Gemeente Utrecht

Antwoord op vragen over verdacht pakketje in trein Utrecht CS

2004 SCHRIFTELIJKE VRAGEN
34
Vragen van de heer J.H. Berends
(ingekomen 7 april 2004)

Maandag 5 april 2004 werd een verdacht pakketje gemeld in een trein die op Utrecht Centraal gereed stond voor vertrek naar Rotterdam. Die trein werd, na ontruiming, verreden naar de sporen bij Lunetten, en daar onderzocht. In Lunetten dienden bewoners in een gebied langs de spoorlijn enige uren geëvacueerd te worden.

Over die aanpak heeft Leefbaar Utrecht de volgende vragen:

Kunt u ons uitleggen waarom het station niet ontruimd werd? Waarom is besloten de trein te verplaatsen, in plaats van ter plekke te onderzoeken? Welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij het verplaatsen van de trein vanaf Utrecht Centraal, langs bewoonde gebieden als Dichterswijk en Hoog Boulandt, Watervogelbuurt en Bokkenbuurt, tot in Lunetten? Kunt u ons uitleggen waarom het traject waarlangs de trein naar Lunetten reed voor nader onderzoek, niet werd ontruimd? Kunt u ons uitleggen waarom de omgeving van station Lunetten wel werd ontruimd? Is het een standaardafspraak dat verdachte treinen bij Lunetten worden opgesteld? Is er geen ander railtraject waarbij minder bewoond gebied wordt gepasseerd, aan te wijzen voor te verplaatsen treinen vanaf Utrecht Centraal? Bijvoorbeeld de Cartesiusdriehoek?

Op 31 maart 2004 schreven de ministers Donner (Justitie) en Remkes (Binnenlandse Zaken) een brief over aanvullende maatregelen die het Kabinet na de aanslag in Madrid heeft genomen op haar "Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid". Daarin worden stations genoemd als "soft targets" die verder in kaart gebracht moeten worden.

Sluit de gevolgde gang van zaken rond de trein op 5 april 2004 aan op de aanpak die voor "soft targets" wordt ontwikkeld?

Antwoorden op vragen van de heer J.H. Berends
(verzonden 16 april 2004)

Voordat wij op uw vragen antwoord geven is het goed om de beheersverantwoordelijkheid in deze toe te lichten.

Het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) vormt samen met de 25 regionale politiekorpsen de Nederlandse politie. Het KLPD werkt binnen de Nederlandse politie op nationaal en internationaal niveau en heeft zelfstandige, ondersteunende en coördinerende taken. In specifieke situaties ondersteunt het KLPD de regionale korpsen of coördineert gezamenlijke activiteiten. Het KLPD heeft twaalf uitvoerende diensten. Deze diensten verrichten de kernactiviteiten van het korps; zoals de Dienst Verkeerspolitie, de Dienst Spoorwegpolitie of de Dienst Nationale Recherche. Korpschef is de heer P.J. Van Zunderd. De Korpsbeheerder in deze is de heer J.W. Remkes, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Voor openbare orde en veiligheid in de stad is de burgemeester verantwoordelijk.

Hoe zit dit met de verhoudingen in het stations en op het spoor. De Spoorwegpolitie draagt zorg voor de rust en veiligheid op de stations en in de treinen. Indien zich openbare orde problemen voordoen met een grote maatschappelijke impact, dient de Spoorwegpolitie op te treden onder aansturing van de Regiopolitie. Het gezag over de openbare orde ligt bij de burgemeester. De politie (zowel de Regiopolitie als de Spoorwegpolitie) heeft zich te richten naar de aanwijzingen van de burgemeester.

Kunt u ons uitleggen waarom het station niet ontruimd werd? Waarom is besloten de trein te verplaatsen, in plaats van ter plekke te onderzoeken? Welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij het verplaatsen van de trein vanaf Utrecht Centraal, langs bewoonde gebieden als Dichterswijk en Hoog Boulandt, Watervogelbuurt en Bokkenbuurt, tot in Lunetten?


1 en 2. Wanneer de burgemeester de melding bereikt zou hebben: verdacht pakket in een trein op het station, zou zij na advies van de Politie Regio Utrecht en het Explosieven Opruimings Commando (EOC), onmiddellijk de opdracht hebben gegeven het station tot een afstand van 100 meter van deze trein te ontruimen. Echter, het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) heeft zelfstandig en zonder overleg met de Regiopolitie en/of de burgemeester het besluit genomen de trein te verplaatsen. De verplaatsing van de trein, die op last van de Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politie Diensten is uitgevoerd, is niet conform het landelijk protocol 'Optreden bij bommeldingen'. Dit protocol is, gezien het eindrapport van de Interdepartementale werkgroep geïmproviseerde explosieven nr. U 17137 SG/Kabinet, dd 7 juni 1978, uitgebracht op grond van het besluit van de Ministerraad van 27 augustus 1976, vastgesteld door de ministers van Binnenlandse Zaken, Defensie en Justitie. In dit landelijk protocol worden aanwijzingen gegeven betreffende o.a. het afzetten van de locatie, het ontruimen, alarmeren etc. Door het Politie Instituut Openbare orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) wordt hierover in de opleiding voor o.a. bomteamleiders nadere instructie gegeven. Bij het aantreffen van een verdacht pakket moet als eerste de Regiopolitie Utrecht worden gewaarschuwd. De Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht komt ter plaatse en beoordeelt of er sprake is van een situatie die nader onderzoek door het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van de Koninklijke Landmacht nodig maakt. In een dergelijk geval wordt de omgeving tot een straal van honderd meter ontruimd en wordt het EOC ter plaatse gevraagd. In afwachting van de bevindingen van het EOC en van hun sein dat de situatie veilig is, blijft de omgeving ontruimd.

Na binnenkomst van de melding van een reiziger dat zich een verdacht pakket in de trein bevond, heeft de Spoorwegpolitie het pakket geobserveerd en beoordeeld.

Vervolgens heeft de KLPD/Spoorwegpolitie telefonisch contact gezocht met de Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht en gemeld dat er een verdacht pakketje in de trein lag. Tevens deelde hij de Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht mee dat hij opdracht had gegeven de trein te verplaatsen buiten het station. Dit is niet onder de verantwoordelijkheid geschied van de burgemeester. Vaststaat dat de handelwijze van de de KLPD/Spoorwegpolitie in strijd is met het landelijk protocol. Volgens dit protocol moet de de Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht direct zelf ter plaatse beoordelen of sprake is van een situatie, waar de hulp van het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van de Koninklijke Landmacht bij moet worden ingeroepen.

De Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht heeft direct opdracht gegeven de trein onmiddellijk en veilig tot stilstand te brengen. De trein is stilgezet en de stroomtoevoer afgesloten. De Teamleider van de politie Regio Utrecht heeft vervolgens de burgemeester gebeld, de aansturing is door de Regiopolitie Utrecht overgenomen en de burgemeester heeft daarop direct besloten het beleidsteam bij elkaar te roepen. Vanaf dat moment is uiteraard het bij dit soort gebeurtenissen geldende protocol gevolgd dat goed is doorlopen. De trein stond op dat moment, zoals bekend, nabij het station Lunetten voor het seniorencomplex De Coppelwethe.

Die middag heeft de burgemeester, in afwachting van de uitslag van het onderzoek door het Explosieven Opruimings Commando, ter plaatse met de bewoners en werknemers van de bedrijven die zijn geëvacueerd, gesproken.

Direct na de gebeurtenisssen is mondeling en vervolgens schriftelijk om opheldering over het verplaatsen van de trein gevraagd aan zowel het Korps Landelijke Politie Diensten als Prorail Railverkeersleiding. Dit mee vanwege het gegeven dat er een ketelwagen met het gevaarsidentificatienummer 423 voor de stof Calcium Carbide stond en het feit dat het treinpersoneel van deze trein niet bereikbaar was.

In haar brief van 13 april 2004 heeft het KLPD meegedeeld dat, nadat werd geconstateerd dat er zich een verdacht pakketje in de trein bevond, de Officier van Dienst van het KLPD/Spoorwegpolitie is ingeschakeld die ter plaatse eerst de trein en het perron heeft laten ontruimen. Hem werd meegedeeld dat er direct naast de trein met het pakketje een goederentrein stond. De samenstelling van de goederentrein bestond uit meerdere goederenwagons en een ketelwagen. Die ketelwagen was voorzien van een gevaarsindicatienummer. Genoemde ketelwagen stond direct naast en letterlijk ter hoogte van het balkon van de trein waar zich het verdachte voorwerp bevond. Hoewel de exacte gevaarsidentificatie van de trein op dat moment nog niet bekend was, werd op grond van deze aanduiding door de officier van Dienst van de KLPD/Spoorwegpolitie aangenomen dat het een ketelwagen betrof met daarin mogelijk een 'gevaarlijke' stof. Later bleek sprake te zijn van een ketelwagen met gevaarsidentificatienummer 423 voor de stof Calcium Carbide. Een stof die, zodra deze in aanraking komt met water, vanwege dan vrijkomende gassen brandgevaar oplevert.

De KLPD stelt in haar brief van 13 april 2004 dat op basis van die feiten het unithoofd van het KLPD Utrecht opdracht heeft gegeven de trein onmiddellijk te laten verplaatsen naar een 'veilig' gebied. Dat zou het gebied zijn van de opstelsporen Zuid (OZ). Die afwijkende beslissing van het dan geldende protocol werd genomen op grond van de aanname dat er mogelijk een bom aanwezig was in de onmiddellijke nabijheid van een ketelwagen met gevaarlijke stoffen, de nabijheid van het winkelcentrum Hoog Catharijne en het station zelf met veel publiek en reizigers.

Wat volgens het KLPD op dat moment zwaar heeft meegewogen is de mogelijkheid dat er een ramp plaats zou vinden als het verdachte pakketje een explosief bevatte en deze naast de ketelwagen met een gevaarlijke stof zou ontploffen. Ook het feit dat de trein, met het verdachte voorwerp aan boord, van Zwolle naar Utrecht is gereden en de 'trillingen' door het rijden geen invloed heeft gehad op het verdachte voorwerp, is meegenomen in de beslissing van het unithoofd. (Overigens, het is niet bekend waar en wanneer het pakket in de trein is geplaatst). Hij heeft een poging gedaan om de goederentrein door te laten rijden maar omdat hij geen contact kreeg met het personeel van deze trein, heeft hij besloten om de trein met het verdachte pakketje te verplaatsen.

Nadat de trein met het verdachte pakketje in beweging was gekomen bleek dat de machinist de trein niet op de opstelsporen Zuid (OZ) kon zetten. Er was een andere rijweg ingesteld in de richting van station Lunetten. De machinist wilde de trein tot voorbij station Lunetten tot stilstand laten komen maar daar stond een stoptrein op het spoor.

Op 15 april 2004 ontvingen wij antwoord van Prorail Railverkeersleiding op onze brief. Prorail is van mening dat, gezien de situatie op dat moment, de KLPD zeer slagvaardig en wijs heeft gehandeld. Zij hebben ons meegedeeld begrip te hebben voor het besluit om deze trein te laten verplaatsen. Prorail geeft geen verklaring over het niet bereiken van het personeel van de trein met de ketelwagen en de reden waarom deze trein daar stond. Hierover zal opnieuw met Prorail contact worden opgenomen.

Kunt u ons uitleggen waarom het traject waarlangs de trein naar Lunetten reed voor nader onderzoek, niet werd ontruimd? Kunt u ons uitleggen waarom de omgeving van station Lunetten wel werd ontruimd?

3. In haar brief stelt het KLPD dat er zeer veel kostbare tijd verloren zou zijn gegaan als er tot ontruiming van het gekozen traject was besloten. Het verdachte pakketje moest worden onderzocht. Regel is dat in een straal van honderd meter woningen en bedrijven worden ontruimd en straten worden afgezet.

Toen de Teamleider Explosieven Verkenning van de Regiopolitie Utrecht ter plekke kwam heeft hij, conform het landelijk protocol, opdracht gegeven direct over te gaan tot ontruiming van het station Lunetten, de aldaar gevestigde bedrijven en het seniorencomplex De Coppelwethe.

Is het een standaardafspraak dat verdachte treinen bij Lunetten worden opgesteld? Is er geen ander railtraject waarbij minder bewoond gebied wordt gepasseerd, aan te wijzen voor te verplaatsen treinen vanaf Utrecht Centraal? Bijvoorbeeld de Cartesiusdriehoek?

4. Neen. In het landelijk protocol, zoals vastgesteld door de ministers van BZK, Justitie en Defensie staat impliciet dat een verdacht object blijft staan waar het op dat moment staat. De instructie van Door het Politie Instituut Openbare orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) ermeldt onder meer dat voorkomen moet worden dat het geïmproviseerde explosief wordt bewogen evenals grondtrillingen in de nabijheid van dit explosief. Het KLPD heeft meegedeeld dat het niet in hun lijn ligt af te wijken van geldende procedures maar dat door een samenloop van omstandigheden het unithoofd Utrecht gemeend heeft dat toch te moeten doen om de risico's voor mensen tot een minimum te beperken. Inmiddels is nogmaals door het KLPD aan de unithoofden van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD onder de aandacht gebracht, hoe om te gaan met bommeldingen en/of verdachte pakketten. Daarbij is als richtlijn het protocol van de politie regio Utrecht meegegeven dat afgeleid is van het eerder genoemde landelijk protocol. Concluderend: ook het KLPD zal conform het landelijk protocol en de richtlijnen van de Politie Regio Utrecht handelen.

Sluit de gevolgde gang van zaken rond de trein op 5 april 2004 aan op de aanpak die voor "soft targets" wordt ontwikkeld?

5. De gevolgde gang van zaken op 5 april 2004 sluit niet aan op het te volgen landelijk protocol voor het aantreffen van verdachte pakketjes. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het landelijk protocol, als gevolg van de nog in ontwikkeling zijnde aanvullende maatregelen van het Kabinet, zal worden gewijzigd. Hoewel voor Nederland, inclusief de stad Utrecht, de terreurdreigingscode groen (code groen is de laagste vorm van terreurdreiging) geldt zal er in Utrecht, bij welke melding dan ook, op zorgvuldige wijze worden gehandeld, conform het landelijk protocol.

In haar hoedanigheid als Korpsbeheerder van de Regiopolitie Utrecht heeft de burgemeester de Korpsbeheerder van het Korps Landelijke Politie Diensten waaronder de Spoorwegpolitie regardeert, de heer J.W. Remkes, geïnformeerd. Daarbij heeft zij ook aandacht gevraagd voor de houding van Prorail in deze.

---- --
|                                    |         |Postadres: Postbus 16200, 3500 |
|                                    |         |CE  Utrecht                    |
|                                    |         |Bezoekadres: Korte             |
|                                    |         |Minrebroederstraat 2, Utrecht  |
|                                    |         |Telefoon: 030 - 286 10 00      |
|                                    |         |Fax: 030 - 286 12 24           |
|                                    |         |Internet: www.utrecht.nl       |
|Aan de heer H. Zijlstra Aan de heer |         |                               |
|H. Zijlstra                         |         |                               |
|Fractievoorzitter van de VVD Utrecht|         |                               |
|Fractievoorzitter van de VVD Utrecht|         |                               |
|                                    |         |                               |
|                                    |         |                               |
|                                    |         |                               |
|                                    |         |                               |
|                                    |         |                               |
|Doorkiesnu|286 1128 \# "## ##" 11 28 |Datum:  |                               |
|mmer:     |                          |        |16-04-04 \@ "d MMMM yyyy" 16   |
|          |                          |        |april 2004                     |
|E-mail:   |Burgemeester@Utrecht.nl   |Ons     |04.5764 OVB 04.5764 OVB        |
|          |                          |kenmerk:|                               |
|Bijlage(n)|brief kabinet aan Tweede  |Onderwer|terreurdreiging in Utrecht     |
|:         |Kamer brief kabinet aan   |p:      |terreurdreiging in Utrecht     |
|          |Tweede Kamer              |        |                               |
|Uw        |                          |        |                               |
|kenmerk:  |                          |        |                               |
|Uw brief  |5 april 2004 5 april 2004 |Verzonde|                               |
|van:      |                          |n:      |                               |
|          |                          |Bij antwoord datum, ons kenmerk en      |
|          |                          |onderwerp vermelden                     |
Geachte heer Zijlstra,

De vondst van een verdacht pakketje op het stadsbusstation te Utrecht is voor u aanleiding mij enkele vragen te stellen over voorbereidingen in Utrecht op mogelijke aanslagen, waarop ik u als volgt antwoord.

De verantwoordelijkheid voor de bestrijding van terrorisme en de voorkoming van aanslagen berust bij de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, daarbij geadviseerd door onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In een brief van 31 maart 2004 geven de beide ministers aan de Tweede Kamer informatie over de aanslagen in Madrid, de stand van zaken van de inmiddels genomen maatregelen en over de noodzaak tot het treffen van aanvullende maatregelen. De tekst van die brief treft u als bijlage aan. De bewindslieden constateren dat niet kan worden verzekerd dat Nederland gevrijwaard zal blijven van aanslagen. De daders van de aanslag in Madrid komen kennelijk uit de islamistisch terroristische hoek. Nederland vertoont overeenkomsten met Spanje: het heeft troepen in Irak, is bondgenoot van de Verenigde Staten en kent enkele moslimgroepen die gevoelig zijn voor radicaliseringstendensen. Terrorisme was vooral gericht op de verwezenlijking van concrete politieke veranderingen tegen bepaalde personen of bepaalde vitale doelen. In hun brief melden de ministers dat terroristen zich momenteel kennelijk ten doel stellen zoveel mogelijk burgerslachtoffers te maken. De zogenaamde 'soft targets' zoals stadions, scholen, winkelcentra, vliegvelden en trein- en metroverbindingen zijn in principe door hun aard moeilijk te verdedigen tegen aanslagen, en mede daardoor aantrekkelijke doelwitten. Onder andere vervoersmaatschappijen en beheerders van vervoersinfrastructuren zijn door de rijksoverheid gealerteerd. Het kabinet gaat de 'soft targets' inventariseren inclusief de te nemen maatregelen bij een situatie van dreiging.

U schrijft dat het voor de VVD duidelijk is, dat Utrecht een potentieel doelwit zou kunnen zijn voor aanslagen. Ik heb bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een week na 11 maart laten melden dat naar mijn mening in een inventarisatie van kwetsbare plaatsen ook het Stationsgebied zou moeten worden opgenomen.

Concrete informatie voor een dreiging van aanslagen in Nederland zijn er momenteel niet. Het kort geleden geïntroduceerde alerteringssysteem laat momenteel de kleur groen zien, dat is het laagste niveau van alertheid, waarbij extra maatregelen niet aan de orde zijn.

U wilt weten of er plannen zijn opgesteld over de handelwijze die gevolgd dient te worden door overheidsinstanties, ziekenhuizen etc. indien zich een terroristische aanslag in Utrecht zou voordoen. Omdat de gevolgen van een aanslag naar alle waarschijnlijkheid niet zullen verschillen van die van een ramp of zwaar ongeval, verschillen de te nemen maatregelen ook niet van die, die getroffen moeten worden na 'gewone' rampen en ongevallen. Het Rampenplan Utrecht 1999 bevat een algemene organisatiebeschrijving en een meer specifieke uitwerking voor dertig deelprocessen die bij een calamiteit zullen kunnen worden doorlopen. Het rampenplan zal (net als de rampenplannen van de meeste gemeenten in de regio) begin 2005 zijn herzien. Doelstellingen van de herziening zijn modernisering en het bereiken van uniformering in regionaal verband.

Naast het rampenplan zijn er ook andere plannen, procedures en protocollen ter voorbereiding op calamiteiten, zoals een ontruimingsplan voor het station en de landelijke richtlijn van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Defensie voor de afhandeling van bommeldingen en verdachte pakketjes. Binnen de Politieregio Utrecht zijn zowel de afdelingen Recherche als de wijkagenten geïnstrueerd over de wijze van alertheid en informatie-inwinning. Iedere organisatie kent zijn taak en verantwoordelijkheid en zal alert reageren.

Op uitnodiging van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een oriënterend en informatief overleg plaatsgevonden over de dreiging van terrorisme in Nederland met vertegenwoordigers van de vier grote gemeenten.

Een afschrift van deze brief zal ik sturen aan de leden van de raad en van het college van burgemeester en wethouders.

Hoogachtend,
de burgemeester van Utrecht,

mr. A.H. Brouwer- Korf

---- --
Terrorismebestrijding
31 maart 2004


1. Inleiding

Precies twee en een half jaar na de aanslagen in de Verenigde Staten is nu ook Madrid het slachtoffer geworden van zeer gewelddadige en bloedige aanslagen. Aan het leven van 190 mensen is op gruwelijke wijze een einde gekomen, 1500 mensen zijn gewond en voor het leven getekend. Het kabinet veroordeelt deze aanslagen in de scherpste bewoordingen. Niets rechtvaardigt deze daden. Het kabinet spreekt zijn diepe medeleven uit met de slachtoffers en hun nabestaanden. De aanslag is een aanslag tegen de Westerse samenlevingen. Nederland is zo'n samenleving en daarom kan niet verzekerd worden dat Nederland gevrijwaard zal blijven van aanslagen. Sinds 11 september 2001 heeft de regering met vasthoudendheid gewerkt aan het beperken van de kansen op terroristische aanslagen in Nederland. De aanslagen in Madrid roepen echter de vraag op of aanpassing van het beleid noodzakelijk is. Het gaat daarbij overigens niet alleen om Nederlands beleid. Het terrorisme waar Europa thans mee geconfronteerd wordt, is niet tegen een of enkele landen gericht en de voorbereiding van aanslagen vindt doorgaans in verschillende landen plaats, terwijl de daders in nog weer andere landen worden gerekruteerd. Bestrijding van terrorisme is dan ook per definitie een kwestie van internationale samenwerking. Met deze brief beogen wij u, namens het kabinet, nader te informeren over de aanslagen, over de stand van zaken van de inmiddels getroffen maatregelen en over de noodzaak van aanvullende maatregelen. In het licht van de werkwijze van de terroristen in Madrid, moet immers onder ogen gezien worden dat terroristen zich niet meer primair toeleggen op het ontwrichten van de economie en infrastructuur, maar op het maken van zoveel mogelijk slachtoffers. In deze brief wordt eerst ingegaan op de besprekingen in internationaal en Europees verband naar aanleiding van de aanslagen in Madrid. Om vervolgens stil te staan bij de implicaties van Madrid voor wat betreft de selectie van doelwitten van het terrorisme. In paragraaf vier wordt kort samengevat wat sinds 11 september 2001 is gedaan om vervolgens in paragraaf vijf uiteen te zetten wat sinds 11 maart jl. is gedaan of in gang gezet.


2. Internationale inspanningen

Sinds 11 september 2001 is er internationaal zeer veel werk verzet door o.a. de VN, de EU, de NAVO, de OVSE en de Raad van Europa. Direct na de aanslagen in de VS is een groot aantal maatregelen genomen, waaronder VN-Veiligheidsraadresolutie 1373, het EU actieplan terrorismebestrijding en de NAVO maatregelen zoals ontplooiing AWACS boven de VS, patrouillering in de Middellandse Zee en ISAF. Nederland heeft in deze fora steeds een pro-actieve opstelling gekozen. De terroristische aanslagen in Madrid vragen een politiek antwoord om nog intensievere samenwerking op internationaal en Europees niveau mogelijk te maken. Ook het gesprek van minister-president Balkenende met President Bush op 16 maart jl. stond (deels) in het teken van de aanslagen in Madrid.

In Washington benadrukte de minister-president dat de internationale gemeenschap in solidariteit moest samenwerken in de strijd tegen het terrorisme. Immers, de jongste aanslagen waren niet alleen een bedreiging van Spanje, maar van de wereldgemeenschap in zijn geheel. De Europese Unie zou een reeks aanvullende, concrete maatregelen moeten nemen en het Ierse voorzitterschap had daartoe inmiddels een goede voorzet gegeven. Nederland zou tijdens het eigen voorzitterschap die lijn doortrekken.

President Bush meende dat slechts vastberadenheid van de internationale gemeenschap tot resultaten kon leiden. Toegeven zou slechts leiden tot meer terreur. Ook ten aanzien van andere kwesties die de internationale orde bedreigden, zoals de proliferatie van massavernietigingswapens, dienden geen compromissen te worden gesloten. De President drong er bij Nederland op aan tijdens het EU-voorzitterschap ook op deze terreinen een actief Europees beleid te stimuleren. Dit sluit aan bij de al bestaande voornemens van het Nederlands voorzitterschap van de EU, waarbij de aanpak van terrorisme als één van de prioriteiten is benoemd. Het Ierse Voorzitterschap heeft de aanslagen van Madrid en het Europese antwoord daarop, op de agenda van de Europese Raad op 25 en 26 maart geplaatst. Met het oog daarop kwam de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 19 maart jl. bijeen en op 22 maart jl. de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. De Europese Raad stelde een nieuw actieplan vast als vervolg op de maatregelen die na de aanslagen van 11 september 2001 zijn genomen. Het gaat om een pakket aan praktische verbeteringen, de intensivering van beleid op een aantal punten, het geven van een impuls aan de uitvoering van de lopende maatregelen, alsmede de onderwerpen voor enkele nieuwe maatregelen. Daarbij werd een politiek commitment uit gesproken aan de solidariteitsclausule zoals opgenomen in de ontwerpgrondwet, als uitdrukking van de solidariteit met Spanje. In de Europese Raad is afgesproken dat de uitwisseling van persoonlijke informatie zoals vingerafdrukken, DNA en visa gegevens moet worden verbeterd en dat nationale autoriteiten optimaal toegang tot dit systeem moeten krijgen. De Commissie moet hiervoor uiterlijk juni aanstaande met voorstellen komen. Tevens moet de Commissie komen met een voorstel voor een integraal systeem van gestolen en verloren paspoorten met koppelingen aan netwerken zoals SIS en Interpol. De invoering van maatregelen voor het gebruik van biometrische kenmerken en uitwisseling van passagiersgegevens wordt versneld. Verder zal de samenwerking worden vergroot tussen de Europese inlichtingendiensten en zal de 'intelligence capacity' bij het Raadsecretariaat beter worden gebruikt voor het opstellen van dreigingsanalyses ten behoeve van het brede EU beleid. Nederland heeft aangedrongen op maatregelen om de samenwerking op operationeel niveau te versterken. Het is zaak om de bestaande structuren zoals Europol, Eurojust en de Task Force European Police Chiefs optimaal te gebruiken. Zoals bekend, heeft de Europese Raad besloten tot het benoemen van een coördinator voor het beleid van het bestrijden van terrorisme. De heer Gijs de Vries is in deze functie aangesteld. Hem is gevraagd voor de volgende bijeenkomst van de Europese Raad in juni, een breed actieplan op te stellen. Voor een uitgebreid verslag van de bijeenkomst van de Europese Raad op 24 en 25 maart 2004 in Brussel verwijzen wij u naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris voor Europese Zaken waarmee dat verslag aan u is aangeboden.


3. De aanslagen in Madrid en de consequenties voor Nederland

Een eenduidig beeld van de achtergronden van de aanslagen en van de daders bestaat nog niet. Nadat aanvankelijk, op basis van berichten van de Spaanse regering en inlichtingendiensten, was uitgegaan van betrokkenheid van de ETA, wordt thans door zowel de Spaanse politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten als door de samenwerkende Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten uitgegaan van daders uit islamistisch terroristische hoek. Dit onderstreept dat ook landen die tot dusver gezien werden als gebieden waar vooral faciliterende en rekruteringsactiviteiten werden ontplooid, niet gevrijwaard zijn van aanslagen uit islamistisch terroristische hoek. Nederland verkeert in sommige opzichten, evenals een aantal andere landen, in een vergelijkbare positie als Spanje. Hierbij valt te denken aan: de aanwezigheid van troepen in Irak, het zijn van een bondgenoot van de VS en de aanwezigheid van enkele moslimgroepen die gevoelig zijn voor radicaliseringtendensen. Concrete informatie voor een dreiging van aanslagen in Nederland bestaat evenwel niet. Daarbij moet ook onderkend worden dat er in de afgelopen periode een reeks van aanslagen heeft plaatsgevonden in landen die in een andere positie verkeren, zoals Indonesië, Marokko, Saoedi-Arabië en Turkije. De aanslagen in Madrid bevestigen een trend. Het terrorisme was vooral gericht op de verwezenlijking van concrete politieke veranderingen door gerichte acties tegen bepaalde personen of bepaalde vitale doelen. Naast deze traditionele vorm van terrorisme is evenwel een andere vorm ontstaan, die van het catastrofaal terrorisme. De drijfveer is niet langer louter politiek, maar mede religieus gekleurd. In de politiek-religieuze doelen gaat het om het vernietigen van de (westerse) vijand. Daarbij wordt getracht zoveel mogelijk - willekeurige - burgerslachtoffers te maken en maatschappelijke ontwrichting teweeg te brengen. Hierbij valt te denken aan (zelfmoord) aanslagen op drukke locaties (denk aan de discotheek op Bali in 2002 en nu het openbaar vervoer in Madrid). Dergelijke burgerdoelwitten, ook wel aangeduid als "soft targets", zijn in principe door hun aard minder goed verdedigbaar tegen aanslagen. Locaties waar grote aantallen mensen zich gelijktijdig bevinden, zoals stadions, scholen, winkelcentra, toeristenoorden zoals grote hotels, vliegvelden, trein- en metroverbindingen worden daarom door terroristen als aantrekkelijke doelwitten gezien. In beveiligingstechnische zin is bescherming van soft targets tegen aanslagen een moeilijk uit te voeren opdracht. Een verhoging van het risicobewustzijn en de oplettendheid bij alle overheidsdiensten, maar ook bij de Nederlandse bevolking is in ieder geval noodzakelijk.


4. De stand van zaken met betrekking tot de voorbereiding in Nederland

Het kabinet heeft op de ontwikkelingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan in de verschijningvormen van terrorisme gereageerd met een brede en integrale benadering van terrorismebestrijding. In het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid (Kamerstukken II, 2001-2002, 27 925, nr. 10) van 5 oktober 2001 en in de nota Terrorisme en de bescherming van de samenleving (Kamerstukken II, 2002-2003, 27 925, nr. 94) van 24 juni 2003 zijn, naar aanleiding van de aanslagen in de Verenigde Staten, een groot aantal actiepunten voor verschillende departementen en overheidsdiensten benoemd. Voor deze maatregelen is structureel 90 miljoen euro beschikbaar gesteld. Het kabinet heeft de Kamer in de afgelopen jaren uitgebreid over de voortgang van de maatregelen geïnformeerd en met de Kamer over de voortgang gedebatteerd. De actiepunten zijn onderverdeeld in negen thema's: 1. Coördinatie en bewaking van samenhang van de maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding; 2. Contraterrorisme (inlichtingen- en veiligheidsdiensten); 3. Crisisbeheersing (onder meer bewaking en beveiliging, bescherming vitale infrastructuur en de reactie op aanslagen en/of rampen); 4. Informatiehuishouding en -uitwisseling; 5. Bestrijding van financiering van terrorisme; 6. Het aanpakken van voedingsbodems van terrorisme (radicaliseringtendensen); 7. Vreemdelingenbeleid (visa en grenscontroles); 8. Wetgeving; 9. Buitenlandse politiek (internationale samenwerking). De meeste actiepunten zijn afgerond dan wel structureel belegd. Hieronder wordt kort op enkele van de meest in het oog springende maatregelen ingegaan die betrekking hebben op zowel het voorkomen van terroristische aanslagen, als het beheersen van de gevolgen daarvan en het opsporen en vervolgen van de daders. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor de coördinatie van de bestrijding van terrorisme. Ondersteuning bij de coördinatie wordt verleend door het door het Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding waarin de betrokken overheidsdiensten zijn vertegenwoordigd. In de capaciteit van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is fors geïnvesteerd. Deze diensten zijn wezenlijk bij het voorkomen van terroristische aanslagen. Zonder in te gaan op de operationele aspecten van dit werk, is het de taak van deze diensten om een goede informatiepositie op te bouwen op het gebied van groeperingen die een gevaar vormen voor de staatsveiligheid. Enerzijds is het aanleveren van informatie door opsporingsinstanties aan de AIVD en de MIVD van het grootste belang voor het adequaat in beeld krijgen en houden van mogelijke terroristen in het kader van preventie. Anderzijds delen de diensten informatie met opsporingsdiensten ten behoeve van de opsporing en vervolging. Uitbreiding van de capaciteit was voor het uitoefenen van deze taken noodzakelijk. Voorts is een nieuw stelsel van bewaken en beveiligen ontwikkeld, dat er op gericht is die personen en objecten te beveiligen respectievelijk te bewaken die doelwit kunnen zijn van een aanslag. Daartoe worden voortdurend dreiginginschattingen gemaakt. Gegeven dat helaas nooit kan worden uitgesloten dat aanslagen worden gepleegd, moeten overheid en samenleving erop zijn voorbereid en ingericht dat effectief kan worden gereageerd op het moment dat een terroristische aanslag zich voordoet. De gevolgen van een terroristische aanslag vergen een aanpak die niet wezenlijk afwijkt van de aanpak van bijvoorbeeld grote rampen of uitbraken van infectieziekten. Het is dan ook het meest effectief als die aanpak is ingebed in de structuur en organisatie van rampen- en crisisbeheersing. Een daartoe strekkend beleidsplan dat modernisering en versterking van het publieke stelsel van crisisbeheersing beoogt, is in voorbereiding. Dit zal nog voor de zomer door de Ministerraad worden vastgesteld. Het kabinet zal risico- en crisiscommunicatie intensiveren conform het voorstel van de Voorlichtingsraad. Om goed voorbereid te zijn zal vaker en intensiever grootschalige crisissituaties worden geoefend. Vanwege de eerder in deze brief beschreven verschuiving naar 'nieuwe' doelen worden bestaande scenario's waar nodig bijgesteld om, indien zich ondanks alle maatregelen een terroristische aanslag in Nederland mocht voordoen, adequaat te kunnen reageren. Aan de hand van die scenario's wordt momenteel door bestuurlijke en operationele autoriteiten en diensten - landelijk, regionaal en lokaal - bezien in hoeverre de preparatie moet worden bijgesteld. Aan de lokale autoriteiten wordt in aanvulling op het reguliere driehoeksoverleg invoering van de zgn. 'vijfhoek' in overweging gegeven, waarin brandweer en GHOR onderdeel uitmaken van het overlegplatform. Naar aanleiding van de nota Integriteit financiële sector en terrorismebestrijding (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 106, nr. 1) zijn extra maatregelen ter bestrijding van financiering van terrorisme getroffen. In het kader van de speciale aanbevelingen van de Financial Action Task Force inzake het financieren van terrorisme en naar aanleiding van een rapportage van het Financieel Expertise Centrum over non-profitorganisaties en terrorismefinanciering, wordt er door een werkgroep met vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën (incl. de Belastingdienst), Justitie (incl. een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie) en BZK (de AIVD) gewerkt aan maatregelen om meer transparantie van en toezicht op non-profitorganisaties te bewerkstelligen. Die werkgroep zal zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden, een voorstel formuleren. Teneinde het vermogen van de overheid bij het voorkomen van terroristische aanslagen en het opsporen en vervolgen van terroristen te versterken, is in de afgelopen periode nieuwe wetgeving ontwikkeld. Het wetsvoorstel terroristische misdrijven (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 463, nr. 1 e.v.) ligt voor behandeling bij de Eerste Kamer. In dit wetsvoorstel worden misdrijven die worden gepleegd met een terroristisch oogmerk met een zwaardere straf bedreigd. In hetzelfde wetsvoorstel is ook de rekrutering voor de jihad en samenspanning strafbaar gesteld. Een wetsvoorstel dat regelingen bevat die zijn gericht op de bestrijding van rechtspersonen en andere juridische lichamen die zich in Nederland schuldig maken aan gedragingen die een inbreuk zijn op de openbare orde wordt deze zomer aan de Kamer aangeboden. De eerste regeling in dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid de rechter te verzoeken een verklaring voor recht af te geven waarin het doel of de werkzaamheden van een buitenlandse corporatie in strijd met de openbare orde wordt verklaard. De tweede regeling maakt de verbodenverklaring van terroristische organisaties, die zijn geplaatst op de EU-bevriezingslijsten, mogelijk. Het kabinet komt met een regeling om het gebruik van AIVD en MIVD informatie in het strafproces beter mogelijk te maken. Met eerbiediging van de belangen van de rechten van verdachten zal in het wetsvoorstel meer ruimte worden geschapen om rekening te kunnen houden met de belangen van de staatsveiligheid. Doel is te voorkomen dat de taakuitoefening van de AIVD en de MIVD en de veiligheid van bronnen in het gedrang komen bij gebruik van bepaalde gegevens als bewijs in het strafproces. Het wetsvoorstel zal eerst in consultatie worden gegeven en na advisering door de Raad van State bij de Kamer worden ingediend.


5. Na Madrid

De brede en integrale benadering van terrorismebestrijding blijft ook na de aanslagen in Madrid onverkort van kracht. Dat laat onverlet dat voortdurend gewerkt wordt aan bijstelling en aanscherping en dat met name in het licht van deze aanslagen opnieuw moet worden bezien welke aanpassing en aanvulling nodig is.

Onmiddellijk getroffen maatregelen

Onmiddellijk na de aanslag in Madrid is extra toezicht ingesteld op Spaanse diplomatieke vestigingen in Nederland, uitgaande van het beeld dat het een aanslag van de ETA betrof. Vervoersmaatschappijen en de beheerders van vervoersinfrastructuren zijn daarnaast door het kabinet gealerteerd. Twee inlichtingen liaisons, van de AIVD en de Unit Terrorismebestrijding en Bijzondere Taken van het Korps Landelijke Politiediensten, zijn naar Madrid gereisd om de informatie-uitwisseling tussen Nederland, Spanje en andere landen vlak na de aanslagen te optimaliseren. Gelet op de aard van de terroristische netwerken en hun internationale karakter valt het niet uit te sluiten dat in het onderzoek naar de aanslagen in Madrid op enig moment ook een of meer connecties met Nederland zullen worden vastgesteld. Hiernaar wordt door de inlichtingen- en opsporingsdiensten intensief gerechercheerd. Vooralsnog is echter van enige vorm van directe bemoeienis vanuit Nederland met de voorbereidingen voor de aanslag niet gebleken. In het licht van de informatie over de aanslagen wordt voorts geanalyseerd of en in hoeverre de aanslagen in Madrid implicaties hebben voor Nederland en de Nederlandse vertegenwoordigingen en belangen in het buitenland. Analyses die breed zijn gericht op de contraterroristische inzet van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de opsporing van strafbare feiten, openbare orde aspecten en bewaking en beveiliging. Bestuur, openbaar ministerie, politie en beveiligingsambtenaren zijn hierover geïnformeerd en alert. In geval van dreiging zal onmiddellijk tot actie worden overgegaan. De AIVD en het openbaar ministerie zijn voorts na de aanslagen gevraagd alle informatie waarover zij beschikken nogmaals na te lopen op mogelijke connecties met terroristische activiteiten. Het kabinet heeft onverminderd grote aandacht voor de zorg voor de veiligheid van de Nederlandse troepen in de inzetgebieden in het buitenland, met name Irak en Afghanistan. De terroristische aanslagen in Madrid hebben vooralsnog niet geleid tot een andere beoordeling van de veiligheidsrisico´s voor onze militairen in het buitenland. De beveiliging van de verschillende diplomatieke vestigingen in Nederland is naar de menig van het kabinet thans op het benodigde niveau. Uit een thans lopend vergelijkend onderzoek naar de beveiliging van ambassades in de ons omringende landen kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat de maatregelen in Nederland daarvan niet of nauwelijks afwijken.

Verhoging bewustzijn

Behalve de stappen die zijn genomen in de onmiddellijke nasleep van Madrid, is ook een verdere ontwikkeling van het beleid nodig in het licht van die aanslagen. Dit betekent onder meer dat het kabinet maatregelen zal nemen om beter voorbereid te zijn op aanslagen op zgn. "soft targets". De eerder in deze brief beschreven verschuiving naar dergelijke doelen brengt met zich mee dat niet alleen kan worden volstaan met de bescherming van de vitale infrastructuur en andere 'klassieke' doelen. Mogelijke soft targets zullen in kaart moeten worden gebracht alsmede de maatregelen die de bescherming daarvan vergt. Daartoe zal op zeer korte termijn een nadere identificatie van soft targets worden gemaakt, alsmede de eventuele categorisering daarvan en de mogelijk te nemen maatregelen. Voorts komt er een algemeen landelijk geldend alerteringssysteem. Dit systeem dient overheidsinstanties, bedrijfssectoren en burgers - afhankelijk van het afgekondigde waakzaamheidniveau - duidelijk te maken welke staat van alertheid geboden is. Het mechanisme zal (mede)overheden, bedrijfssectoren en burgers bewuster maken van de toegenomen risico's, als gevolg waarvan het waakzaamheidniveau is afgekondigd, en hen inschakelen bij het voorkomen van een crisis. Het systeem voorziet in een aantal risiconiveaus dat door de betrokken overheidsinstanties en bedrijfssectoren moet worden vertaald naar concrete maatregelen op het gebied van waakzaamheid en zo nodig paraatheid. Tevens wordt burgers duidelijk gemaakt welk gedrag van hen verwacht wordt. Zo kan het publiek bijvoorbeeld worden aangespoord om opvallende zaken door te geven aan de politie. Risico- en crisiscommunicatie maken nadrukkelijk onderdeel uit van een dergelijk alerteringsmechanisme.

Het Nederlandse alerteringssysteem zal aansluiten bij soortgelijke systemen zoals gebruikt door de NAVO, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Daardoor is een direct internationaal vergelijk van getroffen waakzaamheidmaatregelen te maken.

Het mechanisme zal gaan gelden voor alle crisissituaties; vooruitlopend op een algehele invoering ervan wordt het systeem op zeer korte termijn uitgewerkt ten behoeve van terrorismebestrijding.

Met medeoverheden en bedrijfsleven worden momenteel overleggen gevoerd over de ontwikkeling van dit alerteringssysteem en wordt bezien welke aanvullende maatregelen voor een verhoogde waakzaamheid nodig zijn.

Intensivering informatie-uitwisseling

De inzet is echter voor alles gericht op het zo vroeg mogelijk identificeren van de voorbereiding van mogelijke terroristische acties en de daders daarvan. Het verzamelen, uitwisselen, combineren en analyseren van informatie, alsmede het nauwgezet en aandachtig opvolgen van de resultaten van het inlichtingen- en opsporingswerk staan daarbij centraal. Minder dan voorheen kan de aandacht zich daarbij beperken tot bepaalde groepen, organisaties en daders. De aanslagen in Madrid lijken te wijzen op een veel diffusere werkwijze bij de organisatie en voorbereiding. Waar daders en organisaties zich verschuilen onder hun potentiële slachtoffers en schuil gaan achter een patroon van ogenschijnlijk normale maatschappelijke activiteiten, zullen ook het speuren naar informatie, de bewaking en eventuele onderzoeken en controles minder gericht kunnen zijn. Dat betekent dat meer dan voorheen door uitwisseling van informatie tussen uiteenlopende overheidsdiensten, door koppeling van gegevensbestanden en door uitwisseling en coördinatie van informatie getracht zal moeten worden om de 'verdachte afwijking' te vinden. Dit geldt niet alleen op nationaal niveau, maar vooral ook op internationaal niveau gegeven het grensoverschrijdend karakter van zowel de dreiging als de voorbereiding. Daarvoor zal de uitwisseling en samenwerking tussen inlichtingen- en opsporingsdiensten worden geïntensiveerd en zal de synergie tussen verschillende bestanden verbeterd moeten worden. In het voorgaande is er op gewezen dat dit ook in JBZ kader als een noodzakelijke stap is aangewezen. Het kabinet zal zonodig bilateraal of regionaal, vooruitlopend op Europese ontwikkelingen, investeren in versterking van de informatiepositie op het gebied van terrorismebestrijding. Voorts is het dringend gewenst dat op verblijfsdocumenten en in paspoorten van burgers van Lidstaten biometrische gegevens worden opgenomen. Nederland dringt in Europees verband aan op het snel nemen van die stap.

Verstoren/tegenhouden

Wat het opvolgen van de resultaten van het inlichtingen- en opsporingswerk betreft is de ambitie om de groep of personen die zijn aangemerkt als risico - naar inschatting van de AIVD gaat het om een fluctuerend aantal (rond de honderdvijftig personen) dat op enigerlei wijze in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of ondersteuning daarvan - zolang dit risico aanwezig wordt geacht, "in het oog" te houden. Dit vergt een intensievere samenwerking tussen AIVD en politie en een diepgaande informatie-uitwisseling tussen inlichtingen- en opsporingsdiensten. Mogelijke wettelijke belemmeringen worden op zeer korte termijn blootgelegd. Door prioriteitstelling binnen de huidige capaciteit, door samenwerking tussen de inlichtingendiensten en de politie en door verdere capaciteitsuitbreiding van de betrokken diensten en hun ketenpartners, zullen meer menskracht en middelen voor deze taak worden ingezet. De mogelijkheden die het vreemdelingenrecht biedt worden uiteraard ook benut. Doel is om potentiële - nationale en internationale - daders van terroristische aanslagen op het spoor te komen en hen zo veel mogelijk te volgen, hun activiteiten waar mogelijk te verstoren en zodra het kan, tot aanhouding over te gaan. De noodzaak van aanpassing van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 onder andere op het punt het vereenvoudigen van gegevensverstrekking door derden aan de diensten, wordt onderzocht. Tevens wordt onderzocht of middelen en instrumenten om de voorbereiding van terroristische daden te verstoren en tegen te houden, versterking behoeven. Waar nodig zal de wetgeving worden aangepast. De wenselijkheid en noodzaak van verlenging van termijnen - zowel in het kader van inverzekeringstelling, als bij het registreren en bewaren van gegevens, zoals die van telecommunicatie - worden bezien. Daarbij zal het belang van het voorkomen en opsporen van terroristische aanslagen centraal staan. In dit verband wordt gekeken naar de wetgeving op dit terrein in ons omringende landen.

Nederlands voorzitterschap

In het bovenstaande hebben wij aangegeven welke besluiten door de Europese Raad zijn genomen op het gebied van terrorismebestrijding. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Europese Raad heeft de Raad benadrukt dat de implementatie van de Europese veiligheidsstrategie, waarin terrorisme als een van de belangrijkste bedreigingen van de Europese waarden is benoemd, met voortvarendheid ter hand moet worden genomen. De Europese Raad heeft de secretaris generaal/hoge vertegenwoordiger Solana gevraagd in samenwerking met de Commissie, concrete voorstellen te doen voor de implementatie van deze veiligheidsstrategie. De EU-coördinator terrorismebestrijding zal nog in juni van dit jaar met een breed actieplan op het gebied van terrorismebestrijding komen.

Gelet op de urgentie die de Europese Raad aan de bestrijding van terrorisme heeft gegeven en de recente ontwikkelingen op dit gebied zal het Nederlands voorzitterschap voor een belangrijk deel in het teken daarvan staan. In ieder geval zal aandacht worden besteed aan het opnemen van biometrische kenmerken in paspoorten en verblijfsdocumenten, de verbetering van de operationele samenwerking en de uitwisseling van informatie.


6. Tot slot

Het kabinet kan niet verzekeren dat Nederland gevrijwaard zal blijven van aanslagen, maar met het vorenstaande heeft het kabinet aangegeven dat het continu alert is op terroristische dreigingen en zich inzet de kans van een aanslag zo gering mogelijk te maken. De Minister van Justitie,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

---- --