Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

Den Haag


- Directie Veiligheidsbeleid

Nucleaire Aangelegenheden en Non-Proliferatie

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 5 april 2004

Behandeld


- Elke Merks-Schaapveld


Kenmerk


- DVB/NN-099/04

Telefoon


- #31-(0)70-348.7419


Blad


- 1/2

Fax


- #31-(0)70-348.5684


Bijlage(n)


- - merks.elke@minbuza.nl


Betreft


- Uw verzoek inzake de bij de regering aanwezige kennis over de betrokkenheid van Urenco Nederland BV bij de ontwikkeling van nucleaire wapens in een aantal landen waaronder Pakistan-


-

Graag - bied ik u hierbij- , mede namens de minister van Economische Zaken, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Justitie, de reactie aan op uw verzoek van - 11 februari 2004 met kenmerk - 04-BuZa-07 inzake - de bij de regering aanwezige kennis over de betrokkenheid van Urenco Nederland BV bij de ontwikkeling van nucleaire wapens in een aantal landen waaronder Pakistan.

Allereerst hechten wij er aan om te benadrukken dat Urenco Nederland BV als zodanig nooit betrokken is geweest bij de ontwikkeling van nucleaire wapens in Pakistan en/of andere landen. Het zeer te betreuren gegeven, dat Abdul Quadeer Khan informatie over de vroegste Urenco-technologie heeft kunnen ontvreemden, doet aan het voorgaande niets af.

In het op 29 februari 1980 aan de Tweede Kamer toegezonden eindrapport van de ambtelijke werkgroep (kamerstuknummer 16082, Nr. 2), die deze kwestie diepgaand heeft onderzocht, is uitvoerig uiteengezet welke rol A.Q. Khan heeft gespeeld en hoe de ontvreemding heeft kunnen gebeuren. Daarnaast is nog uitgebreide informatie verstrekt bij de beantwoording op 26 november van dat jaar van de vele vragen die door de Kamer naar aanleiding van het rapport waren gesteld (kamerstuknummer 16082, Nr. 4).

Aan dit rapport valt voor wat betreft de zgn. 'Khan-affaire' en Urenco ook nu, 24 jaar later, niets toe te voegen. Wel versterkt de vondst in Iran en Libië van centrifuges van het oude Urenco-ontwerp het in het rapport uitgesproken ernstige vermoeden dat A.Q. Khan de blauwdrukken hiervan heeft ontvreemd.

Het IAEA zet zijn onderzoek voort naar de aard en omvang van de proliferatie die met medewerking van A.Q. Khan heeft plaatsgevonden. De regering en Urenco hebben het Agentschap daarbij hulp toegezegd waar dat nodig mocht zijn. In de antwoorden op de vragen van de leden Karimi (d.d. 12 en 19 februari jl. 2030408170 & 2030408570) en Wilders (Vergaderjaar 2003-2004, Aanhangsel, nr. 909), zijn wij reeds ingegaan op de recent bekend geworden gevallen van secundaire proliferatie. Daarbij zij verder opgemerkt dat de regering geen concrete aanwijzingen heeft dat Noord-Korea zou beschikken over centrifuges.

De bij het Verdrag van Almelo van 1970 ingestelde Gemengde Commissie waarin regeringsvertegenwoordigers uit de drie deelnemende landen zitting hebben, beschikt uiteraard niet over meer of andere informatie dan de betrokken regeringen.


- De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

===