever-werknemer) relatie tussen budgethouder en zorgverlener, waaraan geen
instellingsoverheadkosten verbonden zijn. Het pgb is bedoeld als alternatief voor zorg in
natura en niet als alternatieve bekostigingssystematiek van zorg in natura.
54.
In het Actieplan (p. 13) gaat het kabinet in op de spanning die er is tussen individueel
maatwerk en lokale verantwoordelijkheid aan de ene kant en (lokale) mogelijkheden
anderzijds. De PvdA-fractie is van mening dat de rechtszekerheid voor aanvragers van
hulpmiddelen gegarandeerd moet blijven bij een decentrale aanpak:
Op welke wijze denkt het kabinet dit te waarborgen?
Het kabinet is momenteel bezig met gedachtevorming rond de invulling van de
verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten in de Wet op de maatschappelijke
zorg. In maart 2004 informeer ik u over de contouren van deze wet.
55.
Op welke wijze zal de rechtszekerheid voor aanvragers van hulpmiddelen worden
gegarandeerd bij een decentrale aanpak?
Zie het antwoord op vraag 55.
56.
Binnen de LGF is onderwijskundige ondersteuning en begeleiding geregeld. Op welke wijze
kunnen leerlingen een beroep doen op vergoeding van zorg, ondersteuning en begeleiding?
In het onderwijs aan leerlingen met een handicap zijn, afhankelijk van de schoolsoort, in
beperkte mate ondersteunende functies, zoals een schoolverpleegkundige of een
ergotherapeut, aanwezig. Voor leerlingen kan een beroep gedaan worden op deze
ondersteuning. Er zijn ook leerlingen voor wie het onderwijs niet volledig de noodzakelijke
zorg en begeleiding op zich kan nemen. Bijvoorbeeld kinderen met een zeer diepe en ernstige
verstandelijke beperking gecombineerd met bijkomende problematiek vragen extra zorginzet
in het onderwijs.
Met de minister van OCW ben ik in overleg getreden over de afbakening tussen de AWBZ
en de zorg die vanuit het onderwijs wordt geboden. Resultaat hiervan is dat
AWBZ-zorg ingezet kan worden ter aanvulling van de ondersteuning en begeleiding die
vanuit het onderwijs wordt geboden. Deze aanvullende zorg vanuit de AWBZ wordt
individueel toegekend op basis van de zorgvraag van de leerling. Eind maart ontvangt u een
brief waarin dit uitgangspunt wordt beschreven. Daarna zal e.e.a. nader technisch
uitgewerkt worden.
57.
Wanneer zal het recht op ondersteuning voor LGF-leerlingen meer gericht zijn op de
behoefte van de individuele leerling in plaats van een standaardbedrag per schoolsoort of
clustersoort? Welke concrete stappen zet u het komende jaar om te komen tot een op het
individuele kind gerichte ondersteuning?
De Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI) heeft de opdracht gekregen een
verkennend onderzoek te doen naar functionele indicatiestelling en staffeling. Zij maakt
daarbij o.a. gebruik van de inzichten die het experiment "Gewoon Anders" te Almere
oplevert. In het kader van "Gewoon Anders" wordt geëxperimenteerd met een binnen het
reguliere onderwijs geïntegreerd onderwijs- en begeleidingsaanbod voor gehandicapte
leerlingen. Bij de evaluatie van LGF, eind 2004, zal dit onderzoek en een apart uitgezette
analytische studie naar ervaringen in het buitenland, betrokken worden. Daarna zal nader
besloten worden.
58.
Het kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld ter versterking van lokale
cliëntenbewegingen (p. 13). De PvdA-fractie is van mening dat dit belangrijk is om invulling
te kunnen geven aan lokaal maatwerk:
Hoeveel geld heeft het kabinet hiervoor beschikbaar gesteld? Welke organisaties komen
hiervoor in aanmerking? Wie beoordeelt de kwaliteit van deze organisaties?
2,59 miljoen voor het programma Versterking Cliëntpositie in de regio (VCP). De CG-Raad
en de FvO pakken dit project gezamenlijk op; twee van de vier regionale steunpunten van
Onderling Sterk worden hier ook uit gefinancierd. Het gaat hierbij vooral om bottom up
projecten. Belangenbehartigers op lokaal niveau kunnen een beroep doen op het VCP
programma. Namens het Ministerie van VWS wordt het programma gefinancierd door het
Fonds PGO. Dit Fonds ziet erop toe dat het programma op een goede manier en volgens de
subsidierichtlijnen wordt uitgevoerd. Ook de kwaliteit van de organisaties is hierbij een
belangrijk thema.
59.
Biedt de financiering voldoende mogelijkheden voor de professionalisering van de lokale
cliëntenbewegingen?
Ja, professionalisering is een hoofdthema binnen het VCP plan. Dit krijgt onder andere vorm
d.m.v. ondersteuning van lokale platforms, ondersteuning van regionale belangenbehartiging
en ontwikkeling/uitbouw van trainersnetwerken.
60.
Worden de goede praktijkvoorbeelden openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet? (p. 14)
Ja
61.
Het kabinet geeft in zijn Actieplan (p. 14) aan campagnes te steunen die informatie en
voorlichting geven over de gemoderniseerde AWBZ, leerlinggebonden financiering,
inkomensvoorzieningen en de WGBH/CZ:
Spelen de cliëntenbewegingen ook een rol bij het opzetten van deze campagnes?
Bij de opzet en uitvoering van voorlichtingsinitiatieven en informatiecampagnes met
betrekking tot leerlinggebonden financiering, welke per 1 augustus 2003 in werking is
getreden, zijn ouderorganisaties en gehandicaptenorganisaties betrokken. Voor dit jaar staat
nog op het programma een actualisering van de verschillende websites en een update van
de algemene informatiebrochure LGF.
De voorlichting die geboden is in het kader van de MAWBZ, was gericht op zorgaanbieders
en zorgkantoren. De zorgaanbieders, zorgkantoren en RIO's zijn ervoor verantwoordelijk dat
de cliënten geïnformeerd worden. Bij het samenstellen van de brochures over MAWBZ en
PGB zijn ook cliëntenorganisaties betrokken geweest.
De brede voorlichting over de compenserende regelingen die in het najaar 2002 onder de
titel "Ik heb wat, krijg ik ook wat " is gevoerd is in nauw overleg met deskundigen van de
belangenorganisaties zoals de CG-Raad, Anbo en Unie KBO opgezet.
Bij de voorlichting over de invoering van de WGBH/CZ is een deel van de activiteiten door de
belangenorganisaties zelf uitgevoerd.
62.
Hoeveel middelen heeft het kabinet beschikbaar voor deze campagnes?
Voor de campagne "Ik heb wat, krijg ik ook wat" is 180.000 beschikbaar gesteld.
Voor de voorlichting over de WGBH/CZ was in 2003 ca 100.000 beschikbaar; voor de
komende jaren een vergelijkbaar bedrag afhankelijk van de stand van zaken van de invoering
en terreinen die onder de werking van deze wet zullen komen.
Momenteel zijn alleen nog wat middelen beschikbaar voor de afrondende activiteiten rond de
LGF, zoals bij vraag 61 beschreven. In de jaren voorafgaand aan de invoering van
Leerlinggebonden financiering zijn op jaarbasis bedragen in de orde van grootte van
1,5 miljoen Euro geïnvesteerd om scholen (regulier en speciaal) en ouders te informeren.
63.
Kan blijvend worden geïnformeerd over de resultaten van deze campagnes?
De mogelijkheden tot effectmeting van voorlichtingscampagnes zijn beperkt. Bereikmetingen
kunnen inzicht geven in de mate waarin de verspreide informatie de doelgroep heeft bereikt.
Dit zegt echter onvoldoende over de toegankelijkheid van bedoelde regelingen of over het
feitelijk gebruik door de beoogde doelgroep. Aan de mate waarin het beroep op afzonderlijke
(in een campagne belichte) regelingen in vervolg op de campagne toeneemt kan hooguit een
vermoeden worden ontleend over het effect van de voorlichting op het gebruik van de
bedoelde regeling(en). Daarom verdient het onzes inziens de voorkeur om de beschikbare
middelen met voorrang in te zetten voor een zo zorgvuldig mogelijke opzet van het
voorlichtingsplan zelf, in samenwerking met de meest betrokken cliënt- en
uitvoeringsorganisaties.
64.
Is het kabinet bereid om op basis van de eventuele uitkomsten van de task force en de
interdepartementale commissie wettelijke maatregelen te nemen om de wettelijke kaders op
elkaar af te stemmen? (p. 15)
Het is de overtuiging van het kabinet dat binnen de bestaande kaders veel mogelijk is. Het is
nu niet te overzien op welke terrein de Taskforce onoverkomelijke problemen zal signaleren.
Uitsluiten van de bedoelde wettelijke maatregelen is nu dus niet aan de orde; evenmin het
toezeggen dat het zal gebeuren.
65.
Om de positie van mensen met een beperking te versterken wil het kabinet de
toegankelijkheid van het busvervoer realiseren voor 2010 en voor het treinvervoer in 2030
(p. 16). De fractie van de PvdA wil deze termijn blijven hanteren:
In hoeverre acht het kabinet deze doelstelling haalbaar?
Het streven van een toegankelijk busvervoer in 2010 en een toegankelijk spoorvervoer in
2030 geldt onverkort en acht ik ook in belangrijke mate realiseerbaar. Er zijn immers
positieve ontwikkelingen ten aanzien van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Zo
is bijvoorbeeld in het stadsvervoer de bus met een lage vloer inmiddels de norm geworden.
Op grond van richtlijn 2001/85/EU mogen er sedert kort ook geen nieuwe stadsbussen meer
op de weg worden gebracht die niet voldoen aan de toegankelijkheidseisen die de richtlijn
stelt. De nieuwe trams in Amsterdam en Rotterdam, zo ook de metro's, de Zuidtangent en
de Phileas. Syntus exploiteert in de Achterhoek toegankelijke streekbussen, onder andere in
het KAN-gebied en tussen Oosterhout en Breda rijden toegankelijke streekbussen en
Connexxion heeft zeer recent 300 lage-vloerbussen besteld. Er is dus sprake van
vooruitgang.
Wat het spoorvervoer betreft zijn er normen gesteld voor de uniforme hoogte van perrons.
Deze normen worden gehanteerd bij de bouw van nieuwe en bij grondig onderhoud van
bestaande perrons. Als vervoerders bij aanschaf van nieuwe voertuigen rekening houden
met deze normen, zal aldaar sprake zijn van een gelijkvloerse instap.
66.
Is het kabinet bereid om de eerder gemaakte afspraken hierover af te dwingen?
Zoals gezegd houd ik vast aan de in het antwoord op vraag 65 genoemde doelstelling. Het
bereiken van deze doelstelling is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van vervoerders,
infrastructuur-beheerders en decentrale overheden. Zij dienen onderling afspraken te maken
over de bevordering van de toegankelijkheid, bijvoorbeeld in concessies.
Zie ook het antwoord op vraag 43.
67.
Welke maatregelen treft het kabinet om in de lopende aanbestedingen van provincies en
gemeenten toegankelijkheidsverplichtingen op te laten nemen?
De Wet personenvervoer 2000 bepaalt dat aanbestedende overheden toegankelijkheid als
dwingend criteria hanteren in hun programma's van eisen. De verbetering van de mobiliteit
van mensen met een functiebeperking in zijn algemeen en de verbetering van de
toegankelijkheid van het openbaar vervoer in het bijzonder zullen ook onderdeel uitmaken
van de Nota Mobiliteit.
68.
In het Actieplan (p. 16) is opgenomen dat het kabinet aan het onderzoeken is of het
wenselijk is om de WGBH/CZ uit te breiden naar het terrein van het onderwijs, goederen,
diensten, wonen, stedelijke ruimte en rechtsbescherming bij wonen. De fractie van de PvdA
ziet hierin dat invulling wordt gegeven aan de motie Bussemaker c.s. (28 169, nr. 15) en wil
graag weten wanneer het voorstel tot uitbreiding van de wet op deze terreinen tegemoet
kan worden gezien:
Wanneer kan de Kamer het voorstel tot uitbreiding van de wet met het terrein onderwijs
tegemoet zien?
Het ligt voor de hand dat de reikwijdte van de wet op termijn uitgebreid wordt met de
terreinen primair en voortgezet onderwijs. Over het "wanneer"en "hoe" zal nog nader
worden besloten, mede naar aanleiding van de resultaten van een in opdracht van OCW
uitgevoerde studie met betrekking tot de juridische, financiële en maatschappelijke
consequenties van deze uitbreiding. Het kabinet zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk
nader berichten.
Zie ook het antwoord op vraag 14.
69.
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de plannen rond de individuele
rechtsbescherming bij wonen?
De Minister van VROM en de Staatssecretaris van VWS hebben de Tweede Kamer per brief
van 22 december 2003 (TK 2003-2004, 29 355, nr. 3) reeds geïnformeerd over hun
voornemen de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte uit te
breiden met het onderwerp wonen.
70.
In de samenvatting van het Actieplan, aandachtspunt 5 staat: "De zaken uit bijlage 2
uitvoeren". Welke zaken worden hier bedoeld? Wanneer worden deze zaken uitgevoerd? (p.
17)
In bijlage 2 wordt voor bijna 200 knelpunten aangegeven, wat de rol van het kabinet is bij
het oplossen van deze knelpunten. De verwijzing op deze plaats had ten doel aan te geven
dat de eerste pagina's van het Actieplan beschouwingen en acties geven om knelpunten in
de toekomst te voorkomen. De lezer zou kunnen denken dat dit alles is; daarom de
betreffende zin in de samenvatting het Actieplan.
Vragen VVD-fractie
71.
Het onderhavige Actieplan voldoet niet aan de eisen van een Actieplan. Wanneer komt het
Actieplan waarin kort en bondig, puntsgewijs staat wie wanneer welke actie voor welke
doelgroep gaat ondernemen?
Met het aannemen van de motie Bussemaker cs heeft de Kamer gevraagd om een
inventarisatie van knelpunten, opgesteld samen met belangenorganisaties, en een Actieplan
om deze op te lossen binnen zekere financiële en wettelijke kaders. In bijlage 2 van het
voorliggende Actieplan wordt voor ieder knelpunt aangegeven wat de stand van zaken is om
deze op te lossen. Voor een deel van de knelpunten ziet het kabinet dat de betreffende
regels nog niet in de praktijk zijn doorgedrongen, voor andere worden nieuwe maatregelen
voorgesteld en voor weer andere wordt aangegeven dat binnen de huidige financiële kaders
(ook een randvoorwaarde van de betreffende motie) geen oplossing kan worden geboden.
Het betreft een zeer groot aantal knelpunten. Met alleen de reactie van het kabinet daarop
zou voldaan zijn aan de motie en had een Actieplan met zeer veel punten voorgelegen.
Er is gekozen voor toezenden van dit Actieplan met daaraan vooraf een samenvatting van
de knelpunten. Door deze samenvatting werd het mogelijk een analyse te maken van de
oorzaken en dat heeft geleid tot een visie en instrumenten met als doel nieuwe knelpunten
in de toekomst te voorkomen. Er is geconstateerd dat de knelpunten in veel gevallen zijn toe
te schrijven aan onwetendheid en onnadenkendheid. De in te stellen Taskforce, het kiezen
voor inclusief beleid door het kabinet en aandacht voor de eigen verantwoordelijkheden van
alle betrokken partijen zijn pijlers voor het beleid. Het is bedoeld om een meerwaarde te
creëren bij het oplossen van de knelpunten.
De samenvatting in paragraaf 3.8 geeft in concrete termen aan wat het kabinet gaat doen
om inclusief beleid handen en voeten te geven.
72.
Uit het voorstel op pagina 11 van bijlage 2 over oplossingen voor negatieve beeldvorming
valt op te maken dat het kabinet gehandicapten die geen uiterlijk kenteken van hun handicap
dragen, zelf verantwoordelijk acht voor de negatieve beeldvorming over hen. Deelt u de
mening dat dit soort voorstellen niet in een officieel stuk van de overheid horen voor te
komen?
In de betreffende passage wordt door het kabinet gesteld dat de belangenorganisaties een
voorlichtende taak hebben bij het tegengaan van negatieve beeldvorming. De suggestie dat
volgens het kabinet de verantwoordelijkheid voor negatieve beeldvorming bij de
gehandicapte zelf zou liggen, wordt niet door de tekst ondersteund.
Zie ook het antwoord op vraag 8.
Vragen GroenLinks-fractie
73.
De maatregelen die het kabinet in de verschillende hoofdstukken van de begroting voorstelt
zijn nog niet uitgewerkt in het Actieplan. Waarom niet, aangezien het Actieplan toch eind
november is vastgesteld? Is het alsnog mogelijk om het Actieplan aan te passen aan de
maatregelen en voorstellen die het kabinet heeft gedaan, en zo nee waarom niet? Is een
dergelijke aanpassing niet veel effectiever? (p. 2)
Zie het antwoord op vraag 2.
74.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van het instellen van de Task force? (p. 2)
Zie het antwoord op vraag 49.
75.
Is het waar dat in bijlage 3 bij het Actieplan staat aangegeven dat de motie Tonkens c.s.
(28 169, nr. 22) is uitgevoerd en afgehandeld? Op welke manier zijn de consequenties van
de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) dan voor
de onderwijsinstellingen opgenomen in de lump sum?
In bijlage 3 van het Actieplan is aangegeven dat de onderwijskundige aanpassingen in de
betrokken onderwijssectoren moeten worden bekostigd door de instellingen zelf uit hun
lumpsum.
De consequenties van de invoering van de WGBH/CZ, zoals een mogelijke toename van de
instroom van gehandicapten die gepaard gaat met een extra vraag naar specifieke
voorzieningen, zijn nu nog niet zichtbaar.
Vragen ChristenUnie-fractie
76.
Wat is uw reactie op kritiek, o.a. van de Chronisch zieken en Gehandicaptenraad Nederland
(CG-Raad), op het Actieplan dat niemand eindverantwoordelijk is voor het nieuwe -
inclusieve- beleid? Hoe kan voorkomen worden dat met het verschuiven van
verantwoordelijkheden grijze gebieden ontstaan waarvoor niemand verantwoordelijkheid
neemt?
In het Actieplan staat aangegeven dat het hele kabinet de verantwoordelijkheid neemt voor
het inclusieve beleid. Dit betekent dat iedere minister voor het eigen beleidsterrein deze
verantwoordelijkheid waar zal maken.
De kritiek van de CG-Raad is gebaseerd op het uitgangspunt dat de positie van mensen met
beperkingen bevochten moet worden. Gehandicaptenbeleid, ouderenbeleid en beleid voor
mensen met een psychische aandoening is dan gescheiden van het beleid voor de rest van
de bevolking. In zo'n situatie is het wenselijk een aanspreekpunt te hebben omdat het niet
vanzelfsprekend is bij het vakdepartement een open oor te vinden voor de belangen van
deze groep mensen. Met inclusief beleid wordt juist het doel nagestreefd om belemmeringen
te voorkomen dan wel op te lossen binnen het reguliere kader. Ook voor de
belangenorganisaties is het betreffende ministerie het eerste aanspreekpunt.
In de overgangsperiode en voor die terreinen waar geen bewindspersoon
beleidsverantwoordelijkheid heeft (zo die er zijn), zal de staatssecretaris van VWS haar
coördinerende taak vorm geven. Vanuit deze rol zal zij ook de leden van het kabinet
doordringen van de noodzaak "inclusief beleid" in praktijk te brengen. De uitvoering van
"inclusief beleid" zal zeker in de beginperiode niet vanzelfsprekend verlopen.
77.
Wanneer kan de Kamer de maatregelen tegemoet zien die werden voorgesteld in de
verschillende hoofdstukken van de begroting? (p. 2)
Zie het antwoord op vraag 2.
78.
Hoe kan voorkomen worden dat met overname van het uitgangspunt van de eigen
verantwoordelijkheid van mensen met een beperking hun leven zelf in te richten,
verantwoordelijken naar elkaar gaan kijken bij het daadkrachtig uitvoeren van het nieuwe
beleid? (p. 7)
Mensen met beperkingen zullen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor het inrichten
van hun leven. Dit betekent dat zij daar toe in staat worden gesteld: er zullen hulpmiddelen
of zorg beschikbaar moeten zijn ter compensatie van stoornissen of beperkingen. Juist door
geen onderscheid te maken in verantwoordelijkheid voor beleid voor mensen met en zonder
beperkingen wordt het duidelijk wie verantwoordelijk is. De Taskforce zal een belangrijk
instrument kunnen worden om verantwoordelijken suggesties aan te reiken hoe zij hun
verantwoordelijkheid kunnen invullen.
79.
Herkent u de kritiek van o.a. de Federatie voor Ouderverenigingen en de CG-Raad dat veel
ouders nog niet terecht kunnen bij de school van hun eerste keuze? Hoe waardeert u hun
suggestie om de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte uit te
breiden naar het funderend onderwijs om daarmee de positie van ouders te versterken? Is
een uitbreiding van de taken van de Adviescommissie Toelating en Begeleiding nodig en / of
wenselijk? (p. 7)
Het toelatingsbeleid behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de school zelf.
Dit betekent dat reguliere scholen voor primair- en voortgezet in principe een leerling mogen
weigeren, zij het met goede argumenten. Als ouders bezwaar maken tegen een negatieve
toelatingsbeslissing van een school moet verplicht advies gevraagd worden aan de
AdviescommissieToelating en Begeleiding (ACTB). Ook bestaat er een begeleidingsaanbod
voor ouders van een gehandicapt kind die een reguliere school voor hun kind zoeken (de
Regionale Expertise Centra) of daarbij grote problemen ondervinden (de
onderwijsconsulenten). Het speciaal onderwijs mag een geïndiceerde leerling niet weigeren.
Over een eventuele uitbreiding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of
chronische ziekte (WGBH/CZ) naar het primair en voorgezet onderwijs zal nog nadere
kabinetsbesluitvorming plaatsvinden. Het ligt niet in de rede dat met bedoelde uitbreiding
getornd zal worden aan de eigen bevoegdheid van de school voor het toelatingsbeleid. Zo
spoedig mogelijk wordt uw Kamer hierover nader bericht.
In antwoord op de tweede vraag het volgende. Er wordt van uitgegaan dat gedoeld wordt
op de kritiek van de CG-Raad en de FVO dat ouders in voorkomende gevallen door de ACTB
terugverwezen worden naar het REC ten einde op regionaal niveau alsnog een alternatieve
oplossing te verkennen, als de school van eerste keuze toelating weigert. Het REC heeft
expliciet als taak ouders te begeleiden bij het kiezen en vinden van een reguliere school voor
hun kind en is daartoe -als eerste lijnsvoorziening en als bekende in de eigen regio- ook het
best in staat. Hierdoor wordt een praktische oplossing bevorderd. Het inzetten van een
tweede lijnsvoorziening als de ACTB is dan pas aan de orde als de mogelijkheden in de regio
zijn verkend en uitgeput en een onafhankelijk advies noodzakelijk is.
Zie ook het antwoord op vraag 14.
80.
Hoe waardeert u de problemen waarbij gemeenten en scholen vaak stellen dat zij
onvoldoende financiële middelen hebben om scholen fysiek aan te passen? (p. 9)
Op basis van het Bouwbesluit VROM dient alle nieuwbouw van scholen van meet af aan
toegankelijk te zijn voor gehandicapten. Aanpassingen aan bestaande gebouwen worden,
voorzover niet reeds aanwezig, vaak aangebracht als de noodzaak daartoe aanwezig is; i.c.
als een gehandicapte zich aandient. Scholen en gemeenten hebben hier ieder een eigen
verantwoordelijkheid en maken daar gezamenlijk afspraken over.
81.
Welke verplichting neemt u op u om de toegankelijkheid van rijkshuisvesting te waarborgen?
(p. 10)
Zie het antwoord op vraag 42.
82.
Op welke wijze wordt overleg gevoerd met de Nederlandse Spoorwegen om het
spoorvervoer (inclusief informatievoorziening en kaartverkoop aan de loketten) zo snel
mogelijk toegankelijk te maken voor iedereen? Welke verbeteringen kunnen op korte termijn
worden verwacht? (p. 10)
De Nederlandse Spoorwegen hebben een afspraak met het Landelijk Bureau
Toegankelijkheid dat alle (nieuwe) voorzieningen door het LBT worden getoetst op
toegankelijkheid. Verder bespreekt NS structureel zijn beleid met consumentenorganisaties
(waaronder de CG-Raad). Op dit moment is niet te zeggen welke verbeteringen op korte
termijn kunnen worden verwacht.
Zie ook het antwoord op vraag 43.
83.
Welke actie onderneemt u om alle programma's van de publieke omroepen zo spoedig
mogelijk te laten ondertitelen? (p. 10)
Zie het antwoord op de vraag 45.
84.
Hoe kan de Task force voorkomen dat ministeries hun verantwoordelijkheid ontlopen op
terreinen waar zij gesignaleerde problemen moeten aanpakken? (p. 11)
De Taskforce heeft primair tot taak de maatschappij op de eigen verantwoordelijkheden te
wijzen en daartoe aandragen van goede voorbeelden. Waar belemmeringen door de
ministeries worden opgeworpen zal dat uiteraard door Task force aan de ministeries (of aan
de Kamer) worden gerapporteerd. Hierbij heeft de staatssecretaris van VWS een
coördinerende taak en bijhorende verantwoordelijkheid.
Binnen de rijksoverheid wordt gewerkt aan een eigen methodiek om inclusief beleid vorm te
geven.
Het is primair de taak van de Kamer om in die gevallen waarin de ministeries te kort
schieten de verantwoordelijke bewindslieden ter verantwoording te roepen.
85.
Hoe worden cliëntenorganisaties betrokken bij de in te stellen Task force? (p. 11)
Zie het antwoord op vraag 49.
86.
Bent u bereid de mogelijkheden om het persoonsgebonden budget in te zetten voor zowel de
functies verpleging en verzorging als ondersteunende en activerende begeleiding, te
handhaven? Is dat naar uw mening noodzakelijk om integratie in het regulier onderwijs
verder te stimuleren? (p. 12)
Zie het antwoord op vraag 56.
87.
Onderzoekt u slechts of Postbus 51-spotjes toegankelijker kunnen worden voor doven en
slechthorenden of wordt dit gewoon geregeld? (p. 14)
De uitkomsten van het onderzoek, zullen bepalen of en hoe deze toegankelijkheid kan
worden gerealiseerd. De beheerders van "Postbus 51" beheren ook een site. De aanbieder
van deze site heeft zich aangemeld als intentieverklaarder van Drempels Weg (project ten
behoeve van internettoegankelijkheid). De site is door de Drempels Weg toetsing (op basis
van W3C standaard, prioriteit 1) toegankelijk bevonden. De site is toegankelijk voor mensen
met een handicap, ook voor doven en slechthorenden.
Gezien deze houding is de verwachting dat de resultaten van het onderzoek in de praktijk
zullen worden gebracht; als dat niet het geval is zal de beheerder hierop worden
aangesproken.
Vragen SGP-fractie
88.
Op welke manier denkt het kabinet de voorbeeldfunctie en de stimulerende en sturende rol
naar het maatschappelijk middenveld - per groep organisaties (gemeenten,
woningcorporaties, bedrijfsleven, arbeidsvoorziening, onderwijs, verenigingsleven) - concreet
in te vullen? Welke instrumenten staan hier precies voor ter beschikking en in hoeverre zijn
deze instrumenten dwingend van karakter? (p. 7)
Op het ogenblik staan er geen dwingende middelen ter beschikking. De Taskforce zal met
goede voorbeelden laten zien hoe binnen iedere soort organisatie de verantwoordelijkheden
kunnen worden waargemaakt.
Het kabinet stelt zich voor dat in de toekomst zo veel mogelijk rapportages van relevante
organisaties een paragraaf staat, waarin wordt aangegeven hoe met mensen met
beperkingen rekening is gehouden. Nu nog is er geen draagvlak te vinden voor een meer
dwingend karakter.
89.
Wat betekent de omslag naar het inclusieve beleid inzake de inzet van het kabinet voor het
behoud van de kwaliteit van de bestaande niet-inclusieve voorzieningen? (p. 7)
Beschikbaarheid van veel voorzieningen is noodzakelijk voor mensen met beperkingen om te
kunnen functioneren en/of deel te kunnen nemen aan de samenleving. Deze zullen dus
blijven bestaan tenminste tot er een goed alternatief beschikbaar is. Daarnaast zullen
verschillende specifieke voorzieningen nodig blijven (hulpmiddelen of zorgvoorzieningen).
Het is dan wel de bedoeling dat deze zoveel mogelijk via reguliere kanalen worden verstrekt.
90.
Hoe zal in de toekomst de afweging plaatsvinden of er toch specifieke voorzieningen nodig
zijn? Welke garanties biedt het kabinet dat die voorzieningen er dan daadwerkelijk zullen
komen? (p. 7)
Het kabinet heeft met het formuleren van het uitgangspunt "inclusief beleid" de ambitie
neergelegd om bij alle beleidsmaatregelen rekening te houden met mensen met beperkingen.
Daar waar de positie van deze mensen in het gedrang komt, zal geprobeerd worden hierin
verbetering aan te brengen. De voorkeur verdient dan een oplossing binnen het reguliere
kader; soms is een specifieke voorziening noodzakelijk.
Een garantie zoals bedoeld in de vraag kan niet worden gegeven.
91.
Wilt u een overzicht geven van de manier waarop in andere Europese landen het inclusieve
beleid vorm krijgt en welke knelpunten daar optreden? (p. 7)
Er bestaat op dit moment geen overzicht van de stand van zaken op het gebied van inclusief
beleid in Europa.
In 2003 is het Europese Jaar voor mensen met een handicap afgerond. Voortbouwend op
de resultaten van dit jaar heeft de Europese Commissie initiatieven genomen om te komen
tot een substantiële en uitvoerbare aanpak van gehandicaptenvraagstukken in de uitgebreide
Europese Unie. Genoemde initiatieven zijn vooral gericht op het stimuleren van gelijke
behandeling, versterking van een inclusieve benadering van gehandicaptenvraagstukken in al
het relevante beleid van de Gemeenschap en verbetering van de toegankelijkheid voor
iedereen. Er wordt in dit verband een meerjarig Actieplan ingevoerd, dat als einddatum het
jaar 2010 heeft. Om de inclusieve benadering van het gehandicaptenbeleid
("mainstreaming") in al het belangrijke EU-beleid te ondersteunen, zal de Commissie een
tweejaarlijks verslag publiceren over de algehele situatie van personen met een handicap in
de uitgebreide Europese Unie en over actuele ontwikkelingen in de lidstaten.
De eerste fase van het Europese Actieplan - die in 2004 en 2005 gerealiseerd zal moeten
worden - is vooral gericht op het stimuleren van arbeidsparticipatie en het toegankelijker
maken van de algemene arbeidsmarkt in de uitgebreid Europese Unie.
Ook op het niveau van de 45 lidstaten van de Raad van Europa wordt gewerkt aan een
Actieplan voor de periode 2005 -2015. Het "Leitmotiv" van dit Actieplan is het bevorderen
en beschermen van mensenrechten en het eigenmachtig maken van mensen met een
handicap ("empowerment"). Het plan voorziet in het opstellen van concrete
actieprogramma's die toepasbaar moeten zijn in alle 45 lidstaten en die gericht zijn het op
de verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met een handicap. Met name de
leefsituatie van vrouwen met een handicap, ouderen met een handicap en mensen met zeer
ernstige of meervoudig complexe handicaps die zijn aangewezen op langdurige intensieve
zorg en ondersteuning. Tevens zal, met het oog op het kunnen bieden van inclusieve
oplossingen, de algemene toepassing van de principes van "Universal Design" worden
bevorderd.
92.
Is de eenmalige prijs in het kader van `design for all' de enige inzet om aandacht te vragen
voor de mogelijkheid om mensen met een beperking in dienst te houden of te nemen? Zo
nee, wat is dan op dit terrein de verdere inzet van het kabinet? (p. 9)
De eenmalige prijs (Dutch Swedish design for all award 2004; care in every day life)
wordt toegekend voor een idee, prototype of product dat volgens het principe van design
for all is ontworpen en waarmee een probleem in de zorg wordt opgelost. Het idee voor
deze prijs is gekomen naar aanleiding van een Seminar dat door de Zweedse Ambassade is
georganiseerd over de relatie tussen assistive technology en design for all.
Het afgelopen jaar hebben de ministeries van SZW, VWS, VROM, VenW en EZ bijdragen
geleverd aan het design for all festival. Daarbij is in workshops aan verschillende
doelgroepen informatie verstrekt over het toepassen van deze ontwerpstrategie. Daarnaast
wordt door het ministerie van SZW het principe van design for all gestimuleerd in de arbeid
als een middel om arbeidsuitval te voorkomen en reïntegratie te bevorderen. Eerder heeft
SZW bijvoorbeeld meegewerkt aan de totstandkoming van "ISO Guide 71". Dit is een gids
voor iedereen (maar vooral voor ontwerpers, fabrikanten, architecten) die rekening wil
houden met mensen met functiebeperkingen. De gids is een leidraad voor de inrichting van
werkplekken, producten, openbare ruimten etc.
De eenmalige prijs in het kader van `design for all' is dus niet de enige inzet om aandacht te
vragen voor de mogelijkheid om mensen met een beperking in dienst te houden of te nemen.
In dit kader moet ook worden vermeld de Commissie Het Werkend Perspectief. In 2003 is
deze Commissie ingesteld door de ministeries SZW en VWS, met als doel zo veel mogelijk
mensen, die anders door een arbeidshandicap of door gezondheidsklachten niet (meer)
zouden kunnen werken, aan het werk te krijgen en te houden. De Commissie reikt jaarlijks
de werkgeversprijs `Kroon op het Werk' uit aan een organisatie die zich onderscheidt op het
gebied van arbeidsreïntegratie, personeels-, verzuim- en arbobeleid. Onlangs heeft de
Commissie de website EHBW.nl (uw eerste hulp bij werk) in het leven geroepen om
werknemers, werkgevers en werkzoekenden de weg te wijzen bij alle vragen over werk,
reïntegratie, ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Naast algemene voorlichting vanuit SZW en het UWV over bijvoorbeeld de Wet verbetering
poortwachter, loopt er op dit moment een reclamecampagne voor de reïntegratietelefoon
van het UWV. Cliënten die vastgelopen zijn in de reïntegratie of die binnen het reguliere
reïntegratieproces niet bereikt worden, kunnen zich melden bij het UWV. Hoewel deze
campagne zich vooral richt op werkzoekenden, vestigt het ook de aandacht van werkgevers
op de kansen en mogelijkheden van mensen met een (arbeids)handicap op het gebied van
werk. Voorts heeft het CWI in de Week van de Chronisch Zieken workshops georganiseerd
voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten èn voor werkgevers. Daarnaast worden er ook in het
kader van de 2de fase arboconvenanten afspraken gemaakt over de reïntegratie van
arbeidsongeschikten.
93.
Hoe is de stand van zaken op het terrein van de toegankelijkheid van overheidsgebouwen en
rechtbanken voor mensen met beperkingen? (p. 10)
Zie het antwoord op vraag 42. Overigens vormen rechtbanken, waar de integrale
toegankelijkheidseis sinds 1991 dient als referentiekader voor de (nieuw)bouw, hierop geen
uitzondering.
94.
Wat is de beleidsinzet van het kabinet om de geconstateerde knelpunten rond de
toegankelijkheid van winkels, geldautomaten en banken op te lossen? (p. 10)
Zoals beschreven in het Actieplan acht het kabinet het de verantwoordelijkheid van
maatschappelijke organisaties zelf om op eigen terrein een bijdrage te leveren aan de
verbetering van de maatschappelijke toegankelijkheid van mensen met een handicap. De
beleidsinzet van het kabinet is hierbij om maatschappelijke organisaties te stimuleren om
actief invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid, door:
· primair zelf het goede voorbeeld te geven zoals beschreven het Actieplan;
· door best practices transparant te maken (dat gaat de Task Force doen), opdat goed
gedrag door afnemers van goeden/diensten kan worden beloond;
· en tot slot door overleg tussen maatschappelijke organisaties ter oplossing van
knelpunten te stimuleren. Daar waar sprake is van knelpunten van nationale aard en
coördinatieproblemen overleg in de weg staan kan het kabinet partijen
bijeenbrengen.
Op het terrein van de bancaire dienstverlening hebben deze laatste twee punten het
afgelopen jaar reeds duidelijk gestalte gekregen. Begin 2003 heeft de minister van Financiën
de Nederlandsche Bank (DNB) opdracht gegeven tot de oprichting van een Maatschappelijk
Overleg Betalingsverkeer. In dat overleg zoeken banken, toonbankinstellingen, de
Consumentenbond en vertegenwoordigers van ouderenbonden en gehandicaptenorganisaties
onder voorzitterschap van DNB naar efficiënte oplossingen voor ondermeer knelpunten ten
aanzien van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van bankdiensten voor mensen met een
functiebeperking (zie Kamerstukken II, 27863, nr. 4 en volgenden). Onlangs is de tweede
rapportage van dit overleg aan de Tweede Kamer toegezonden, waarin tevens beschreven
staat welke initiatieven banken zelf reeds genomen hebben ter verbetering van de
toegankelijkheid en bereikbaarheid van betalingsverkeer.
95.
Is het niet mogelijk om in het kader van maatwerk en de daarmee samenhangende lokale
verschillen een basismaat vast te stellen waar iedereen met beperkingen recht op heeft? (p.
13)
Er is een verschil tussen het recht op een hulpmiddel (na indicatie) en voorzieningen om te
kunnen participeren in de samenleving. Een eerder gebruikt voorbeeld: om alle adressen in
een gemeente te kunnen bezoeken is een rollator en een scootmobiel in de ene gemeente
een effectieve combinatie, waar in een andere gemeente deur-tot-deur vervoer meer
aangewezen is al dan niet in combinatie met een rolstoel.
Deze discussie wordt nu ook in het kader van de Wet op de maatschappelijke zorg gevoerd.
Een definitief antwoord zal ook in dat kader worden gegeven.
96.
Is het de bedoeling om de toegankelijkheid van de informatievoorziening regelmatig te
toetsen aan het waarmerk? Bevat het waarmerk ook eisen over de toegankelijkheid voor
specifieke groepen als bijvoorbeeld slechtzienden? (p. 14)
Aanbieders van internetsites kunnen zich aanmelden om te laten onderzoeken of zij aan de
eisen van het waarmerk voldoen. Indien zij, eventueel na het doorvoeren van aanpassingen,
voldoen aan de eisen, mogen zij het waarmerk uitdragen. Het waarmerk wordt voor drie jaar
toegekend, omdat doorgaans na drie jaar een website wordt vernieuwd of vervangen. Ieder
jaar wordt de site getoetst op de toegankelijkheidseisen. Het waarmerk is gebaseerd op de
W3C standaard, prioriteit 1. Dit is een wereldwijde standaard voor toegankelijke
internetsites voor iedereen, waaronder ook mensen met een handicap. Deze standaard bevat
ook eisen over de toegankelijkheid voor specifieke groepen, zoals slechtzienden.
97.
Wat is de planning voor de afstemming van de wettelijke kaders en de beschikbaarheid van
het ene loket? Hoe ver is de inventarisatie van de verschillen tussen de regelingen? (p. 15)
Met de Wet op de maatschappelijke zorg wordt mede beoogd afstemming te bereiken van
verschillende wettelijke kaders. Het is de bedoeling dat in deze wet de Welzijnswet, de Wvg
en wellicht delen van de AWBZ worden ondergebracht. In maart van dit jaar zullen de
contouren van de WMZ naar de Tweede Kamer gestuurd worden. Het streven is de nieuwe
wet in 2006 in werking te laten treden.
Overigens heb ik op lokaal niveau al initiatieven ondersteund, gericht op het vormen van één
loket. De Taskforce zal door het verspreiden van goede voorbeelden, ook kunnen laten zien
hoe deze praktijk (ook binnen de bestaande wettelijke kaders) elders kan worden ingevoerd.
98.
Wat is de relatie tussen de tweede samenvatting op pagina 15 en de tekst die er omheen
staat? Is afstemming van de wettelijke kaders niet totaal anders dan het eerst zoeken van
een oplossing om vervolgens te bedenken hoe dat betaald moet worden? In hoeverre is de
situatie uit de samenvatting haalbaar? (p. 15)
Het is wenselijk eerst samen met de persoon die een voorziening aanvraagt na te gaan wat
de gewenste en beste oplossing is. Vervolgens wordt gekeken of en via welke kaders een
financiering kan worden gevonden. Het kan heel goed zijn dat iemand voor het verkeerde
loket staat, maar bij een keuze voor een één-loket-benadering is dat voor de burger geen
probleem.
Het zal dan kunnen blijken dat de verschillende wettelijke regelingen niet goed op elkaar
aansluiten. Signalen hierover zullen bij het Kabinet terecht komen (via de Taskforce of de
Commissie van hoge ambtenaren). Er kan dan tot afstemming in uitvoeringsregelingen
worden besloten of tot afstemming van de verschillende wettelijke kaders.
Het uitgangspunt zal dan veel meer worden dat degene die een voorziening nodig heeft een
oplossing krijgt zonder daarvoor steeds verwezen te worden.
Eerste aanzetten hiervoor zullen in de WMZ geformuleerd worden, zie hiervoor het antwoord
vraag 97.
99.
Is een indicatie te geven van de termijn waarop sprake zal zijn van een `redelijke voortgang'
in het openbaar vervoer? Wanneer zal de WGBH/CZ naar verwachting ook voor het
openbaar vervoer van kracht worden? (p. 16)
Zie het antwoord op vraag 65 ten aanzien van de voortgang in het streven naar een
toegankelijk openbaar vervoer. Het is echter nog niet mogelijk om de WGBH/CZ in werking
te laten treden voor het openbaar vervoer. Daarvoor moet er met name in de infrastructuur
nog te veel worden gedaan. Zoals de Kamer werd geïnformeerd met de mede namens mij
verzonden brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
(DGP/MDV/u04.00282) hopen wij de Kamer in november 2004 nader te kunnen informeren.
100.
Bent u anders dan de tekst lijkt te suggereren met ons van mening dat het bieden van een
basisniveau van voorzieningen in het onderwijs (28 169, nr. 18) niet een limitatieve
opsomming zal zijn, maar juist een minimumvereiste? (29 355, nr. 2; p. 5)
Een basisniveau van voorzieningen wordt vaak niet als een minimumvereiste gezien. Het
vaststellen van een basisniveau van voorzieningen heeft als risico dat de
onderwijsinstellingen zo'n niveau beschouwen als maximumniveau waaraan ze moeten
voldoen om studerenden met een handicap adequaat onderwijs te kunnen bieden. Bovendien
zou een dergelijke lijst leiden tot gedetailleerde regelgeving, hetgeen consequenties heeft
voor de autonomie van de instellingen. Dit is onverenigbaar met beleidsuitgangspunten als
eigen verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en minder regels in het onderwijs.
101.
Wat is de waarde en het doel van een door Handicap en studie en de CG-Raad samen te
stellen lijst van aanpassingen en voorzieningen als er geen sprake is van een wettelijke
verankering? (29 355, nr. 2; p. 6)
De bedoelde lijst kan dienen als check-list voor de onderwijsinstellingen met betrekking tot
voorzieningen die nodig kunnen zijn om de studerenden met een handicap in het onderwijs
op gepaste wijze op te vangen.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport