Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Verenigde Naties en Internationale Financiële Instellingen

Afdeling Macro-Economische Analyses en Samenwerking

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 13 april 2004

Behandeld


- Anja Roelofs


Kenmerk


- DVF/AS ­ 087/04

Telefoon


- 070 ­ 348.6767


Blad


- 1/4

Fax 070-


- 070- 348.4803


Bijlage


- --


- - anja.roelofs@minbuza.nl


Betreft

Voorbereiding OESO-DAC

High Level Meeting


- Als vervolg op mijn brief van 12 maart jl. en in antwoord op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van uw Kamer van 6 april jl., doe ik u hierbij aanvullende informatie toekomen over de onderhandelingen, gericht op ruimere ODA-registratie voor vrede- en veiligheidsactiviteiten, zoals die plaatsvonden ter voorbereiding op de High Level Meeting (HLM) van 15 en 16 april a.s. te Parijs.

Ter achtergrond moge dienen dat reeds twee jaar geleden, tijdens de Big Table-bijeenkomst van de Economische Commissie voor Afrika (ECA), door donoren en ontvangende landen is gesproken over de noodzaak enerzijds vrede, veiligheid en stabiliteit en anderzijds ontwikkeling integraal te benaderen. Het kabinet deelt niet alleen deze opvatting, maar zet zich ook concreet in om activiteiten die ontwikkelingrelevant zijn, positieve effecten opleveren voor DAC-I landen en waarvoor bij de ODA-toerekening een kunstmatige scheiding tussen civiele en militaire organisaties in stand wordt gehouden, volledig onder ODA te kunnen brengen. De bestaande DAC-regelgeving legt hiervoor naar de mening van de Nederlandse regering teveel en onnodige beperkingen op.

De toets van ontwikkelingsrelevantie bij registratie als ODA ligt besloten in de rapportagerichtlijnen van het DAC. De beleidsinhoudelijke discussie hierover vindt dan ook in dat kader plaats. Hiermee sluit de Nederlandse inzet nauw aan bij de daartoe strekkende bepaling uit het Regeerakkoord, nl:

'Bij de OESO wordt bepleit dat een groter deel van de kosten van vredesoperaties in ontwikkelingslanden alsmede het klimaat-beleid in ontwikkelingslanden (CDM) onder de ODA-definitie worden gebracht'.

Er is de afgelopen jaren wel degelijk vooruitgang geboekt. Ging de discussie tijdens de genoemde Big Table conferentie nog voornamelijk over hervormingen van de veiligheidsector, inmiddels lijkt de ontwikkelingsrelevantie van dergelijke activiteiten vrijwel op consensus te kunnen rekenen. De discussie is ook verbreed en behelst nu ook opheffing van het verschil tussen militaire en civiele organisaties, alsmede het verbreden naar activiteiten die geen VN-mandaat kennen, maar andere vormen van autorisatie.

Ingaande op de meest recente stappen in het onderhandelingstraject- , kan ik u meedelen dat op 16 maart jl. de laatste voorbereidende bijeenkomst van het DAC plaatsvond voor de HLM. Tijdens deze bijeenkomst werd duidelijk dat de uitkomsten zoals die tijdens de werkconferentie van het sub-comité voor 'Conflict, Peace and Democracy' (CPDC) waren neergelegd, niet op de volledige steun van alle 23 DAC-leden konden rekenen. Overeenstemming is echter noodzakelijk, aangezien besluitvorming ter zake alleen met consensus plaatsvindt. Teneinde besluitvorming mogelijk te maken, heeft de voorzitter van het DAC voorgesteld langs twee sporen- te werken. Het eerste spoor betreft categorieën van activiteiten waarover besluitvorming tijdens de HLM haalbaar lijkt. Die overeenstemming is overigens nog altijd niet bereikt en de onderhandelingen daarover zullen pas door de HLM kunnen worden afgerond. Deze 'spoor 1'- lijst gaat Nederland niet ver genoeg. Het tweede spoor betreft categorieën van activiteiten, waarover de HLM geen besluitvorming zal kunnen afronden, maar waarover wel politiek debat kan plaatsvinden tijdens de HLM. De voorzitter heeft op 12 maart jl. aangekondigd met een consensus-document te komen, dat beide sporen beschrijft, inclusief de uitstaande discussiepunten. Hierop hebben vier landen aangegeven bij de opstelling van het consensus document betrokken te willen zijn, waaronder Nederland.

Ik heb gebruik gemaakt van deze mogelijkheid door de voorzitter te verzoeken activiteiten uit spoor 2 aan spoor 1 toe te voegen en daarmee het ambitieniveau voor besluitvorming te verhogen. Naar de inschatting van de voorzitter konden deze voorstellen niet op voldoende draagvlak rekenen. Hij meent nu slechts een minimum pakket op tafel te kunnen leggen voor besluitvorming en zag geen ruimte om de Nederlandse wensen daarin te accommoderen. Overigens hebben de meeste overige van de 19 leden van de DAC het consensusdocument pas onlangs ontvangen ter voorbereiding van de HLM. Het document reflecteert daarom een verwachte consensus en niet een reeds gerealiseerde consensus. Het hele pakket staat dan ook ter discussie. Dit biedt mij de gelegenheid om de Nederlandse voorstellen tijdens de HLM opnieuw ter tafel te brengen.

Voor spoor 2 geldt dat de discussie tijdens de HLM een openingszet is in het politieke debat met mijn internationale collegae. Tijdens Utstein-overleg- , dat op 30 maart jl. plaatsvond te Berlijn, is reeds een voorschot genomen op dat debat. De Utstein collegae hebben daar als eerste stap hun posities uiteen gezet zonder in dat stadium al naar concrete overeenstemming te willen zoeken. Opnieuw bleek dat de verschillende posities in het debat zich nauwelijks hebben gewijzigd. Ik kan u over de stellingname van andere landen in het debat over ODA-toerekeningen van financiering ten behoeve van ontwikkelingsrelevante activiteiten op het snijvlak met vrede- en veiligheid geen nieuwe informatie verschaffen, anders dan vastgelegd in mijn brief van 12 maart jl. In Berlijn is afgesproken dat wij als Utstein-collegae en marge van de bijeenkomst van 24 april a.s. te Washington van het Development Committee van de Wereldbank opnieuw overleg zullen voeren, waarbij dan de uitkomsten van de DAC-discussies over spoor 2 als uitgangspunt kunnen dienen.

Gaarne zou ik u gedetailleerd op de hoogte brengen van de Nederlandse interventies en van de posities van andere leden van het DAC. Ik meen echter dat de door Nederland beoogde uitkomsten gebaat zijn bij de vertrouwelijkheid van onderhandelingen, zoals het DAC die biedt. Ik ben uiteraard bereid om u na afloop van de HLM uitvoeriger te informeren.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven

Annex 1. Lijst met onderwerpen op de sporen 1 en 2

Spoor 1.


1.Capaciteitsopbouw en geïntegreerd overheidsoptreden (whole of government approach) ter versterking van democratisch bestuur en civiel toezicht op de veiligheidsector.


2.Technische assistentie ten behoeve van doorlichting veiligheidskolom.


3.Management van uitgaven ten behoeve van veiligheidsector.


4.Versterking van de rol van civiel maatschappelijke organisaties in de veiligheidsector.


5.Kindsoldaten


6.Vertrouwenwekkende maatregelen, versterking van de analytische capaciteit en conflictpreventie.


7.Kleine en lichte wapens.

Spoor 2.


1.Hervorming en training van veiligheidstroepen op het gebied van humanitair recht, mensenrechten en democratische waarden en normen.


2.Vredeshandhaving.


3.Uitvoering van hervormingen in de veiligheidsector.


4. Hervorming en training van veiligheidstroepen.


- Zie voor voorgaande informatie mijn brief van 12 maart jl.


- Zie Annex bij deze brief voor specificatie van onderwerpen per spoor


- De zgn. 'Utstein'-groep bestaat uit de ministers voor Ontwikkelingsamenwerking van Canada, Duitsland, Nederland, Noorwegen, VK en Zweden

===