Ministerie van Buitenlandse Zaken

ADVIESRAAD INTERNATIONALE VRAAGSTUKKENPersbericht


Datum: 15 april 2004

Ontwikkelingen op het gebied van crisisbeheersing en de implicaties daarvan voor Nederland volgen elkaar in hoog tempo op. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) constateert dat de Verenigde Naties en haar lidstaten op grond van een aantal dramatische ervaringen op het gebied van crisisbeheersing zijn teruggekomen van het oorspronkelijk optimisme en er wordt erkend dat er grenzen zijn aan wat deze organisatie op dat gebied aankan. De uitvoering van crisisbeheersingsoperaties met de zwaardere mandaten komt vaker terecht bij gelegenheidscoalities en regionale organisaties. De noodzaak van geïntegreerd optreden, veiligheidsbeleid waarbij niet alleen het militaire aspect maar ook het civiele aspect aandacht krijgt, is steeds duidelijker geworden. Dit concludeert de AIV in een vandaag verzonden advies, getiteld 'Nederland en crisisbeheersing: drie actuele aspecten.

In het advies wordt vanuit een drietal invalshoeken ingegaan op de rol van Nederland bij crisisbeheersingsoperaties. Die invalshoeken zijn de inrichting van de krijgsmacht, het besluitvormingsproces voor de uitzending van militairen en de invulling van geïntegreerd veiligheidsbeleid. In reactie op een recente aanvullende vraag gaat het advies ook in op de plicht van de regering om de Staten-Generaal in te lichten op basis van artikel 100 van de Grondwet, al naar gelang de toepasselijkheid van de doelomschrijvingen voor inzet van de krijgsmacht zoals verwoord in artikel 97 van de Grondwet.

De belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het advies zijn:


- De AIV deelt de visie dat er sprake is van een trend van verharding van de omgeving waarin crisisbeheersingsoperaties zich afspelen. De AIV ziet de oorzaak daarvan niet alleen in de grotere complexiteit en binnenstatelijke karakter van conflicten, maar ook in het fenomeen internationaal terrorisme.


- De AIV is van mening dat Nederland hoort bij te dragen aan 'initial entry'operaties zoals deze bijvoorbeeld door de NATO Response Force kunnen worden uitgevoerd.


- De AIV betwijfelt of de huidige personele en materiële capaciteiten van de krijgsmacht toereikend zijn voor het omschreven ambitieniveau m.n waar het het voortzettingsvermogen betreft


- De AIV is van oordeel dat bij de inzet van de krijgsmacht, naast de andere taken, prioriteit wordt gegeven aan deelname aan meer gecompliceerde operaties in het hogere deel van het geweldsspectrum. Alleen dan komt de hoogwaardige samenstelling van de krijgsmacht tot zijn recht. De regering en de Staten-Generaal moeten de politieke moed tonen om daarvan de consequenties te aanvaarden.


- De AIV constateert dat optreden in van tevoren samengestelde multinationale eenheden, betekent dat de facto een deel van de soevereine beslissingsbevoegdheid is ingeleverd. De bewegingsruimte van zowel regering als de Staten-Generaal is ingeperkt vanaf het moment van de toewijzing (fase 2 van het besluitvormingsproces) en deels ook reeds op het moment van instelling van het verband (fase 1). Deze consequentie moet worden geaccepteerd. De AIV acht het van belang dat in het overleg met het Parlement tijdige en volle aandacht dient te worden besteed aan het moment van toewijzing. Wijziging van het Toetsingskader, zoals dat gehanteerd wordt in fase 3 (inzet) biedt geen werkelijke oplossing voor dit fundamentele probleem. Wel zou een extra aandachtspunt kunnen worden opgenomen waarin expliciet wordt ingegaan op de implicaties van de besluitvorming in de voorafgaande fasen


- Naar de mening van de AIV vereist een redelijke interpretatie van de bewoording van artikel 100 van de Grondwet dat, waar er bij een voorgenomen inzet sprake is van zowel de verdediging en bescherming van de belangen van het Koninkrijk als de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde een niet-onaanzienlijke rol speelt, de informatieprocedure van artikel 100 de aangewezen weg is. Onder niet-onaanzienlijk is te verstaan: significant, maar niet per se dominant. De inhoud die in een concreet geval gegeven moet worden aan de diverse gebezigde begrippen wordt in eerste instantie door de regering bepaald. In geval van een evident dominante factor dient deze de belangrijkste vingerwijzing te zijn voor de al dan niet toepasselijkheid van artikel 100. De regering dient consistentie te betrachten in het maken van keuzes daaromtrent. Uiteraard staat de keuze die de regering in een concreet geval maakt, ter beoordeling aan de Staten-Generaal in het kader van de controlerende taak van de volksvertegenwoordiging in zijn algemeenheid. Het is zeker niet de bedoeling van de AIV de werkingssfeer van artikel 100 uit te breiden tot de andere in artikel 97 genoemde doelen, waarvoor artikel 100 geen inlichtingenplicht aan de regering oplegt.


- Een integrale benadering van veiligheidsbeleid dient te bestaan uit vele componenten. De praktische uitwerking van een dergelijk beleid is in de praktijk nog onvoldoende van de grond gekomen. Bestaande structuren, op alle niveaus, zijn daarbij een beletsel. Toch is de AIV van oordeel dat een dergelijke brede benadering een absolute noodzaak voor succes is.


- De AIV bepleit een flexibele invulling door Nederland van zijn norm van 0,8% voor ontwikkelingssamenwerking door de strikte koppeling aan de criteria voor zuivere ontwikkelingshulp (ODA) los te laten wanneer deze de totstandkoming van integraal veiligheidsbeleid zou verhinderen. De AIV pleit hiermee niet voor het geheel loslaten van deze norm en ook niet voor een herformulering van de criteria om strikt militaire uitgaven er ook onder te laten vallen. De AIV is van oordeel dat de criteria van toepassing worden verklaard op die activiteiten, die zich bevinden in een 'grijze zone' tussen veiligheidsbeleid en ontwikkelingssamenwerking Als voorbeelden geeft de AIV onder meer de ondersteuning voor de opbouw van een civiel gecontroleerd professioneel leger. Andere voorbeelden heeft de AIV uitgewerkt in een separate bijlage bij hoofdstuk IV opgenomen.


- De AIV beschouwt de instelling van het Stabiliteitsfonds als een waardevolle eerste stap voor het creëren van de benodigde flexibiliteit. Door de beperkte omvang van het Fonds zal het niet voldoende zijn om in de behoefte te voorzien. Wel is de AIV van oordeel dat het ministerie van Defensie geconsulteerd zou moeten worden bij de toekenning van projecten lastens het fonds - één en ander met inachtname van het feit dat het om geld van de begroting van ontwikkelingssamenwerking gaat.

Dit advies over de Nederland en crisisbeheersing is voorbereid in een werkgroep van de AIV onder leiding van Gen. b.d. A.K. van der Vlis. Het advies is vastgesteld op 5 maart 2004 door de AIV, die onder de leiding staat van mr. F. Korthals Altes.

///