Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik Kinderen

|Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG |Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 64 44
www.justitie.nl | |

|Onderdeel         |Directie Opsporingsbeleid             |                |
|Datum             |6 april 2004                          |                |
|Ons kenmerk       |5280317/504                           |                |
|Uw kenmerk        |2030407780                            |                |
|Bijlage(n)        |antwoorden                            |                |
|Onderwerp         |Kamervragen lid Tjon-a-Ten over de    |                |
|                  |bestrijding van sekstoerisme          |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Tjon-a-Ten (PvdA) over de bestrijding van sekstoerisme (ingezonden 6 februari 2004, nummer 2030407780)

De Minister van Justitie,
Antwoorden van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op de vragen van het lid Tjon-a-Ten (PvdA) over de bestrijding van sekstoerisme (ingezonden 6 februari 2004, nr. 2030407780).

Vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Sekstoerisme in Gambia»?1

Antwoord 1.
Ja.

Vraag 2.
Wat is de stand van zaken aangaande de implementatie van de in het eindrapport van het Nationale Actieplan aanpak seksueel misbruik van kinderen (2) geformuleerde aanbevelingen betreffende de bestrijding van sekstoerisme?

Antwoord 2.
De aanbevelingen in het eindrapport van het Nationaal Actieplan 'Aanpak seksueel misbruik van kinderen' zijn gebaseerd op een onderzoek dat in 2001- 2002 is verricht door het adviesbureau Van Montfoort in samenwerking met Defence for Children International Nederland naar bestaande en nieuwe bestemmingen voor kindersekstoerisme. De aanbevelingen in voormeld onderzoek hebben met name betrekking op:

Het opzetten van een structurele voorlichtingscampagne voor reizigers naar verre bestemmingen;
Het ondersteunen van landen van bestemming bij het ontwikkelen van duurzaam toerisme en bij het ontwikkelen en handhaven van wetgeving gericht op de bescherming van minderjarigen tegen prostitutie;
Het concentreren van de aanpak van kinderhandel op de plekken waar wordt geworven.

Bij de uitwerking van de aanbevelingen is geconcludeerd dat voorstellen zoals het verbeteren van de sociale, economische en juridische condities in landen waar kindersekstoerisme aan de orde is, de competenties van het Ministerie van Justitie overstijgen. Het Ministerie geeft dan ook voorrang aan de bestrijding van prostitutie van minderjarigen in eigen land (Nederland wordt in het rapport genoemd als een van de bestaande bestemmingen voor kindersekstoeristen). Voorts dient opgemerkt te worden dat hoewel de in het onderzoek gehanteerde methodiek een eerste stap kan vormen in het achterhalen van risicolanden, deze ook een aantal beperkingen heeft. Zo heeft er bijvoorbeeld geen weging plaatsgevonden van de verschillende factoren en variabelen. De Tweede Kamer is bij schrijven van 20 november 2002 (kenmerk 5191929/02/DJC) hierover geïnformeerd.

Kort na de publicatie van het rapport van Van Montfoort verscheen het rapport "Gambia.the smiling coast, a study of Child Sex Tourism in Gambia and the involvement of Dutch Tourists" van Terre des Hommes Nederland. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn onder meer contacten opgenomen met Gambiaanse autoriteiten en zijn aanbevelingen geformuleerd voor de reisbranche. Voor nadere toelichting verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van lid Dittrich, ingezonden op 20 maart 2003 (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2002-2003 nr. 1284), aangaande kindersekstoerisme in Gambia.

Vraag 3.
Werkt u in verband met de bestrijding van dit probleem, in het kader van publiek-private samenwerking, nadrukkelijk samen met het bedrijfsleven, vooral de reisindustrie? Zo neen, bent u bereid dit te doen en op welke wijze? Zo ja, bent u bereid een gedragscode die ontworpen is door enkele Europese ECPAT-organisaties onder auspiciën van de WTO en gesteund door de Europese Commissie, nadrukkelijk onder de aandacht te brengen van het bedrijfsleven, vooral de reisindustrie?

Antwoord 3.
De gedragscode, die ondermeer inhoudt dat de klanten worden voorgelicht en dat het personeel wordt getraind, is al onder de aandacht gebracht van de reisindustrie. ECPAT heeft de gedragscode onder aandacht gebracht van de overkoepelende brancheorganisatie van reisondernemingen en individuele reisbedrijven in Nederland. Volgens persberichten van ECPAT hebben twee reisorganisaties, waaronder meerdere touroperators vallen, de gedragscode ondertekend. Daarnaast heeft de overkoepelende brancheorganisatie sinds 1996 een gedragscode tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen. De gedragscode wordt ook actief uitgedragen naar de aangesloten touroperators. Nu de code en bijbehorende actiepunten bij de reiswereld zijn belegd, worden er op dit moment geen concrete projecten uitgevoerd.

In het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte reisadvies voor Gambia is een passage opgenomen waarin er op wordt gewezen dat seksuele omgang met kinderen kan leiden tot vervolging in Gambia en Nederland. De Ambassade in Dakar bereidt de ondersteuning van een seminar voor in Gambia, waarbij vertegenwoordigers van de reisindustrie zullen worden getraind met betrekking tot het voorkomen van pedofilie. Het seminar zal worden uitgevoerd door een Gambiaanse niet-gouvernementele organisatie, de Child Protection Alliance.

Vraag 4.
Is het diplomatieke vertegenwoordigers in Nederland genoegzaam bekend dat via de Nederlandse wetgeving personen met de Nederlandse nationaliteit die in het buitenland seksuele delicten met minderjarigen (meisjes en jongens) plegen, hiervoor in Nederland kunnen worden vervolgd? Zo ja, op welke wijze heeft u dit onder de aandacht gebracht? Zo neen, bent u bereid om dit op korte termijn nadrukkelijk onder de aandacht van deze functionarissen te brengen?

Antwoord 4.
De mogelijkheid tot vervolging is niet algemeen onder de aandacht gebracht van buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigers in Nederland. Omgekeerd is de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland wel op de hoogte van de Nederlandse wetgeving. Bij de aanpak van sekstoerisme is dit naar onze mening doelmatiger dan het informeren van alle buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigers in Nederland. In de betreffende casus was de Nederlandse ambassade in Dakar op de hoogte van de wettelijke mogelijkheid tot vervolging en heeft vervolgens een actieve rol gespeeld met betrekking tot het dossier waarvan sprake is in het genoemde artikel.

Vraag 5.
Bent u bereid om dit binnen EU-verband aan de orde te stellen met als doel om de omvang en de ernst van deze problematiek in kaart te brengen? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Vraag 6.
Bent u bereid om hetzelfde aan de orde te stellen binnen VN-verband? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 5 en 6.
De omvang en de ernst van deze problematiek zijn reeds in kaart gebracht, zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 november 2002 (aanbiedingsbrief bij het rapport "Kindersekstoerisme vanuit Nederland" just020954) heb aangegeven. Er blijken er 52 landen te zijn waarvan vaststaat dat kindersekstoerisme plaatsheeft.
Het onderwerp is belegd bij de Raad van Europa en de United Nations Commission on Crime Prevention and Criminal Justice en heeft daar de aandacht.

Opportuun, het magazine van het Openbaar Ministerie, jrg. 10, nr. 5, januari 2004.
Kamerstuk 26 690, nr. 12.