Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 31 maart 2004

Auteur


- Mw. drs. B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-146/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/17

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

7

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zeven fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1.Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan


2.Mededeling: Ketens van landbouwbasisproducten, afhankelijkheid en armoede; voorstel voor een EU-actieplan


3.Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG teneinde bepaalde lidstaten toe te staan om vrijstellingen of verlagingen van de belastingniveaus toe te passen voor energieproducten en elektriciteit


4.Mededeling van de Commissie Een luchtvaartbeleid van de Gemeenschap ten aanzien van haar buren


5.Mededeling Europa en fundamenteel onderzoek


6.Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Tussentijdse evaluatie eEurope 2005


7.Voorstel voor een besluit van de Raad inzake het standpunt van de Gemeenschap binnen de ACS-EG-Raad van Ministers met betrekking tot de herziening van de financieringsvoorwaarden voor korte-termijnfluctuaties van de exportopbrengsten

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Besluit inzake visbestanden in de Stille Oceaan

Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan


Datum Raadsdocument: 12 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5209/04

Nr. Commissiedocument:COM (2003) 855 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep visserij, Landbouw ­en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Bij het voorgestelde besluit van de Raad wordt de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan goedgekeurd.

De Gemeenschap heeft visserijbelangen in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan. In het verdragsgebied wordt door vissers uit de Gemeenschap gevist op soorten waarop het verdrag van toepassing is. In het bevoegdheidsgebied van de WCPFC bevindt zich 60 % van alle tonijnbestanden over de hele wereld. De communautaire tonijnvloten vissen al verscheidene jaren in het gebied in het kader van particuliere overeenkomsten die volledig in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Palau-regeling voor het beheer van de ringzegenvisserij in het westelijke deel van de Stille Oceaan. Met de sluiting van een bilaterale overeenkomst met Kiribati in 2003 heeft de aanwezigheid van de Gemeenschap in de regio een volwaardig institutioneel kader gekregen. Tevens worden met andere kuststaten zoals de Salomonseilanden en de Cookeilanden verkennende gesprekken gevoerd, teneinde tot soortgelijke overeenkomsten te komen. De Gemeenschap heeft daarom een reëel belang bij deze takken van visserij en moet in multilateraal verband samenwerken met andere belanghebbende staten en organisaties voor de instandhouding van deze visbestanden, overeenkomstig de bepalingen van UNCLOS en UNFSA.

Over dit verdrag is vier jaar onderhandeld in het kader van de "Multilateral High Level Conference" (MHLC) inzake de instandhouding en het beheer van over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan.Aan deze onderhandelingen hebben kuststaten van het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan en de landen die in dat gebied vissen, deelgenomen.

De deelnemers zijn het eens geworden over een voorlopig tijdschema voor de eerste officiële vergadering van de WCPFC in oktober 2004. In het licht hiervan is het van essentieel belang dat de Gemeenschap ervoor zorgt dat zij de eerste officiële zitting van de WCPFC als volwaardig lid van de regionale visserijorganisatie kan bijwonen. Daartoe moet de Gemeenschap haar toetreding tot het verdrag goedkeuren, zodat de nederlegging van de akte van bekrachtiging kan plaatsvinden op deze eerste vergadering van de WCPFC.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 EG-Verdrag, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en artikel 300, lid 3, eerste alinea.Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: advies

Instelling nieuw Comitologie-comité:nee

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie voorziet vanaf 2005 in een jaarlijkse uitgave van 732.000 euro (250.000 euro voor bijdrage lidmaatschap en 482.000 euro personeelskosten). Dit gaat in tegen het Nederlandse standpunt dat er geen voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven na 2006 mag worden genomen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De Gemeenschap dient vóór aanvang van de eerste officiële vergadering van de WCPFC in oktober 2004 haar toetreding tot het verdrag te hebben goedgekeurd, zodat de nederlegging van de akte van bekrachtiging kan plaatsvinden op deze eerste vergadering en de Gemeenschap als volwaardig lid van de regionale visserijorganisatie aan de vergadering kan deelnemen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan instemmen met het voorstel. Nederland is voorstander van het maken van internationale afspraken op dit terrein en acht het van groot belang dat binnen dit verdrag een concrete invulling wordt gegeven aan een duurzaam beheer van de over grote afstanden trekkende visbestanden in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan.

Nederland heeft geen visserijbelangen in het verdragsgebied.

Fiche 2: Mededeling over landbouwbasisproducten, afhankelijkheid en armoede.

Titel:Mededeling: Ketens van landbouwbasisproducten, afhankelijkheid en armoede; voorstel voor een EU-actieplan


Datum Raadsdocument: 18 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6454/04

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 089

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. LNV en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep OS, met input van Raadswerkgroep Proba en toetsing door Comité 133, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De grondstoffenproblematiek is weer op de internationale agenda geplaatst door de desastreuze consequenties van de prijsdalingen van landbouwbasisproducten voor ontwikkelingslanden. De Commissie heeft in 2003 een 'Commission Staff Working Paper' het licht doen zien, getiteld 'Agricultural Commodity Trade, Dependence and Poverty -- An analysis of Challenges facing Developing Countries', met een grondige analyse van de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen. De notitie geeft aan dat veel ontwikkelingslanden wat hun exportinkomsten betreft in overwegende mate afhankelijk zijn van een of twee landbouwbasisproducten. Door de structurele daling van de wereldmarktprijzen voor deze producten, als gevolg van toenemende productie en minder sterk groeiende vraag, staan de inkomsten van de producenten onder druk. Daarnaast wordt men geconfronteerd met sterke prijsschommelingen die inkomens-onzekerheid en verlies aan kredietwaardigheid met zich mee brengen. Op macro-niveau is ­ nog los van de sterke fluctuaties op de kortere termijn - sprake van een voortdurende verslechtering van de ruilvoet en een verzwakking van de betalingsbalanspositie, alsook van teruglopende overheidsinkomsten. Dit laatste heeft weer negatieve consequenties voor de mogelijkheden tot uitvoering van het sociaal-economisch beleid en het terugdringen van de armoede. De notitie constateert voorts ­ en noemt dit een kwestie van machtsverhoudingen - dat een steeds groter deel van de toegevoegde waarde binnen de grondstoffenketens buiten de producentenlanden wordt gerealiseerd. Gesteld wordt dat wellicht het belangrijkste probleem is dat producentenlanden niet in staat blijken zich een groter stuk van de keten toe te eigenen (verticale diversificatie) of alternatieve grondstoffenketens te ontwikkelen (horizontale diversificatie). De notitie concludeerde dat de landbouwbasisproducten toch een hoofdbron van inkomsten voor veel ontwikkelingslanden zullen blijven en dat er daarom strategieën ontwikkeld moeten worden om een groter deel van de toegevoegde waarde aan deze landen toe te laten vallen. In de onderhavige Mededeling worden terzake nadere voorstellen gedaan.

Een van de problemen waarmee producenten van landbouwbasisproducten worden geconfronteerd is de marktbescherming in de geïndustrialiseerde wereld. In verband hiermee presenteerden vier West-Afrikaanse landen in 2003 een voorstel tot afbouw van de steun voor de eigen katoenproducenten in Europa en de VS. De WTO onderhandelingen in Cancún mislukten (mede door het niet oppakken van dit katoeninitiatief) maar in de nasleep werd naarstig gezocht naar mogelijkheden om de schade te beperken en de Doha handelsronde weer spoedig te hervatten. In dat kader kondigde de Commissie in december o.a. het onderhavige Actieplan voor landbouwbasisproducten aan en het nu separaat gepresenteerde speciale initiatief voor katoen.

Het Actieplan beoogt ondersteuning te bieden aan de van landbouwbasisproducten (-grondstoffen) afhankelijke ontwikkelingslanden (BPAOL's) De algemene doelstellingen van de voorgestelde maatregelen zijn:- verbetering van de inkomens van producenten van landbouwbasisproducten en - vermindering van de kwetsbaarheid van hun inkomens, zowel voor de producenten als op macroniveau.

De voorgestelde maatregelen betreffen een zestal terreinen:


·Prioritaire aandacht voor versterking van de positie van de BPAOL's in de grondstoffenketens.

Voorgestelde acties: steun voor het uitwerken van grondstoffen-strategieën door de BPAOL's en hervorming van de internationale grondstoffen-organisaties.


·Omgaan met structurele prijsdalingen.

Voorgestelde acties: ondersteuning van beleid gericht op verbetering van de concurrentiekracht van de landbouwbasisproductensector, door versterking van ondersteunende diensten, verbetering van de infrastructuur, beleidshervormingen op macroniveau; bevordering van regionale economische integratie.


·Risicobeheersing en toegang tot financiering.

Voorgestelde acties: vergroting van de mogelijkheden voor (b.v. prijs-, valuta-, weer-) risico's op micro- en macroniveau, verbetering van het FLEX-instrument.


·Diversificatie.

Voorgestelde acties: technische assistentie gericht op betere benutting van de mogelijkheden die de markt biedt; diversificatie op lokaal niveau door rurale ontwikkeling; versterking van de activiteiten van de particuliere sector.


·Succesvolle integratie in het internationaal handelsstelsel.

Voorgestelde acties: zorgen dat de ontwikkelingsdoelstellingen van de DDA (Doha Development Agenda) worden gerealiseerd; monitoren van de externe effecten van steun van eigen EU-landbouwsector; verdere vergroting van de markttoegang voor BPAOL's.


·Bevorderen van duurzame ondernemingspraktijken en investeringen in BPAOL's. Voorgenomen acties: stimuleren van (sociaal en ecologisch) maatschappelijk verantwoord ondernemen; bevordering open concurrentie.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Strikt genomen niet van toepassing, want betreft een mededeling. Voorstellen in mededeling betreffen primair het eigen EC-instrumentarium; LS worden opgeroepen langs dezelfde lijnen te werken maar krijgen niet echt iets opgelegd. Subsidiariteit is bij vervolgvoorstellen dus positief.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

De eventueel uit de Mededeling voortvloeiende kosten zullen voor wat betreft de ACP-landen worden gefinancierd door een herprioritering van middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat overigens strikt genomen (tot nader order) geen deel uitmaakt van de EU-begroting. Het betreft hier met name de nationale en regionale indicatieve programma's; voor de ACP-landen staat in 2004 een herziening van de landenstrategieën en de geprogrammeerde fondsen gepland. De Mededeling heeft strikt genomen een breder werkinggebied dan de ACP-landen, maar er zijn geen specifieke investeringen voorzien die leiden tot een groter beslag op de EU-middelen; het gaat vooral om accentverschuivingen in beleid en aandachtspunten die binnen de normale programma's kunnen worden opgevangen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De Mededeling is belangrijk vanuit de optiek van ontwikkelingssamenwerking. Het voorgestelde beleid sluit nauw aan bij de Nederlandse beleidsopvattingen t.a.v. de problematiek rond de landbouwbasisproducten, inclusief de koppeling daarvan met de handelspolitiek in het algemeen en de Doha Development Agenda in het bijzonder. Voor het Nederlandse standpunt inzake het FLEX-instrument wordt verwezen naar het actuele desbetreffende BNC-fiche.

Fiche 3: Richtlijn betreffende belastingniveaus voor energieproducten en elektriciteit

Titel:
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/96/EG teneinde bepaalde lidstaten toe te staan om vrijstellingen of verlagingen van de belastingniveaus toe te passen voor energieproducten en elektriciteit


Datum Raadsdocument: 30 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5850/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 42 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken en Ecofin Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De richtlijn amendeert Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten.

Het gaat daarbij vooral om de bepalingen in artikel 18 (overgangsbepalingen en derogaties). Overwogen is dat het onverkort invoeren van de gehanteerde minimumtarieven serieuze economische problemen kan veroorzaken in bepaalde lidstaten, te weten Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije. In het licht van het relatief lage niveau van heffen, de voortschrijdende economische transitie in die lidstaten, het lage inkomenspeil en de beperkte mogelijkheid de belastingdruk af te wentelen door andere belastingen te verlagen, zouden de minimumtarieven en de samenhangende prijseffecten een negatief effect hebben op de maatschappij en de economieën. De genoemde lidstaten worden overgangstermijnen toegestaan onder de zelfde voorwaarden als de oorspronkelijke overgangstermijnen van richtlijn 2003/96/EG.

De overgangstermijnen zijn gelimiteerd in de tijd (en niet langer dan tot 2012) en proportioneel voor het probleem dat wordt aangepakt. De termijnen omvatten, waar relevant, een progressief karakter in de richting van de communautaire minimumtarieven

Bovendien gelden, voor zover in het toetredingsverdrag geen specifieke bepalingen zijn opgenomen, de minimumtarieven van richtlijn 92/82/EEG vanaf 1 mei 2004.

Rechtsbasis van het voorstel:art 93 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Raad: unanimiteit, EP: raadpleging

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteitstoets: positief. Het betreft een amendering van richtlijn 2003/96/EG in het kader van de uitbreiding.

Proportionaliteitstoets: positief. Een richtlijn is het geëigende instrument om een andere richtlijn te wijzigen.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:1 mei 2004 (datum waarop de nieuwe lidstaten officieel toetreden).

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland is het eens met doel en strekking van de Richtlijn. Uitgangspunt is dat overgangstermijnen worden toegepast onder de zelfde voorwaarden als bij de oorspronkelijke richtlijn 2003/96/EG.

Fiche 4: Mededeling betreffende luchtvaartbeleid van de Gemeenschap ten aanzien van buren

Titel:
Mededeling van de Commissie Een luchtvaartbeleid van de Gemeenschap ten aanzien van haar buren


Datum Raadsdocument: 18 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6473/04

Nr. Commissiedocument:COM (2004) 74 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat i.o.m. JUST, EZ, VROM, BZ en FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport, Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De Commissie stelt voor om, in verband met de grote verscheidenheid van de buurlanden, de onderhandelingen met deze landen niet allemaal tegelijk te starten, maar 'gebundeld'. Met die landen waarmee de Gemeenschap al pan-Europese luchtvaartsamenwerking heeft, dient te worden onderhandeld op grond van het Single-Aviation-Market model. Op basis van de Euro Mediterrane Luchtvaart Overeenkomsten dient met de mediterrane landen die bij het Barcelona proces betrokken zijn, te worden onderhandeld; om te beginnen met Marokko, Libanon en Jordanië.

Daarnaast kondigt de Commissie haar ambitie aan om, naast de onderhandelingen met de VS, luchtvaartverdragen te sluiten met belangrijke handelspartners en landen in het Verre Oosten en de Zuidelijke Pacific.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. (mededeling): afgeleide van Artikel 80, tweede lid EG, Raadsbesluit van 1996 (ECAA, European Common Aviation Area) en Raadsbesluit van 5 juni 2002 (externe beleid)

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité:Nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:Strikt genomen niet van toepassing, want betreft een mededeling.

Voor wat betreft de ECAA wordt aan de subsidiareits- en proportionaliteitstoets voldaan.

Voor wat betreft de Euro-mediterrane landen wordt daar niet op voorhand aan voldaan. De toelichting van de Commissie is hier nog onvoldoende. Derhalve heeft de Raad (Transport) op dit moment slechts kennis genomen van de visie van de Commissie.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Uitbreiding van de ECAA met de betreffende Balkan landen en Roemenië en Bulgarije past in het door Nederland gevoerde Communautaire luchtvaartbeleid en de algemene wens deze landen voor te bereiden op volledig lidmaatschap van de Gemeenschap. Nederland steunt een mandaat voor de Commissie om namens de Gemeenschap de ECAA uit te breiden met deze landen.

Voor wat betreft de Euro-Mediterrane landen moet Nederland nog een standpunt bepalen.

Fiche 5: Mededeling Europa en fundamenteel onderzoek

Titel:
Mededeling Europa en fundamenteel onderzoek


Datum Raadsdocument: 22 januari 2004

Nr Raadsdocument: 5598/04 RECH 9

Nr. Commissiedocument:COM(2004)009 def.

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i.o.m. EZ, LNV, BZ, VWS, VROM, DEF, V&W, FIN, JUST, BZK, SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In het kader van de totstandbrenging van de Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte en het behalen van de Lissabondoelstellingen wordt het belang van kennis en daarmee van fundamenteel onderzoek voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling onderschreven. In de mededeling wordt fundamenteel onderzoek als 'onderzoek zonder direct verband met een gegeven toepassing en zo niet uitsluitend, dan toch voor alles met het doel kennis te ontwikkelen' omschreven. Er wordt aangegeven dat Europa weliswaar een goede kwaliteit van het opleidingssysteem heeft en een goed niveau van universitaire onderzoeksteams, maar dat de belangrijkste zwakte van het Europese onderzoekssysteem het ontbreken van voldoende competitie op Europees niveau op gebied van fundamenteel onderzoek is. Meer concurrentie met onderzoekers uit andere landen zou er toe moeten leiden dat de creativiteit en de excellentie van Europees fundamenteel onderzoek zal worden gestimuleerd.

Hoewel fundamenteel onderzoek allereerst verricht wordt om kennisvergroting te realiseren, wordt in de mededeling ook aandacht besteed aan het belang van een goede verspreiding van onderzoeksresultaten met het oog op het totstandkomen van innovaties en duurzame economische groei.

Deze mededeling pleit voor meer aandacht op Europees niveau voor fundamenteel onderzoek en een nieuw financieringsmechanisme hiervoor. De mededeling geeft aan dat binnen het 6e Kaderprogramma beperkte mogelijkheden zijn voor fundamenteel onderzoek te weten Marie Curie programma gericht op training en mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksinfrastructuren, het NEST programma en sommige technologie thema's van het huidige Kaderprogramma. Verder stelt de mededeling dat meer middelen voor fundamenteel onderzoek een bijdrage levert aan het versterken van:


-onderzoeksinfrastructuren en "centres of excellence";


-opleidingen en ontwikkeling van human resources;


-samenwerking en netwerken;


-het verbeteren van de coördinatie van nationale activiteiten, beleid en programma's.

De Commissie stelt een nieuw mechanisme voor op Europees niveau, in te vullen via een Europese Raad voor Onderzoek (European Research Council - ERC). Het gaat hierbij om een organisatie die op basis van o.a. competitie op Europese schaal fundamenteel toponderzoek zou kunnen stimuleren. De mogelijkheden voor de oprichting van een dergelijke Raad worden verder onderzocht. Daarbij stelt de Commissie voor een dergelijk systeem te realiseren via de onderzoeksbegroting van de Unie (Kaderprogramma Onderzoek en Ontwikkeling).

In de tweede helft van 2004 zal de Commissie met een vervolgmededeling komen waarin voorstellen worden geformuleerd voor de operationele vertaling van de conclusies van het in Raad, Europees Parlement en wetenschappelijke wereld te voeren debat over dit onderwerp. Het debat over deze vervolgmededeling zal o.m. dienen als input voor het door de Commissie te formuleren voorstel inzake het 7e Kaderprogramma.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, betreft een mededeling.

Subsidiariteit: positief, de mededeling gaat uit van een gezamenlijke actie van de Europese instellingen, lidstaten en kandidaat-lidstaten, en bedrijfsleven.

Proportionaliteit: positief, in dit stadium van de discussie is een mededeling het geëigende instrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

De mededeling bevat geen financieel memorandum. Toch doet de Commissie een aantal suggesties die op termijn tot financiële consequenties voor de EU-begroting zullen leiden. De door de Commissie reeds aangekondigde vervolgmededeling zal hier nader inzicht in moeten brengen. Nederland staat op het standpunt dat er momenteel geen voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) mag genomen worden.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland verwelkomt de mededeling van de Commissie over de betekenis van het fundamenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek wordt met name uitgevoerd en gefinancierd op nationaal niveau. Daarnaast zijn er verschillende internationale samenwerkingsinitiatieven en ondersteunt ook het Europees Kaderprogramma fundamenteel onderzoek. Gegeven de zeer hoge positie die Nederland inneemt op internationale ranglijsten van publicaties en citaties kan Nederland door de maatregelen die nu op Europees niveau worden voorgesteld, naar verwachting in het bijzonder profiteren en zich nog sterker in de wereldtop nestelen indien de nieuwe formule tot meer toekenningen leidt. Nederland vindt het verder van belang dat het bedrijfsleven beter betrokken wordt en ook hoe omgekeerd de wetenschap meer oog en oor kan hebben voor de behoeften van de industrie. Publiek-private samenwerkingsvormen zijn daarvoor van belang en ook goede mechanismen voor kennisoverdracht.

Nederland stelt zich op het standpunt dat besluitvorming over dit onderwerp met financiële consequenties voor de periode na 2006, afhankelijk zal zijn van de definitieve besluitvorming omtrent Agenda 2007.

Fiche 6: Mededeling: Tussentijdse evaluatie eEurope 2005

Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's: Tussentijdse evaluatie eEurope 2005


Datum Raadsdocument: 20 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6418/04

Nr. Commissiedocument:COM(2004) 108 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. EZ/CBS, FIN, BZK, VWS, OCW, SZW, JUST

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie, Transport, Telecommunicatie en Energie Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Het Actieplan eEurope 2005 is de opvolger van het actieplan eEurope 2002 dat vooral gericht was op de uitbreiding van het aantal internetaansluitingen in Europa. Het nieuwe actieplan, dat in juni 2002 door de Europese Raad van Sevilla is goedgekeurd, beoogt nu deze internettoegang te vertalen in een toename van economische productiviteit en verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van diensten in het belang van alle Europese burgers en bedrijven. In het kader van eEurope 2005 zijn de voornaamste doelstellingen, die de EU tegen 2005 moet hebben bereikt, de volgende:


·moderne on-line overheidsdiensten:


- elektronisch bestuur ("e-overheid");

- diensten voor opleiding via het internet "e-leren";
- elektronische gezondheidszorg ("e-gezondheidszorg").


·een dynamische omgeving voor geïnformatiseerd zakendoen ("e-handel");


·een veilige informatie-infrastructuur;


·een grote beschikbaarheid van breedbandtoegang tegen betaalbare prijzen (eenbreedbandtoegang wordt gekenmerkt door een hoge snelheid en een permanent actieve internetverbinding);


·een vergelijkende evaluatie en de verspreiding van best practices.

Deze mededeling betreft de tussentijdse evaluatie (mid term review of 'MTR') van het actieplan eEurope 2005. Overigens heeft de aanstaande uitbreiding van de Unie per 1 mei 2004 geen consequenties voor het actieplan en de gestelde doelen.

De MTR geen inzicht in:


·gebieden waar voortgang is geboekt;


·onderwerpen waarvoor extra politieke aandacht nodig is;


·de implementatie van het actieplan.

De MTR beoogt geen verandering in doelstelling voor eEurope 2005, maar een preciezer en actueler geformuleerd actieplan. Ook is betere implementatie nodig, waarbij de aandacht uitgaat naar benchmarking, een meer vraaggerichte aanpak en uitwisseling van best practices. Om kritische massa te bereiken wordt aandacht gevraagd voor sterk politiek leiderschap.

Het actieplan zal op basis van de bevindingen in de MTR en conclusies van de Raad terzake, door de Commissie gepreciseerd en geactualiseerd worden, met name ten aanzien van:


* de bevordering van aantrekkelijke content en de bescherming van de eigendomsrechten daarvan (Digital Rights Management);


*het stimuleren van interoperabiliteit binnen en tussen verschillende platforms (computer, digitale TV, 3G);


*het vergroten van veiligheid.


*de versterking van de Europese dimensie door benchmarking en de uitwisseling van goede praktijken;


*de behoeften van gebruikers van digitale diensten door meer accent op de vraagzijde en minder op de aanbodzijde.

De MTR is overigens geen volledige benchmark exercitie, maar is meer een kwalitatieve rapportage over hetgeen tot nu toe is gebeurd met eEurope. Het actieplan is tot nu toe een stimulans geweest voor veel nationale en regionale activiteiten. Vooral op het terrein van breedband en e-government is belangrijke voortgang geboekt.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: N.v.t., het betreft de evaluatie van een lopend programma;

Proportionaliteit: Positief, een mededeling is het geëigende instrument voor een tussentijdse evaluatie.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De aandachtsgebieden die in het actieplan eEurope en de MTR worden genoemd komen overeen met de onderwerpen die Nederland van belang acht voor de verdere ontwikkeling van de informatiemaatschappij. De recent uitgebrachte nationale ICT-nota is mede op de eEurope-doelstellingen geënt. Ook de andere lidstaten ondersteunen de conclusies uit de MTR.

De Nederlandse inzet is om, naast een terugblik c.q. aanpassing van het huidige actieplan tot 2005, vooral op meer strategische en fundamentele zaken en op hoofdlijnen een discussie te voeren over de toekomst van eEurope tot 2010. Tevens moet gekeken worden op welke manier de EU/overheid kan sturen in totstandbrenging van een echt eEuropa. Beide trajecten kunnen tegelijkertijd worden ingegaan.

Nederland zal zich als voorzitter o.a. inspannen om bouwstenen voor de eEurope agenda tot 2010 te identificeren, zodat daarna een goede en breed gedragen discussie kan plaatsvinden over een volgend actieplan.

Fiche 7: Besluit m.b.t. de herziening van financieringsvoorwaarden voor korte-termijnfluctuaties van exportopbrengsten

Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad inzake het standpunt van de Gemeenschap binnen de ACS-EG-Raad van Ministers met betrekking tot de herziening van de financieringsvoorwaarden voor korte-termijnfluctuaties van de exportopbrengsten


Datum Raadsdocument: 16 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6370/04/2004

Nr. Commissiedocument: COM(2004)68

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN en LNV

Behandelingstraject in Brussel: ACS Raadswerkgroep, ACS-EG-Comité voor Samenwerking inzake Ontwikkelingsfinanciering, ACS-EG-Raad van Ministers

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het 'FLEX mechanisme' is een systeem voor steun ter vermindering van de gevolgen van instabiliteit van de exportopbrengsten.

Tijdens de eerste jaren waarin het systeem werd toegepast (2000-2002) is gebleken dat er relatief weinig landen voor in aanmerking komen. Slechts 6 van de 51 landen hebben de laatste 3 jaar voldaan aan beide criteria op basis waarvan landen steun kunnen krijgen (globaal: de daling van de exportopbrengsten moet gedurende een aantal jaren tenminste 10% zijn, evenals de daling van de overheidsinkomsten). Om de werking van FLEX te verbeteren en ervoor te zorgen dat de doelstellingen beter verwezenlijkt worden stelt de Commissie voor de criteria te vereenvoudigen.

De volgende drie wijzigingen worden voorgesteld:


1.De drempel van 10% verslechtering van het geprogrammeerde overheidstekort zoals vastgesteld in artikel 9, lid 1, onder b) van bijlage II, wordt versoepeld (verslechtering van overheidstekort i.p.v. daling 10%);


2.De "en/en"-voorwaarde voor de groep landen die voor meer dan 40% van de totale export afhankelijk zijn van landbouw- of mijnbouwproducten (verslechtering van exportopbrengsten én verslechtering van het overheidstekort) wordt veranderd in een "en/of"-voorwaarde;


3.De bijzondere clausule met betrekking tot 2% verlies van exportopbrengsten voor de minst ontwikkelde landen van artikel 9, lid 1, onder a), van bijlage II uitbreiden naar niet aan zee grenzende en insulaire ACS-staten. Dit is in lijn met de tekst in de overeenkomst van Cotonou.

Rechtsbasis van het voorstel: ACS-EG Partnerschapsovereenkomst, artikel 100.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit positief, want uitvoering van een overeenkomst die door de EU met ACS-landen is gesloten.

Proportionaliteit positief, want een besluit is het geëigende middel om een dergelijke wijziging vast te leggen. Minder vergaande middelen zouden niet bindend zijn dus niet het gewenste effect bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Het Flex-instrument maakt deel uit van het negende Europees Ontwikkelings Fonds (EOF) waarvan de totale omvang vastligt. Het EOF valt buiten de EU-begroting Het instrument wordt gefinancierd uit de B-envelop van het betreffende land (gereserveerd voor noodhulp en onvoorziene gebeurtenissen). Het ACS land kan besluiten de B-envelop voor exportcompensatie aan te spreken (mits het aan de voorwaarden voldoet). Het gevolg is dat het land minder financiële ruimte binnen de B-envelop heeft voor andere onvoorziene gebeurtenissen..

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De dag van aanneming van het besluit. Dit is haalbaar omdat van tevoren geen maatregelen hoeven te worden genomen. Vanaf die datum worden de exportdalingen op de nieuwe wijze berekend.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland deelt de conclusie van de Commissie dat er weinig gebruik wordt gemaakt van het Flex-instrument. De reden hiervoor is dat veel landen niet voldoen aan het tweede criterium, te weten een verslechtering van het overheidstekort met meer dan 10 %. Met het oog op de constatering dat er weinig gebruik wordt gemaakt van het flex instrument zou Nederland zich er in kunnen vinden om het cijfer van 10 % binnen reële marges naar beneden aan te passen. Nederland wil echter voorkomen dat het systeem een signaal afgeeft dat landen "beloont" zouden worden voor een verslechterend overheidstekort. De oplossingsrichting die de Commissie kiest (versoepeling van de criteria) verdient niet de schoonheidsprijs. Beter zou het zijn om eens écht kritisch naar dit instrument te kijken.

Nederland wil daarom een discussie over het nut en effect van het tweede criterium. Het Flex-instrument is immers bedoeld om de effecten van een verslechtering van de exportopbrengsten te mitigeren. Daar zou dus bij toewijzing ook op getoetst moeten worden. Afhankelijk van de steun die onder andere lidstaten gevonden wordt zal Nederland voorstellen criterium b) te schrappen.

Nederland gaat niet akkoord met wijziging 2) (de "en/en"-voorwaarde veranderen in een "en/of"-voorwaarde) die inhoudt dat een verslechtering van het overheidstekort op zich een voldoende voorwaarde is om voor het Flex-instrument in aanmerking te komen.

===