Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk d.d. 16 maart 2004 AV/IR/2004/20661 nr. 2030410510
Onderwerp Datum Kamervragen van het lid Bussemaker 5 april 2004

./. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over misbruik van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


---

2030410510
Vragen van het lid Bussemaker (PvdA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over misbruik van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. (ingezonden 15 maart 2004)

Vraag 1
Wat is uw reactie op de bewering dat bedrijven de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid misbruiken?1

Vraag 2
Kent u gevallen waaruit blijkt dat bedrijven af willen van regelingen die oudere werknemers bevorderen en daarvoor de genoemde wet misbruiken?

Antwoord op vraag 1 en vraag 2
Ik constateer dat de aanstaande inwerkingtreding van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid werkgevers en werknemers er blijkbaar toe heeft aangezet om bestaande leeftijdsgrenzen in bijvoorbeeld CAO's kritisch te bekijken in het licht van deze wet. Dit is ook hetgeen de wet beoogt. Naar mijn mening is dit dan ook een positieve ontwikkeling. Er zijn mij gevallen bekend waaruit blijkt dat bedrijven regelingen die speciaal zijn gericht op oudere werknemers kritisch bezien of daarvan af willen. De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid wordt gebruikt om te bezien of er een objectieve rechtvaardiging is voor het onderscheid op grond van leeftijd in bepaalde regelingen. Dit gebruik van de wet is echter naar mijn mening niet te kwalificeren als misbruik.
Als blijkt dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor leeftijdonderscheid in een bepaalde regeling, dan is de regeling in strijd met de wet en bovendien nietig (op grond van artikel 7, eerste lid, onder c en artikel 13). Het ligt dan voor de hand dat de betreffende regeling in overeenstemming met de wet wordt gebracht of wordt geschrapt uit de CAO. Indien er wel een objectieve rechtvaardiging aanwezig is voor het leeftijdonderscheid in een bepaalde regeling, dan is het de vrijheid en verantwoordelijkheid van de sociale partners om de betreffende regeling al dan niet op te nemen in de CAO.
Overigens merk ik hierbij op dat een werkgever niet eenzijdig de inhoud van een arbeidsovereenkomst kan wijzigen. Zelfs als de arbeidsovereenkomst een beding tot eenzijdige wijziging bevat, mag de werkgever de werknemer hier slechts aan houden als er sprake is van een zwaarwegend belang (artikel 7:613 Burgerlijk Wetboek). Ook een collectieve arbeidsovereenkomst kan niet eenzijdig worden gewijzigd. Hiervoor zullen nieuwe onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers nodig zijn.

Vraag 3
Hoe beoordeelt u, in het kader van de objectieve rechtvaardiging waar de wet om vraagt, de aankondiging van werkgevers in de optiekbranche dat ze in de nieuwe CAO willen vastleggen dat werknemers tot hun (pre-)pensioen moeten werken op koopavonden en zon- en feestdagen, terwijl nu personen van 60 jaar en ouder dat nog mogen weigeren?


1 NRC-Handelsblad, 10 maart jl.

3

Vraag 4
Hoe beoordeelt u in hetzelfde kader het mogelijk verplichten van oudere werknemers tot nachtarbeid, waar ze daar nu nog van uitgezonderd zijn?

Antwoord op vraag 3 en vraag 4
Zoals bij het antwoord op vraag 1 al is aangegeven eist de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid dat sociale partners leeftijdsgrenzen in CAO's kritisch bezien in het licht van deze wet. Ook bij een nieuwe CAO voor de optiekbranche zullen werkgevers en werknemers derhalve moeten bezien of leeftijdsgrenzen die in de huidige CAO voorkomen ook in de nieuwe CAO gehanteerd kunnen worden. Zij zullen zich daarbij moeten beraden over de vraag of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor dergelijke leeftijdsgrenzen. Op grond van de wet moet worden bezien of er sprake is van een legitiem doel en of de betreffende leeftijdsgrens een passend en noodzakelijk middel is om dat doel te bereiken. Of daarvan in dit concrete geval sprake is zullen sociale partners in eerste instantie zelf moeten beoordelen. Voor de vraag naar een objectieve rechtvaardiging van de regeling dat werknemers van 60 jaar en ouder werken op koopavonden en zon- en feestdagen mogen weigeren of de regeling dat oudere werknemers zijn uitgezonderd van nachtarbeid, kunnen factoren als de bescherming van de gezondheid en de afname van de belastbaarheid van de werknemer een rol spelen (zie bijvoorbeeld kamerstukken II 2002-2002, 28 170, nr. 7, blz. 6 -7). De uiteindelijke beoordeling van de objectieve rechtvaardiging is voorbehouden aan de Commissie Gelijke Behandeling en de rechter. Indien CAO-partijen twijfelen over de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor leeftijdonderscheid in een voorgenomen CAO-bepaling, hebben zij de mogelijkheid om een verzoek tot beoordeling van deze CAO-bepaling in te dienen bij de Commissie Gelijke Behandeling.

Vraag 5
Hoe schat u het gevaar in dat, mede als gevolg van bovengenoemde verschijnselen, de arbeidsparticipatie van ouderen eerder zal afnemen dan toenemen?

Antwoord 5
Regelingen die leeftijdonderscheid maken waarvoor geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is zijn zoals gezegd in strijd met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid. Het valt te betwijfelen of dergelijke regelingen een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen. Het gevaar dat de arbeidsparticipatie van ouderen eerder zal afnemen door het verdwijnen van deze niet objectief gerechtvaardigde regelingen acht ik dan ook te verwaarlozen.
De vraag kan gesteld worden of het afschaffen van regelingen gericht op oudere werknemers een toename van ziekteverzuim en instroom in de WAO tot gevolg heeft. Een objectieve rechtvaardiging van regelingen gericht op oudere werknemers kan juist gelegen zijn in het voorkomen van ziekteverzuim en instroom in de WAO van oudere werknemers (zie bijvoorbeeld kamerstukken II 2002-2002, 28 170, nr. 7, blz. 6 -7). Sociale partners kunnen dit element in ogenschouw nemen als zij regelingen gericht op oudere werknemers in het licht van de wet kritisch bezien.

4

De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid kan juist een bijdrage leveren aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen, onder meer aangezien het verbod op leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie de toegang tot de arbeidsmarkt voor ouderen zal vergemakkelijken.

5

Vraag 6
Hoe gaat u voor en na 1 mei de burgers en sociale partners voorlichten, waar nu al blijkt dat er veel onduidelijkheid is over de wet? Heeft de Commissie Gelijke Behandeling voldoende middelen om de te verwachten stroom vragen en oordelen op korte termijn te behandelen?

Antwoord 6
Voor het antwoord op de vraag over de voorlichting aan burgers en sociale partners verwijs ik naar mijn brief van 1 december 2003, waarin ik de verschillende voorlichtingsactiviteiten uiteen heb gezet (onder meer: uitgebreide informatie op de website en attendering daarop, geactualiseerde brochures, artikelen, voorlichtingsbijeenkomsten). Op dit moment is de voorbereiding van de verschillende activiteiten in volle gang. Hierbij wordt geprobeerd om zo concreet mogelijk antwoord te geven op de vragen over de onderhavige wet.
In mijn brief van 28 oktober 2003 en in antwoord op uw Kamervragen d.d. 5 januari 2004 heb ik u geïnformeerd over de middelen van de Commissie Gelijke Behandeling. De voorbereidingsfase is inmiddels ingetreden (fase 1). Voor deze fase is aan de CGB een bedrag van 123.000 ter beschikking gesteld ter vergoeding van de kosten die samenhangen met de voorbereiding van de inwerkingtreding van de wet. Op 1 mei a.s. zal fase 2 intreden.
Vanaf dat moment ontvangt de CGB een bedrag van 750.000 op jaarbasis ter vergoeding van de structurele kosten in verband met haar oordelende taak ten aanzien van klachten over leeftijdsdiscriminatie. Naar mijn mening heeft de Commissie Gelijke Behandeling hiermee voldoende middelen om de verwachte vragen en oordelen op korte termijn te behandelen.