Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO7455 Zaaknr: 02/1882 BESLU


Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 30-06-2003
Datum publicatie: 13-04-2004
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Reg.nr.: BESLU 02/1882-DGG

Uitspraak

in het geding tussen

Stichting Schaderegelingskantoor voor Rechtsbijstandverzekering, gevestigd te Zoetermeer, eiseres,
gemachtigde mr. B.J. Berton, medewerkster van eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.


1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij verzoek van 16 oktober 2001 heeft eiseres ten behoeve van een cliënt de dienst Burgerzaken van verweerder gevraagd haar in het bezit te stellen van een uittreksel uit het bevolkingsregister.

Bij besluit van 31 oktober 2001 heeft de directeur Burgerzaken namens verweerder eiseres medegedeeld niet te zullen overgaan tot het verstrekken van de gevraagde gegevens.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 december 2001 bezwaar gemaakt.

Eiseres heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid haar bezwaar toe te lichten ter hoorzitting van 14 maart 2002 van de Algemene Beroepscommissie, kamer II, van de gemeente Rotterdam (hierna: ABC).

De ABC heeft verweerder bij preadvies van 25 april 2002 geadviseerd om het bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond te verklaren.

Bij besluit van 4 juni 2002 (kenmerk A.B.200124523, verzonden 11 juni 2002) heeft verweerder het bezwaar conform het advies van de ABC ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 19 juli 2002 (ingekomen bij de rechtbank op 22 juli 2002) beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 3 september 2002 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2003. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Vat en S.W. van Gilst.


2. Overwegingen

In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht heeft geweigerd aan eiseres een uittreksel uit het bevolkingsregister te verstrekken.

2.1. Feiten en omstandigheden
Eiseres heeft bij brief van 16 oktober 2001, in verband met een aan eiseres overgedragen uitvoering van een rechtsbijstandsverzekering afgesloten bij RVS Schadeverzekering N.V., (hierna: RVS) de dienst Burgerzaken van de gemeente Rotterdam verzocht om een uittreksel uit het bevolkingsregister in verband met namens haar cliënt, de verzekerde, te verhalen schade.

2.2. Standpunten van partijen
Verweerder heeft blijkens het preadvies, waarnaar ter motivering van het bestreden besluit is verwezen, betoogd dat ingevolge artikel 100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) de gegevensverstrekking sinds 1 september 2001 beperkt is tot rechtspersonen die opereren zonder winstoogmerk. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres aangemerkt dient te worden als een commercieel bedrijf. Verwijzend naar de artikelen 2 en 12 van de statuten van eiseres, is verweerder van oordeel dat het commerciële belang van eiseres besloten ligt in de financiële relatie en de band met RVS. Voorts heeft verweerder aangegeven dat artikel 98 van de Wet GBA sinds
1 september 2001 is aangescherpt in die zin dat alleen nog gegevens kunnen worden verkregen indien dit is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift of als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift en de gegevens gevraagd worden door een derde die uit hoofde van een ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast. Verweerder is van oordeel dat eiseres niet kan worden aangemerkt als "persoon" wier dagelijks werk het is om bij rechtscolleges de belangen te vertegenwoordigen van burgers en bedrijven in de zin van artikel 98 van de Wet GBA. Daarbij is toegelicht dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat in dat verband betekenis toekomt aan het feit dat de in dit artikel bedoelde derden een essentiële bijdrage leveren aan het publieke belang dat is gelegen in een juiste rechtshandhaving. Advocaten en faillissementscuratoren, beroepsgroepen die in de Memorie van Toelichting worden genoemd, hebben een in de wet neergelegde taakstelling die verder gaat dan enkel het behartigen van het individuele belang. In de maatschappij worden zij erkend als beroepsgroepen die een wezenlijke rol vervullen in de rechtsbedeling. Eiseres kan volgens verweerder in deze zin niet worden gelijkgesteld met deze gerechtigden.
Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de GBA volgt dat de wetgever ruimte heeft willen scheppen voor verstrekking van gegevens op basis van dit artikel aan anderen dan advocaten en faillissementscuratoren. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat er dan sprake dient te zijn van binding aan gedragscodes en het onder toezicht staan van een beroepsorganisatie. De beroepsgroep waartoe eiseres behoort heeft niet zelf een gedragscode opgesteld. De gedragscode opgesteld door het Verbond van Verzekeraars is niet rechtstreeks op eiseres van toepassing. Voorts is in de polisvoorwaarden niet ondubbelzinnig vastgelegd dat eiseres aan deze code gebonden is en indien dit wel het geval zou zijn, zou dit slechts tot een afgeleide dan wel indirecte gebondenheid aan de gedragscode leiden, hetgeen naar het oordeel van verweerder volstrekt ontoereikend is om tot de kring van gerechtigden te behoren als bedoeld in artikel 98 van de Wet GBA. Dit geldt ook voor het onderworpen zijn aan het tuchtrecht van de Raad van Toezicht voor het Verzekeringsbedrijf.

Eiseres heeft betwist dat zij kan worden gelijkgesteld met een commerciële instelling. Zij heeft geen winstoogmerk. Dat de bij eiseres aangesloten verzekeringsmaatschappijen dit wel hebben, leidt er niet toe dat zij een commercieel belang heeft. Voorts wijst eiseres erop dat juist advocatenkantoren commerciële instellingen zijn. Voorzover aan advocaten gegevens worden verstrekt op basis van artikel 100 van de GBA is er volgens eiseres sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Ten aanzien van de toepassing van artikel 98 van de Wet GBA verwijst eiseres naar de Nota van Toelichting bij de wijziging van dit artikel, waarin wordt aangegeven dat ook juristen zoals werkzaam bij eiseres, onder de omschrijving van gerechtigden kunnen vallen. Zelfs bedrijfsjuristen die een enkele maal in een procedure optreden kunnen tot de kring der gerechtigden behoren. Werknemers van eiseres zijn niet alleen gebonden aan de voor hen geldende (gedrags)code 'verwerking persoonsgegevens verzekeringsbedrijf', waarbij de bij eiseres aangesloten maatschappijen zijn aangesloten, doch hebben tevens een geheimhoudingsplicht op grond van de arbeidsovereenkomst. In de polisvoorwaarden behorend bij de rechtsbijstandverzekering is dit neergelegd.
Voorts staan de werkzaamheden van de bij eiseres werkzame juristen gelijk aan die van advocaten, zij het dat zij zaken waarin een procesmonopolie geldt niet kunnen voeren. Volgens een uitspraak van de Raad van Toezicht Verzekeringen dient een rechtsbijstandverzekeraar rechtsbijstand te verlenen die aan overeenkomstige normen voldoet als de rechtsbijstand van een advocaat.
Verder heeft eiseres erop gewezen dat verschillende gemeentes wel uittreksels uit het bevolkingsregister verstrekken aan juristen bij haar in dienst.


2.3. Wettelijk kader
In artikel 98 van de Wet GBA, zoals dit luidt sinds 1 september 2001, is bepaald dat aan een derde op schriftelijk verzoek een gewaarmerkt afschrift wordt verstrekt van de algemene gegevens en de verwijsgegevens voor zover de verstrekking van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift, dan wel voor zover die gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift en worden gevraagd door een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast.
Het verzoek behelst de gronden voor de verstrekking.

Ingevolge het eerste lid van artikel 100 van de Wet GBA kan in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 98 en 99, voor zover daarin bij of krachtens gemeentelijke verordening is voorzien, verstrekking van gegevens plaatsvinden aan:
a. rechtspersonen zonder winstoogmerk, voor zover de verstrekking noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen, waarbij wordt nagegaan of de verstrekking wordt gerechtvaardigd door een dringende maatschappelijke behoefte, in een juiste verhouding staat tot het doel waarvoor de gegevens worden gevraagd en dit doel niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt;
b. natuurlijke personen, ten behoeve van een persoonlijk, niet-commercieel belang, met voorafgaande schriftelijke toestemming van de ingeschrevene van wie gegevens worden verstrekt.

2.4. Beoordeling
In verband met de Europese privacyrichtlijn is de Wet Bescherming Persoonsgegevens met ingang van 1 september 2001 in werking getreden. De invoering van de Wet Bescherming Persoonsgegevens heeft gevolgen gehad voor de Wet GBA. De artikelen 98, 99 en 100 zijn in verband hiermede aangescherpt.

Eiseres is een organisatie die zorgt voor de uitvoering van rechtsbijstandsverzekeringen en heeft in die zin medewerkers in dienst die gerechtelijke werkzaamheden ten behoeve van verzekerden verrichten.
Eiseres had ten tijde van de aanvraag en ten tijde van het instellen van het beroep geen advocaten in dienst. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd medegedeeld dat bij eiseres nu 250 juristen werkzaam zijn, waarvan er inmiddels 30 zijn beëdigd als advocaat.
Van de zijde van verweerder is opgemerkt dat aan een advocaat in dienst van eiseres wel gegevens uit het GBA worden verstrekt.

Vaststaat dat er sprake is van procesbelang ten tijde van het instellen van beroep. Dat eiseres inmiddels 30 advocaten in dienst heeft, aan wie verweerder wel gegevens zou verstrekken, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Er zijn immers nog steeds 220 juristen in dienst aan wie verweerder geen gegevens uit het GBA zou verstrekken, indien zij namens eiseres een verzoek hiertoe doen. Daarmee is het procesbelang niet verloren gegaan. Aan het bovenstaande doet evenmin af dat eiseres inmiddels wellicht via een andere weg de gevraagde adresgegevens heeft kunnen krijgen.

In de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26410, nr. 3, pagina 20) wordt ten aanzien van de wijziging van artikel 98 vermeld:

" In het gewijzigde eerst lid van artikel 98 is de verplichting tot verstrekking van gegevens die niet uitdrukkelijk bij wet is voorgeschreven, maar volgens de verzoeker wel noodzakelijk is in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift, ingeperkt. De gegevens kunnen in dat geval nog slechts worden verstrekt voor zover zij worden gevraagd door derden die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast. Met deze omschrijving wordt beoogd de kring van derden te beperken tot bepaalde beroepsgroepen waarvan, bijvoorbeeld door het bestaan van gedragscodes, mag worden aangenomen dat de leden daarvan op de juiste wijze met de verstrekte gegevens zullen omgaan. In de bepaling wordt gesproken over "gerechtelijke werkzaamheden" en niet over "gerechtelijke taken". Deze ruimere omschrijving beoogt niet alleen personen die uit hoofde van hun ambt met gerechtelijke taken zijn belast onder de bepaling te laten vallen, maar ook diegenen die uit hoofde van hun beroep gewoonlijk gerechtelijke werkzaamheden verrichten (zoals faillissementscuratoren en advocaten)."

In de Nota van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26410, nr.7, pagina 12) wordt vermeld:

" Het publieke belang komt in dit geval tot uiting in het voorschrift dat de verstrekking slechts kan plaatsvinden aan derden, die uit hoofde van hun ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast. Het dient te gaan om personen, wier dagelijks werk het is om bij rechtscolleges de belangen te vertegenwoordigen van burgers en bedrijven die in het kader van deze gerechtelijke werkzaamheden gegevens uit de GBA nodig hebben. Zij leveren vanuit hun juridische deskundigheid en gebonden door beroeps- c.q. gedragscodes een essentiële bijdrage aan het publieke belang dat gelegen is in een juiste rechtshandhaving. De werkomgeving en de beroeps- c.q. gedragscodes bieden naar verwachting tevens een waarborg dat de gegevens worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt.
...
De vraag van de leden van de CDA-fractie of bedrijfsjuristen, die een enkele maal voor een procedure optreden, hier ook toe behoren, dient per geval te worden beantwoord. Een algemene uitspraak is hierover niet te doen. De verzoeker zal aannemelijk moeten maken dat hij tot de in het wetsvoorstel genoemde kring van derden behoort en de gevraagde gegevens voor (het voorkomen van) gerechtelijke procedures zullen worden gebruikt. ...
In de Memorie van Toelichting is aangegeven, dat als gevolg van de wijziging het voor particulieren en incassobureaus niet meer mogelijk zal zijn om ingevolge artikel 98 van de Wet GBA persoonsgegevens uit de GBA verstrekt te krijgen. Hier is echter geen sprake van beroepsgroepen, die door beroeps- of gedragscodes zijn gereguleerd."

Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat het hebben van een gedragscode een voorwaarde is voor het verstrekken van gegevens aan een derde die geen advocaat of faillissementscurator is. De rechtbank constateert dat in de wet zelf niet is opgenomen dat verstrekking alleen mogelijk is aan beroepsgroepen die een gedragscode kennen, waaruit al blijkt dat het hebben van een beroeps- of gedragscode geen strikte voorwaarde is. Voorts blijkt ook uit de wetsgeschiedenis niet zonder meer dat het hebben van een gedragscode een voorwaarde is voor het verstrekken van gegevens. De Memorie van Toelichting spreekt immers van bijvoorbeeld een gedragscode. Nu verweerder het verstrekken van de gevraagde gegevens aan eiseres heeft geweigerd vanwege het ontbreken van een gedragscode is dit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de wet gebeurd. Om deze reden al dient het bestreden besluit vernietigd te worden.

Met betrekking tot de vraag of er aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, overweegt de rechtbank als volgt.

Uit de tekst van de Memorie en de Nota van Toelichting blijkt dat de wetgever het van belang acht dat er waarborgen zijn op grond waarvan mag worden aangenomen dat de derde/aanvrager op juiste wijze met de verstrekte gegevens zal omgaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zal dan ook steeds getoetst dienen te worden of een derde waarborgen heeft geschapen op grond waarvan mag worden aangenomen dat op juiste wijze met de verstrekte gegevens zal worden omgegaan. Een dergelijke waarborg kan bijvoorbeeld een gedragscode zijn.
Hieruit volgt dat indien een derde niets heeft geregeld om te waarborgen dat zorgvuldig met de opgevraagde gegevens zal worden omgegaan, verstrekking geweigerd dient te worden. Indien een aanvrager kan aantonen dat zorgvuldig met de opgevraagde gegevens wordt omgegaan en de gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift dienen de gevraagde gegevens wel verstrekt te worden.

Eiseres is - ten tijde van de aanvraag via de bij eiseres aangesloten verzekeringsmaatschappijen, vanaf 1 juli 2002 vanwege haar toetreding als buitengewoon lid tot het Verbond van Verzekeraars - verbonden aan de gedragscode "verwerking persoonsgegevens verzekeringsbedrijf". Eiseres heeft duidelijk gemaakt dat ten tijde van de aanvraag klachten over eventueel onoorbaar handelen konden worden ingediend bij de Stichting Klachteninstituut Verzekeringen waartoe zowel de Ombudsman voor het Schadeverzekeringsbedrijf als de Raad van Toezicht Verzekeringen behoren. Voorts vindt de behandeling van rechtsbijstandschade zaken onafhankelijk van de verzekeraar plaats, wat nog als extra waarborg ter voorkoming van misbruik van gegevens kan worden beschouwd.

Op deze wijze bestaan er ook ten tijde van belang naar de mening van de rechtbank voldoende waarborgen voor een adequate, zorgvuldige omgang met en gebruik van persoonsgegevens door eiseres voor het doel waarvoor deze worden opgevraagd. Er bestaat weinig gevaar voor een verkeerd gebruik van de gegevens, terwijl tegen een eventueel onjuist gebruik door betrokkenen kan worden opgekomen.

Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het bovenstaande geen reden om niet over te gaan tot verstrekking van de gevraagde gegevens uit de basisadministratie aan eiseres ten behoeve van werkzaamheden in het kader van (het voorkomen van) gerechtelijke procedures.

Nu reeds op grond van artikel 98 van de Wet GBA overgegaan dient te worden tot verstrekking van de gevraagde gegevens aan eiseres komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de vraag of artikel 100 van de Wet GBA hier aan de orde is.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank - onder gegrondverklaring van het beroep - het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de gemachtigde in dienst is van eiseres en derhalve niet aangemerkt kan worden als een derde die de rechtsbijstand (beroepsmatig) verleende. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
Wel dient de gemeente Rotterdam aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden.

3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt het bestreden besluit,

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat verweerder binnen veertien dagen na dagtekening van deze uitspraak aan eiseres afschriften van gegevens uit het bevolkingsregister verstrekt zoals op 16 oktober 2001 door haar is verzocht,

bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van EUR 218,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.I. Degeling als voorzitter en mr. R. Kruisdijk en mr. L.A.C. van Nifterick als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2003.

De griffier: De voorzitter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.