Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 22

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 15 april 2004

Auteur


- Mw. drs. B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-174/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/20

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

8

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Eerste Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in paspoorten van EU-burgers


2. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Actieplan: De Europese agenda voor ondernemerschap


3. Voorstel voor een beschikking van de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010


4. Voorstel voor een Verordening houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 met betrekking tot de bescherming van koudwaterkoraalriffen tegen de gevolgen van de trawlvisserij in bepaalde gebieden van de Atlantische Oceaan


5. Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS)


6. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de tenuitvoerlegging van richtlijn 2002/15/EG en de verordeningen (EEG) 3820/85 en (EEG) 3821/85 betreffende sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer


7. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector


8. Voorstel tot beschikking van de Raad tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van suikermaïs van de genetisch gemodificeerde maïslijn Bt11 als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europese Parlement en de Raad

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Verordening betreffende biometrische gegevens in paspoorten van EU-burgers

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in paspoorten van EU-burgers


Datum Raadsdocument: 18 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6064/04 JAI 49 VISA 31 COMIX 107

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 116def

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visa, Raad Justitie en Binnenlandse Zaken

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Doel:

Het voorstel beoogt het paspoort van de EU-lidstaten veiliger te maken door een wettelijk bindend instrument in te voeren waarin minimumnormen inzake geharmoniseerde veiligheidskenmerken worden vastgelegd en tegelijkertijd, om een betrouwbaar verband te leggen tussen het document en de echte houder ervan, daarin ook biometrische identificatiemiddelen op te nemen.

Op langere termijn wil de Commissie op het niveau van de EU een gecentraliseerd, op biometrische gegevens gebaseerd, "EU-paspoortenregister" tot stand brengen waarin de vingerafdruk(ken) van aanvragers van paspoorten, het betrokken paspoortnummer en wellicht ook enkele andere, zij het beperkte, gegevens worden opgeslagen die nodig zijn voor een goed beheer van het systeem.

Achtergrond:

Voorstel komt o.m. voort uit de Europese Raad van Thessaloniki waar werd geconcludeerd dat in de EU een coherente aanpak nodig is inzake biometrische identificatiemiddelen of biometrische gegevens voor documenten t.b.v. onderdanen van derde landen en paspoorten voor EU-burgers. De Commissie is door de Raad verzocht "passende voorstellen voor te bereiden".

Reikwijdte:

Het voorstel is deels gebaseerd op een resolutie van 17 oktober 2000 over de minimum-veiligheidsnormen voor paspoorten en andere reisdocumenten. De Commissie gaat echter verder dan deze resolutie en stelt een verordening voor alsmede op termijn een centraal EU-register van paspoorten.

Een resolutie biedt volgens de Commissie niet dezelfde mate van flexibiliteit en aanpassingsvermogen als een verordening. Bovendien is het vervaardigen van paspoorten een nationale bevoegdheid, wat betekent dat sommige landen een achterstand ten opzichte van andere kunnen oplopen. Tevens is de Commissie van mening dat de paspoorten niet mogen achterblijven bij de visa en verblijfstitels voor onderdanen van derde landen.

Tenslotte zouden de lidstaten van de EU door het voorstel kunnen voldoen aan de vereisten van het visumvrijstellingsprogramma van de VS met inachtneming van internationale normen.

Het voorstel voorziet daartoe in de invoering van minimumnormen voor de veiligheidskenmerken die moeten worden aangebracht in het paspoort. Bovendien wordt in het voorstel bepaald welke biometrische gegevens moeten worden gebruikt. Technische details zijn niet uitgewerkt.

Rechtsbasis van het voorstel:

Gelet op artikel 18 EG-Verdrag heeft de Commissie geen bevoegdheden met betrekking tot de harmonisatie van paspoorten. De Commissie heeft zich daarom ingespannen om toch een rechtsbasis te vinden. De uitkomst daarvan is dat de Commissie zich baseert op artikel 62, punt 2, onder a), van het EG-verdrag.

De juridische dienst van de Raad heeft op 3 maart 2004 een advies uitgebracht (6963/04 JUR99 JAI 63 VISA MI 65 COMIX 150 + COR 1) over het voorstel van de Commissie. In dit advies stelt de juridische dienst zich op het standpunt dat ondanks artikel 18 EG-Verdrag, artikel 62, punt 2, onder a), van het EG-verdrag wel een geëigende juridische basis is voor het voorschrijven van voorzieningen op reisdocumenten van EU-onderdanen die van belang kunnen zijn voor grenscontrole. Onder dergelijke voorzieningen kunnen biometrische kenmerken vallen. Voor het stellen van minimumeisen die niet of niet direct relevantie hebben voor de grenscontrole biedt artikel 62, punt 2, onder a) echter geen basis.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

De aanhef van artikel 62 schrijft de procedure voor van artikel 67 EG-Verdrag. Voor artikel 62, tweede punt, onder a), geldt dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, na raadpleging van het Europees Parlement.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

De Commissie stelt voor de uitvoerende bevoegdheden ten aanzien van de verordening toe te wijzen aan het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 betreffende de invoering van een uniform visummodel, ingestelde comité.

Dit comité zal de technische specificaties moeten vastleggen om het paspoort in overeenstemming te brengen met de vereiste veiligheidsnormen en de biometrische gegevens.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Deels positief.

Op grond van artikel 18 EG-Verdrag is harmonisatie van paspoorten uitgesloten.

De Europese Raad heeft desondanks de Commissie gevraagd passende voorstellen voor te bereiden voor een coherente aanpak inzake biometrische identificatiemiddelen of biometrische gegevens voor documenten t.b.v. onderdanen van derde landen en paspoorten voor EU-burgers.

Het advies van de juridische dienst van de Raad (zie onder punt 8b) concludeert op grond van artikel 62, punt 2, onder a), van het EG-verdrag voldoende basis voor het bij Raadsverordening stellen van minimum eisen die betrekking hebben op de uitvoering van de grenscontrole. Voor het stellen van minimum eisen die daar niet of niet direct een relatie mee hebben ontbreekt die basis evenwel.

Proportionaliteit: Deels positief.

De nadruk die de Commissie legt bij het belang van een goede beveiliging van de reisdocumenten is terecht. Nederland voert daar een actief beleid in. In 2001 is een nieuwe generatie reisdocumenten (NGR) ingevoerd die voldoet aan hoge beveiligingseisen. Dat de beveiliging van de reisdocumenten verder kan worden verhoogd door de toevoeging van biometrische kenmerken is bij de ontwikkeling van NGR reeds onderkend. Daarom is door het ministerie van BZK een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd.

Terecht zijn ook de constateringen van de Commissie met betrekking tot de ontwikkelingen na de tragische gebeurtenissen op 11 september 2001 en meer recent op 11 maart 2004. Onderkend moet ook worden dat deze ontwikkelingen er toe hebben geleid dat maatregelen die eerder als te verreikend zouden zijn aangemerkt nu nodig en acceptabel worden geacht. De Commissie wijst in dit kader ook naar het beleid van de VS.

Strikt genomen is het voor een gemeenschappelijk optreden van de EU niet noodzakelijk om de inhoud van de Europese reisdocumenten juridisch afdwingbaar te harmoniseren. De Commissie had kunnen onderzoeken of het beoogde doel (interoperabiliteit) niet via een andere weg, door de ICAO-aanbevelingen te volgen, ook kan worden bereikt.

Als gevolg van de gehanteerde rechtsgrondslag is de verordening niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Gelet op het beoogde doel van het voorstel is dat een ongelukkige uitkomst. De mogelijkheid bestaat dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland vrijwillig het voorstel zullen volgen. Beide landen kunnen evenwel niet meebeslissen.

Het voorstel van de Commissie creëert overigens een lacune in het beveiligingsniveau van de reisdocumenten. Dat wordt veroorzaakt doordat de identiteitskaarten niet onder het voorstel vallen. De identiteitskaarten van de EU-landen zijn tevens reisdocumenten en kunnen worden gebruikt om via de buitengrenzen het grondgebied van de Unie in te reizen. De Commissie onderkent dit, maar ziet geen rechtsgrond om de identiteitskaarten onder het voorstel te brengen.

Voor het voorstel om (op termijn) een centraal EU-register van paspoorten te vormen biedt de Commissie geen onderbouwing (anders dan de parallel met de visa en de verblijfsdocumenten) en gaat de Commissie ook niet in op de aspecten van het privacyrecht. De consequenties van het voorstel uit oogpunt van privacybescherming zijn daarom niet te overzien. Het voorstel van de Commissie gaat op dit punt dan ook te ver mede gelet op de eigen competenties van de lidstaten.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het voorstel om (op termijn) een centraal EU-register van paspoorten te vormen zal consequenties hebben voor de EU-begroting. De Commissie geeft in het onderhavige voorstel daar geen inzicht in. Nederland zal hierover meer duidelijkheid vragen aan de Commissie.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De Commissie is van mening dat het onderhavige voorstel geen extra kosten voor de lidstaten met zich meebrengt ten opzichte van de kosten die de lidstaten nu al maken voor het verbeteren van de veiligheid van hun paspoorten. Door dit standpunt in te nemen gaat de Commissie te makkelijk voorbij aan de zeer aanzienlijke financiële consequenties van het voorstel.

In Nederland wordt door het ministerie van BZK al sinds geruime tijd voorbereidingen getroffen om biometrische kenmerken aan de reisdocumenten toe te voegen. De besluitvorming daarover, inclusief de financiering, is echter niet afgerond. Het voorstel van de Commissie houdt in dat Nederland ook moet gaan voldoen aan de in de bijlage van de verordening opgenomen minimumveiligheidskenmerken. Het Nederlandse paspoort, waarvan op 1 oktober 2002 een nieuw model is ingevoerd, voldoet daar nu niet volledig aan. Het ontwerp van het Nederlandse paspoort zal, als de verordening in werking treedt, moeten worden aangepast. De financiële consequenties daarvan kunnen thans nog niet worden gekwantificeerd.

Het toevoegen van biometrische kenmerken in het paspoort brengt aanzienlijke kosten met zich mee. De omvang van de kosten hangt onder meer af van de technische specificaties. Datzelfde geldt voor de aanpassingen die in het ontwerp van het Nederlandse paspoort moeten worden aangebracht om te voldoen aan de minimumveiligheidskenmerken die de verordening oplegt.

Het voorstel om (op termijn) een centraal EU-register van paspoorten te vormen zal, naast de kosten voor de EU-begroting, ook financiële gevolgen voor Nederland hebben. De bestaande processen voor aanvraag- en uitgifte van het paspoort zullen immers aangepast moeten worden om (op een veilige manier) gegevens met het EU-register te kunnen uitwisselen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Indien de voorgestelde verordening daadwerkelijk tot stand komt en gaat gelden voor Nederland, zal aanpassing noodzakelijk zijn van de paspoortregelgeving op het terrein van de opneming van veiligheidskenmerken en van biometrische gegevens.

Bij het oprichten van een EU-paspoortenregister zal tevens de procedure inzake de verstrekking van de daarvoor noodzakelijke gegevens ten behoeve van dit register moeten worden geregeld. Een en ander zal moeten worden voorbereid door het ministerie van BZK.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Uiterlijk één jaar na de goedkeuring van de verordening dienen de lidstaten de in de verordening opgenomen maatregelen toe te passen (artikel 6 concept-Verordening).

De implementatietermijn is krap. In het kader van het haalbaarheidsonderzoek dat door BZK is uitgevoerd naar de invoering van biometrische kenmerken in de reisdocumenten is uitgerekend dat het in Nederland ca 18 maanden zal duren (vanaf het moment dat het besluit is genomen) totdat er daadwerkelijk een reisdocument met biometrische kenmerken kan worden uitgegeven.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland voert een actief beleid dat gericht is op het verder verbeteren van de beveiliging van de reisdocumenten. Het nieuwe ontwerp van reisdocumenten dat in Nederland in oktober 2001 is ingevoerd is in hoge mate beveiligd.

Nederland is een voorstander van afspraken binnen de EU over minimum beveiligingsnormen van de reisdocumenten in het algemeen en over de toevoeging van biometrische kenmerken in het bijzonder. Wat dat laatste betreft heeft ook de Tweede Kamer zich in die zin uitgelaten en de regering opgeroepen dergelijke afspraken binnen de EU na te streven. Voorstellen van de Commissie om tot dergelijke afspraken te komen, verdienen daarom in beginsel ondersteuning.

Nederland is geen voorstander van een Europees paspoort of een volledig geharmoniseerd beveiligingsniveau in de reisdocumenten.

Harmonisatie van de beveiligingskenmerken in de EU-paspoorten dient de lidstaten ruimte te laten om aanvullenden beveiligingskenmerken toe te voegen. Daarnaast dienen de ICAO-aanbevelingen gevolgd te worden om interoperabiliteit op mondiale schaal te waarborgen en niet alleen binnen Europa.

Tegenover het belang van een betere beveiliging van het paspoort staan de kosten die daarmee gemoeid zijn. Nederland zal de Commissie om duidelijkheid vragen omtrent de kosten voor de EU-begroting. Over de financiering van de nationale kosten heeft het kabinet nog geen beslissing genomen.

Fiche 2: Mededeling: De Europese agenda voor ondernemerschap

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Actieplan: De Europese agenda voor ondernemerschap.


Datum Raadsdocument: 13 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6338/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 70 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken

Behandelingstraject in Brussel: RWG Concurrentiekracht en Groei, Raad voor het Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In januari 2003 heeft de Commissie het Groenboek Ondernemerschap uitgebracht. Naar aanleiding hiervan is zowel op internationaal als op nationaal niveau discussie gevoerd over de gewenste richting van het ondernemerschapsbeleid. In Nederland heeft deze discussie bijgedragen aan het tot stand komen van de nationale ondernemerschapsagenda, neergelegd in de beleidsbrief In actie voor ondernemers!

Op basis van de gevoerde discussie heeft de Commissie een Actieplan Ondernemerschap opgesteld. Dit actieplan onderscheidt vijf actielijnen


- Ondernemerschap in het Onderwijs

Beoogd wordt samen met lidstaten (via open coördinatie) meer aandacht te geven aan ondernemerschap in het onderwijs, bijvoorbeeld door het organiseren van roadshows (ondernemers voor de klas). Speciale aandacht verdient dit onderwerp op technische universiteiten, waar het van groot belang is om naast vakkennis kennis van het zelfstandig ondernemerschap op te doen. In 2004 organiseert de Commissie een benchmarkonderzoek hierover.


- Risico-analyse ondernemers / verminderen stigma op falen

De Commissie wil een eerlijker verdeling tussen inkomsten voor werknemers en voor ondernemers. De risico's die het ondernemerschap met zich meebrengt mogen niet dusdanig groot zijn dat het potentiële ondernemers ervan weerhoudt om activiteiten te ontplooien. Daarnaast moet het stigma op falen kleiner worden, bijvoorbeeld door een betere werking van de insolventiewetgeving.


- Versnellen van groei

De Commissie benadrukt het belang van groei, ook onder specifieke doelgroepen (vrouwen, allochtone ondernemers) en in specifieke gebieden (via de Structuurfondsen). Het MKB moet meer aansluiting krijgen bij de kenniseconomie. Begin 2004 presenteert de Commissie een Actieplan voor Innovatie.


- Financiering

Goede toegang tot de kapitaalmarkt is onontbeerlijk voor ondernemerschap. De internationale afspraken die worden gemaakt over de door de banken gehanteerde solvabiliteitseisen (Bazel II) hebben naar alle waarschijnlijkheid consequenties voor deze toegang. De Commissie beschikt over een financieel instrumentarium en zal er toe bijdragen dat het MKB een goede aansluiting vindt op de kapitaalmarkt. Daarnaast beoordeelt de Commissie bij nationale regelingen of er sprake is van staatssteun.


- Wet- en regelgeving

Wet- en regelgeving mogen niet onnodig belemmerend zijn. De Commissie maakt het tot kernprioriteit om ondernemers te betrekken bij het ontwikkelen van nieuw beleid. In 2005 presenteert de Commissie best practices en concrete beleidsaanbevelingen.

De in de actielijn omschrijven maatregelen zijn weinig concreet. Wel bevat iedere actielijn een oproep aan de lidstaten om beleidsmaatregelen te ontwikkelen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., want het betreft een mededeling.

Toelichting: De instrumenten die door de Commissie worden voorgesteld c.q. ingezet zijn voor de lidstaten vrijblijvend van aard: 'naming & faming, benchmarking, best practices, etc.'. Er worden geen concrete gemeenschappelijke doelen geformuleerd.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is van mening dat het ambitieniveau van het Actieplan omhoog moet. Dit kan bijvoorbeeld door concrete doelen te formuleren, deze doelen te verbinden aan indicatoren (zodat voortgang kan worden gemeten), en de beleidsacties te voorzien van een concreet tijdpad. Nederland wil effectiever gebruik maken van het huidige instrumentarium, bijvoorbeeld door het instellen van een scoreboard en het optimaliseren van de EU regelgeving (bijvoorbeeld door het opheffen van belemmeringen op de dienstenmarkt).

Op het punt van staatssteun vindt Nederland dat de voorstellen van de Commissie tot vereenvoudiging van de regels, in casu de ontwerp mededelingen inzake geringe bedragen aan staatssteun en inzake staatssteun met een beperkt effect op de mededinging, niet leiden tot administratieve lastenverlichting, maar juist verzwaring. Deze voorstellen zullen herzien moeten worden.

Fiche 3: Beschikking tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds (periode 2005-2010)

Titel:

Voorstel voor een beschikking van de Raad tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005-2010


Datum Raadsdocument: 16 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6356/04 ASILE 5

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 102

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Asiel , Strategisch Comité voor Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA), JBZ-Raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Bij beschikking van de Raad van 28 september 2000- is het Europees Vluchtelingenfonds (EVF) ingesteld voor de periode 2000-2004. Met het aflopen van het EVF dient een beschikking te worden aangenomen tot instelling van de tweede fase van het EVF voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2010 (EVF II).

Doelstelling van het EVF II is de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden te steunen en aan te moedigen en de gevolgen van de opvang te dragen door medefinanciering van maatregelen op het gebied van:


- voorzieningen voor opvang en asielprocedures;


- integratie van toegelaten vluchtelingen, waaronder gehervestigde vluchtelingen en personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming; en


- de vrijwillige terugkeer van asielzoekers of personen die geen bescherming meer nodig hebben.

Bij deze maatregelen moet rekening worden gehouden met de communautaire wetgeving op deze gebieden. Het EVF II heeft een aanvullend karakter en komt niet in de plaats van nationale middelen die bestemd zijn voor nationale voorzieningen inzake opvang, integratie en vrijwillige terugkeer. De noodmaatregelen in verband met de toepassing van de richtlijn betreffende de tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden, blijft bestaan.

De nieuwe lidstaten zullen vanaf 2005 volledig bij het EVF II worden betrokken. Het EVF II is meer op strategische aspecten gericht dan het EVF I. Zo zullen de lidstaten meerjarenprogramma's gaan opstellen in plaats van de huidige jaarprogramma's en zal het EVF II een instrument kunnen zijn bij de implementatie van communautaire wetgeving op het gebied van asiel. Daarom zijn ook maatregelen ter verbetering van de asielprocedures aan de doelstellingen van het Fonds toegevoegd. De financiering voor communautaire doeleinden zal worden verhoogd, van 5% onder EVF I naar 10% onder EVF II. De Commissie zal in het kader van het beheer een meer strategische rol spelen; zij zal onder meer verantwoordelijk worden gesteld voor de inhoudelijke toetsing en goedkeuring van de meerjarenprogramma's van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van EVF II. Voorts streeft de Commissie naar administratieve vereenvoudiging.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 63, lid 2, onder b, van het EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Art. 67 van het EG-Verdrag is van toepassing. Tot 1 mei 2004 (einde van de overgangstermijn van vijf jaar van titel IV van het EG-verdrag) besluit de Raad met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement over dit voorstel. Het Europees Parlement heeft gelet op artikel 67 van het EG-verdrag adviesrecht, doch kan via zijn bevoegdheid ten aanzien van de Europese begroting een belangrijke rol spelen bij de nadere invulling van het EVF II.

Na 1 mei 2004 zal de Raad eerst met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, een besluit nemen teneinde de procedure van artikel 251 van het EG-verdrag (co-decisieprocedure) toe te passen op alle onder titel IV van het EG-verdrag vallende gebieden, dan wel delen ervan. De besluitvormingsprocedure na 1 mei 2004 is voor dit voorstel afhankelijk van voornoemd besluit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee. De Commissie zal, evenals onder EVF I, worden bijgestaan door een raadgevend comité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

De subsidiariteittoets is positief, aangezien evenwicht in de financiële inspanningen om de lidstaten te ontlasten bij de opbouw van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel alleen door communautair optreden kan worden bereikt. Bovendien betreft het de voortzetting van het EVF I.

De proportionaliteitstoets is positief, aangezien de lidstaten de te financieren projecten selecteren en een controlerende rol van de Commissie op de besteding van EU-fondsen aangewezen is. Het EVF is bovendien slechts een aanvulling op de nationale maatregelen.

Consequenties voor de EU-begroting: totaal ¤ 670,09 miljoen voor de periode 2005-2010.

De financiering voor de periode 2005-2006 (resp. ¤ 54,468 en ¤ 59,622 miljoen) dient te worden ingepast in de lopende financiële perspectieven. De kredieten voor de periode 2007-2010 (resp. ¤ 71,3; ¤ 161,6; ¤161,5; en ¤ 161,6 miljoen) zijn indicatief en moeten verenigbaar zijn met de financiële programmering die wordt opgesteld in het kader van de financiële perspectieven 2007-2013.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Voor de uitvoering van EVF I is destijds een programmasecretariaat opgericht, vallend onder de Directie Vreemdelingenbeleid van het Ministerie van Justitie (thans 0,5 Fte). Dit programmasecretariaat zal ook belast worden met de uitvoering van EVF II. Een deel van de werkzaamheden zal worden uitbesteed. Dit uitbestede werk zal betaald worden uit de Technische Bijstand van de regeling. Verder zal voor de uitvoering van de regeling gebruik worden gemaakt van de bestaande structuren binnen het Ministerie van Justitie. Voor het Ministerie van Justitie brengt de regeling met zich mee dat het EVF apart moet zijn opgenomen in de boekhouding. Momenteel is dit geregeld door het opnemen van een aparte kostenplaats. Voor degenen die een project uitvoeren binnen de regeling geldt dat de administratie moet voldoen aan de richtlijnen van de Europese Commissie geldend voor het EVF. Verhoging van het budget kan leiden tot uitbreiding van het programmasecretariaat, hetgeen opgevangen zal worden binnen de begroting van Justitie en deels kan worden gefinancierd uit het bedrag dat in EVF is gereserveerd voor technische bijstand.

Zowel rijksoverheid als decentrale overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties of burgers kunnen projecten indienen binnen de regeling en daarmee in aanmerking komen voor subsidie vanuit het EVF II. Daarbij geldt wel dat het EVF II maximaal 50%, dan wel 60% voor nader beschreven specifieke maatregelen, van de totale subsidiabele kosten vergoedt.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het Ministerie van Justitie, Directie Vreemdelingenbeleid zal, zoals thans onder EVF I reeds het geval is, worden belast met het uitvoeren en handhaven van de regeling. Besluiten met betrekking tot subsidieverlening zal geschieden op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding 1 januari 2005.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt de instelling van het EVF II voor de periode 2005-2010. De invoering van meerjarenprogramma's en het bieden van de mogelijkheid om meerjarige projecten onder het EVF II te subsidiëren zijn een duidelijke verbetering ten opzichte van het EVF I. De meerjarenprogramma's betekenen een verkleining van de administratieve last ten opzichte van de jaarprogramma's die thans moeten worden ingediend. De meerjarige projecten zijn een verbetering, omdat projectdoelstellingen kunnen worden gekozen waarvan de realisatie meer tijd vergt dan één jaar. Nederland steunt de pogingen die zijn ondernomen om tot administratieve vereenvoudiging te komen. Wel acht Nederland het van bijzonder groot belang dat een zorgvuldige afbakening plaatsvindt tussen de verschillende financiële instrumenten waarover de Unie beschikt of zal beschikken op het gebied van asiel-, migratie- en integratiebeleid.

Fiche 4: Verordening inzake de bescherming van koudwaterkoraalriffen

Titel:

Voorstel voor een Verordening houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 met betrekking tot de bescherming van koudwaterkoraalriffen tegen de gevolgen van de trawlvisserij in bepaalde gebieden van de Atlantische Oceaan


Datum Raadsdocument: 6 februari 2004

Nr Raadsdocument: 5982/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 58 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van LNV

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep visserij, Landbouw ­en Visserijraad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In het kader van de integratie van milieubeschermingseisen en het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten maatregelen worden vastgesteld om het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. Deze eis is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Uit recente wetenschappelijke rapporten, met name van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES), is gebleken dat bepaalde koudwaterhabitats (onder andere koudwaterkoraalriffen) moeten worden beschermd tegen mechanische erosie die wordt veroorzaakt door bepaalde soorten vistuig.

Deze koudwaterhabitats zijn in de Habitatrichtlijn (92/43/EG) als natuurlijke habitats van communautair belang opgenomen. Tevens krijgen deze koudwaterhabitats steeds meer aandacht in de internationale fora die zich toeleggen op milieubescherming. Diverse kuststaten over de hele wereld hebben reeds de nodige beschermingsmaatregelen getroffen.

In de wateren van de Gemeenschap is een klein gebied ten noorden van Schotland (de Darwin Mounds) waar zich een kwetsbaar koudwaterkoraalrif bevindt, op basis van wetenschappelijke adviezen reeds gesloten voor bodemberoerende visserij.

In de wetenschappelijke rapporten zijn in de Atlantische Oceaan verschillende van deze gelijksoortige koraalriffen in kaart gebracht. Deze worden gevonden voor de kusten van de Canarische Eilanden en op diverse plaatsen (diepte > 1.000 m) rond Madeira en de Azoren in de Atlantische Oceaan.

Deze gebieden zijn tot nu toe niet door bodemberoerende visserij bevist door een speciale toegangsregeling die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2027/95 van de Raad. Aangezien deze regeling afloopt in 2004, is het belangrijk dat de blijvende bescherming van die gebieden wordt gegarandeerd door die bescherming op te nemen in de communautaire regelgeving.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 van het EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: advies

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: n.v.t., het GVB is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: positief, een verordening is het geëigende middel om het gestelde doel te bereiken

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Inwerkingtreding op de zevende dag volgende op bekendmaking in het Publicatieblad van de EU.

Dit is haalbaar aangezien het gaat om het permanent toepassen van een al bestaande regeling. Daarnaast is Nederland geen direct betrokkene.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is geen direct betrokkene. Nederland heeft geen bodemberoerende visserij in deze gebieden, maar acht de bescherming van zeldzame en kwetsbare habitats van belang. Nederland is voorstander van een ecosysteem-gerichte aanpak in het visserijbeleid en stelt zich daarom positief op ten aanzien van het Commissievoorstel.

Nederland vindt de definitie van het verboden vistuig echter niet helder. De definitie zou breder geïnterpreteerd kunnen worden dan de bedoeling is in dit voorstel (er zouden vistuigen onder kunnen vallen die niet gebruikt worden voor bodemberoerende visserij). Nederland zal aandringen op een verscherping van deze definitie, ook met het oog op precedentwerking van dit voorstel.

Fiche 5: Beschikking betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS)

Titel:

Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van het Visuminformatiesysteem (VIS)


Datum Raadsdocument: 16 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6373/04 VISA 29 COMIX 102

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 99 definitief 2004/0029 (CNS)

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Justitie

Behandelingstraject in Brussel: RWG Visa, SCIFA, behandeling in de JBZ-Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de JBZ-Raad van 20 september 2001 heeft de Raad de Commissie verzocht voorstellen in te dienen met het oog op de oprichting van een netwerk voor de uitwisseling van informatie over afgegeven visa. In de JBZ-Raad van 5 en 6 juni 2003 en in de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 heeft de Raad aangedrongen op richtsnoeren m.b.t. het tijdschema voor de ontwikkeling van het systeem, de juiste rechtsgrondslag en het reserveren van de noodzakelijke financiële middelen. In de JBZ-Raad van 19 februari 2004 heeft de Raad conclusies aangenomen over het opzetten van een gemeenschappelijk visuminformatiesysteem (VIS). Het VIS moet, aldus de JBZ-Raad, bijdragen aan de volgende doelstellingen:


- vergemakkelijken van fraudebestrijding bij visumaanvragen;


- verbeteren van de consulaire samenwerking op lokaal niveau en bij de uitwisseling van gegevens tussen de centrale autoriteiten;


- verbetering van de methode om na te gaan of de bezitter van het visum en de rechtmatige houder ervan één en dezelfde persoon zijn;


- voorkomen van "visumshopping";


- vergemakkelijken van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin (II) betreffende de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag;


- verbetering van de identificatie van en documentatie over personen in een situatie van illegaal verblijf en het vergemakkelijken van de terugkeer van dergelijke vreemdelingen naar het land van herkomst;


- beter beheer van het gemeenschappelijk visumbeleid en ondersteuning van de binnenlandse veiligheid en van de strijd tegen het terrorisme.

Het systeem zal in fasen worden opgezet waarbij in de eerste fase onder andere alfanumerieke gegevens en foto's van de aanvragers zullen worden vastgelegd, alsook een aantal gegevens met betrekking tot het afgeven, annuleren en weigeren van visa. De uitwisseling van gegevens in het kader van consultatie (VISION) zal in deze fase ook worden geïmplementeerd. In een tweede fase zullen biometrische gegevens van visumaanvragers worden opgeslagen. In een laatste fase zullen eventueel gescande documenten worden opgeslagen.

De juridische procedures voor de opzet van het VIS worden verdeeld in twee rechtsinstrumenten.

Het onderhavige voorstel voor een beschikking heeft tot doel de ontwikkeling van het VIS met gemeenschapsfinanciering en overeenkomstig de toepasselijke verdragsbepalingen mogelijk te maken. De ontwikkeling van de nationale infrastructuren behoort tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten. In het onderhavige voorstel is GEEN kostenraming opgenomen voor de opzet van de nationale infrastructuren. Deze kosten zijn voor rekening van de lidstaten.

Een tweede rechtsinstrument in de vorm van een verordening zal het algemeen wettelijk kader bevatten, waarin bepalingen worden opgenomen over zaken als toegang tot het systeem, het beheer, de bescherming van persoonsgegevens en de definiëring van de gegevenscategorieën in het systeem. De Raad dient over deze basiselementen van het VIS echter nog een politieke oriëntatie te formuleren.

Rechtsbasis van het voorstel:

Art.66 EG-Verdrag. Het betreft de ontwikkeling van een samenwerkingssysteem via de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten die de binnengrenscontroles hebben afgeschaft en die deelnemen aan het stelsel van vrij verkeer zonder controle aan de binnengrenzen.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Art. 67 van het EG-Verdrag is van toepassing. Tot 1 mei 2004 (einde van de overgangstermijn van vijf jaar van Titel IV van het EG-Verdrag) besluit de Raad met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement. Vanaf 1 mei 2004 besluit de Raad bij gekwalificeerde meerderheid na raadpleging van het Europees Parlement (art. 67, tweede lid EG-Verdrag), overeenkomstig het in het Verdrag van Nice aangenomen Protocol betreffende art. 67 van het EG-Verdrag.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

De Commissie zal worden bijgestaan door het bij art. 5, eerste lid van Verordening 2424/2001 opgerichte Comité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het voorstel bevat de passende rechtsgrond. Het voorstel vormt een ontwikkeling van het Schengen-acquis. Noorwegen en IJsland dienen derhalve bij het voorstel te worden betrokken; het Verenigd Koninkrijk en Ierland doen niet mee, terwijl Denemarken binnen zes maanden na aanneming van het besluit dient aan te geven of het zal participeren.

Proportionaliteit: positief. De ontwikkeling van het VIS vereist substantiële werkzaamheden op technisch, beleids- en organisatorisch vlak op de korte en lange termijn. Het onderhavige initiatief, gericht op de eerst financiële allocatie in de begroting van de Gemeenschap, reikt derhalve niet verder dan wat noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting:

Blijkens het bijgevoegde financiële memorandum ¤ 30 miljoen tot en met 2006. (2004: ¤ 5 miljoen, 2005: ¤ 11 miljoen en 2006: ¤ 14 miljoen). Het betreft hier ontwikkelings-kosten. Vanaf 2007 bedragen de kosten jaarlijks ¤ 8 miljoen (exploitatiekosten).

Nederland zal aan de Commissie vragen hoe ze denkt de EU-kosten te zullen financieren gegeven de voorziene krapte binnen de huidige categorie 3 van de EU-begroting vanaf 2005. Nederland staat op het standpunt dat er geen voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) genomen mag worden.

De kosten van biometrie zijn niet in de beramingen opgenomen. Bedacht dient te worden dat de kosten voor biometrie een veelvoud bedragen van eerdergenoemde ¤ 30 miljoen. Zie hiervoor het recente BNC-fiche over biometrie.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De kosten voor de inrichting van de nationale infrastructuren met uitzondering van de nationale interfaces dienen door de lidstaten te worden gedragen. De nationale kosten zullen o.a. bestaan uit de aanpassing van de nationale systemen aan het VIS, de wereldwijde verbindingen met de consulaire vertegenwoordigingen, materiaal, transport en opleiding.

De verantwoordelijke beleidsdepartementen in Nederland zullen deze kosten dekken op hun eigen begroting.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Voor zover bekend geen gevolgen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Twintigste dag na publicatie. De haalbaarheid vormt, in tegenstelling tot het nog vast te stellen tweede rechtsinstrument, geen probleem.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Het VIS vormt een belangrijk instrument in de strijd tegen de illegale migratie. In hoeverre het systeem ook een werkbaar instrument zal blijken te zijn in het bewaken van de interne veiligheid van de lidstaten en de strijd tegen het terrorisme dient te worden afgewacht. Het onderhavige voorstel bevat het eerste financiële instrument waardoor voor de ontwikkeling van het VIS gemeenschapsmiddelen kunnen worden gealloceerd. Niet zozeer onderhavig voorstel voor een beschikking, maar de hiermee samenhangende rechtsinstrumenten voor de inrichting van het systeem en de kosten voor de nationale begroting zullen bij de Nederlandse positiebepaling een belangrijke rol dienen te spelen. Nu het politieke akkoord over het opzetten van het VIS er ligt, vangt met onderhavige beschikking ook de financiële discussie aan over VIS.

Nederland zal aan de Commissie vragen hoe ze denkt de EU-kosten te zullen financieren gegeven de voorziene krapte binnen de huidige categorie 3 van de EU-begroting vanaf 2005.

Nederland staat op het standpunt dat er geen voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) mag genomen worden.

Nederland steunt, zoals het sinds september 2001 herhaaldelijk heeft aangegeven, de ontwikkeling van het VIS. Nederland verzoekt de Commissie een specificatie te geven van de geschatte nationale kosten die door de lidstaten zelf moeten worden gedragen. Nederland zal de eventuele doorberekening van de kosten in de leges als discussiepunt opbrengen.

Fiche 6: Richtlijn betreffende sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumvoorwaarden voor de tenuitvoerlegging van richtlijn 2002/15/EG en de verordeningen (EEG) 3820/85 en (EEG) 3821/85 betreffende sociale wetgeving met betrekking tot het wegvervoer


Datum Raadsdocument: 4 december 2003

Nr Raadsdocument: 15688/03

Nr. Commissiedocument: COM(2003) 628 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep 'vervoer over land', Raad Transport, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond:

In haar Witboek 'Het Europese Vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen', heeft de Commissie aangekondigd controles en sancties te zullen verscherpen. Onderhavig voorstel is een reactie op de algemeen heersende mening dat een betere handhaving van het gemeenschapsrecht in het wegvervoer dringend geboden is. Zowel Raad als EP hebben gepleit voor versterking van handhaving in het wegvervoer.

Korte inhoud:

Het voorstel betreft een herziening en aanscherping van richtlijn 88/599 mede in het licht van de introductie van de digitale tachograaf en de herziening van verordening 3820/85 m.b.t. de rij- en rusttijden. In het voorstel zijn de volgende maatregelen opgenomen:


- toepassing en controle op de naleving van communautaire wetgeving op het gebied van wegvervoer;


- harmonisatie van sancties en voorwaarden voor het opleggen van rijverboden;


- verhoging van het aantal controles, zowel in de onderneming als langs de weg;


- bevordering van een systematische informatie-uitwisseling.

Doelstelling van het voorstel:

Het voorstel beoogt modernisering en zowel kwantitatieve als kwalitatieve verbetering van de handhavingsoperaties. Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden bevorderd en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. De invoering van de digitale tachograaf zal in het begin moeilijkheden geven bij de handhaving, omdat zowel analoge tachograafschijven als nieuwe elektronische data moeten worden gecontroleerd. Hiertoe zullen de controle-ambtenaren uitgerust moeten worden met controleapparatuur. Daarom wordt een gefaseerde verhoging van het aantal controles voorgesteld. Voor verhoging van de kwaliteit van de controles wordt voorgesteld dat de lidstaten gemeenschappelijke opleidingsprogramma's en uitwisselingen met andere lidstaten organiseren voor hun handhavingsambtenaren. Om te komen tot een betere coördinatie van de controles zou een handhavingscoördinatiepunt in elke lidstaat opgericht moeten worden, die in overleg met andere binnenlandse instanties een samenhangende handhavingsstrategie moet ontwikkelen en uitvoeren.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 71 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit positief: de doelstellingen m.b.t. handhaving kunnen onvoldoende door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt. Het vaststellen van gemeenschappelijke regels inzake de interpretatie en de toepassing van EU regelgeving is zinvol om de onderlinge concurrentie-verhoudingen niet te verstoren.

Proportionaliteit twijfelachtig: Nederland is van mening dat de proportionaliteit verbeterd zou kunnen worden. Dit geldt met name voor het streven om zo veel mogelijk ruimte te creëren voor nationale besluiten ten aanzien van arbeidstijden.

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie heeft een financieel memorandum opgesteld. Hierin wordt in totaal ¤ 40.000 toegewezen aan technische en administratieve bijstand, ondersteuningsuitgaven en IT- uitgaven. De kosten worden gedekt met lijnen van de lopende begroting.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel zorgt voor verhoging van de administratieve en personele belasting van de Rijksoverheid. Doordat het aantal controles verhoogd wordt, zal de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) meer personele en financiële middelen ter beschikking moeten stellen. De verhoging van het aantal te controleren werkdagen kan een verhoging van de benodigde controlecapaciteit betekenen. In de gevallen dat (alleen) gebruik gemaakt wordt van automatische registratieapparatuur (digitale tachograaf en bijbehorende controlesoftware) kan ook een aanzienlijke efficiency vergroting gerealiseerd worden. De gevolgen van een en ander zullen nog onderzocht moeten worden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Door de Commissie wordt voorgesteld dat de lidstaten een coördinerende handhavingsentiteit aanwijzen. Deze taak zal, zoals nu ook reeds gebeurt, verricht worden door de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW), onderdeel van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Implementatie en uitvoering:

Door middel van herziening van de richtlijn zullen bestaande procedures verzwaard worden. Wat betreft implementatie zal naar verwachting aangesloten kunnen worden bij de bestaande regelingen, waarbij de optie tijdelijke stilzetting van voertuigen van in overtreding zijnde chauffeurs eventueel verder uitgewerkt zal moeten worden.

Notificatie

Er zal naar gestreefd worden de rapportageverplichtingen te beperken tot het in de praktijk noodzakelijke om tot een goede en effectieve invulling te komen.

Er zijn rapportageverplichtingen opgenomen in de volgende artikelen:

Artikel 7 lid 1b: het verstrekken van tweejaarlijkse statistische gegevens aan de Commissie. Noodzaak aanwezig.

Artikel 7 lid 1d: bijstand verlenen aan bevoegde instanties in andere lidstaten. Gezien grensoverschrijdende karakter van richtlijn noodzaak aanwezig.

Artikel 7 lid 2: Lidstaten geven Commissie kennis van coördinerende handhavingsentiteit. Hoewel informeren van de Commissie handig kan zijn is het de vraag wat de werkelijk toegevoegde waarde is.

Artikel 9 lid 5: Lidstaten informeren de Commissie over de voor inbreuken vastgestelde sancties. Noodzaak zeer aanwezig. Harmonisatie van sancties is een onderwerp waar Nederland veel waarde aan hecht en hiermee wordt daar een eerste aanzet toe gedaan.

Artikel 10: Lidstaten stellen regels vast voor sancties en brengen de Commissie op de hoogte van deze bepalingen. Noodzaak lijkt niet aanwezig, dubbelop ten opzichte van artikel 9 lid 5. Kan evt. geschrapt worden.

Artikel 16 lid 2: Lidstaten delen aan de Commissie de belangrijkste bepalingen van intern recht mede. Noodzakelijk vanwege de controlebevoegdheid van de Commissie op de implementatie van wet- en regelgeving door de EU lidstaten.

Handhaving en sanctionering


- Richtlijn is geënt op controles en sancties in het wegvervoer. Derhalve zijn meerdere handhavingsbepalingen in het voorstel opgenomen. (Met name de arbeidstijden zijn voor IVW niet handhaafbaar vanwege de definities.) Dit zou tot problemen voor IVW kunnen leiden.


- Artikel 9 lid 2: Tijdelijke stilzetting van het voertuig is op grond van overtredingen van de rij- en rusttijdbepalingen niet mogelijk. Leidt voor IVW tot problemen.

Consequenties voor decentrale regelgeving / beleid:

Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De lidstaten dienen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in te stellen om uiterlijk op 1 januari 2006 aan deze richtlijn te voldoen.

Gezien het feit dat deze richtlijn poogt de bepalingen van richtlijn 88/599 te verzwaren en de daartoe benodigde omzettingswet- en regelgeving gering is, is deze implementatietermijn goed haalbaar. De regeling sluit nauw aan bij artikel 49 Wgw en artikel 8:1 ATB-V strafbaarstelling wegvervoer.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht veel waarde aan internationale harmonisatie van controles en sancties. Nederland is van mening dat een verzwaring van de controles goed is, maar vindt dat naast verzwaring ook harmonisatie en eenduidige interpretatie van rij- en rusttijden van groot belang is voor een betere handhaving in het wegvervoer. Dit komt het Europese level playing field en de concurrentieverhoudingen en de verkeersveiligheid ten goede. Hiertoe zouden alle handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten voor controle van gegevens van de digitale tachograaf, gebruik moeten maken van hetzelfde sofwareprogramma. Dit is gebaseerd op de uitkomsten van de internationale handhaversgroep die momenteel werkt aan eenduidige interpretatie van verordening 3820/85.

Nederland heeft bezwaar tegen het opnemen van richtlijn 2002/15/EG in de gewijzigde richtlijn 88/599/EEG. Registratie, controle en daarmee ook de handhaving van de normen voor maximum arbeidstijd geschieden op wezenlijk andere wijze dan die voor rij- en rusttijden. Mede door het gebruik van de analoge en door de invoering van de digitale tachograaf kunnen rij- en rusttijden exact worden geregistreerd en eenvoudig gecontroleerd. Voor de arbeidstijden is dit niet het geval. Daarom is het niet realistisch om voor de handhaving van de maximum arbeidstijden dezelfde maatstaven vast te leggen als voor rij- en rusttijden. Een bijkomende reden is dat er alleen in het geval van het (zwaardere) wegvervoer sprake zou zijn van een aparte richtlijn over de controle van arbeidstijden, terwijl dat verder in geen enkele andere sector voorkomt. Bovendien wordt de verkeersveiligheid al voldoende gewaarborgd met een juiste naleving van de rij- en rusttijden.

Nederland hecht er aan dat de wijze van bedrijfscontroles geharmoniseerd wordt . Deze richtlijn is daartoe uitstekend geschikt.


- - Titel:

Voorstel tot beschikking van de Raad tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van suikermaïs van de genetisch gemodificeerde maïslijn Bt11 als nieuw voedingsmiddel of nieuw voedselingrediënt krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europese Parlement en de Raad


Datum Raadsdocument: 5 februari 2004

Nr Raadsdocument: 5916/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 10 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VWS

Behandelingstraject in Brussel: Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid, Raadswerkgroep levensmiddelen, Landbouw- en Visserijraad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie heeft op grond van de Verordening nieuwe voedingsmiddelen EG nr. 258/97 en na advies van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) een ontwerpbeschikking tot toelating van de genetisch gemodificeerde maïslijn Bt11 voor humane consumptie opgesteld. Deze beschikking wordt voorgelegd aan de Landbouw- en Visserijraad. Het betreft hier de eerste poging van de Commissie om het 'de facto' moratorium op toelating van nieuwe genetisch gemodificeerde levensmiddelen, dat sinds 1998 van kracht is, te doorbreken en de toelatingsprocedures te hervatten. Een blokkerende minderheid van lidstaten (Frankrijk, Oostenrijk, Italië, Luxemburg, Denemarken en België) houdt sinds enkele jaren de toelating van nieuwe genetisch gemodificeerde producten op de Europese markt tegen. Op 18 april as. zullen twee verordeningen inzake de markttoelating, traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in werking treden. Deze verordeningen moeten tegemoet komen aan de zorgen van de 'moratorium'-lidstaten. De Commissie heeft de ontwerpbeschikking reeds in overeenstemming met deze verordeningen opgesteld.

De ontwerpbeschikking betreft een aanvraag van het bedrijf Novartis/Syngenta die op 11 februari 1999 is ingediend ingevolge artikel 4 van de genoemde verordening EG nr. 258/97 bij de bevoegde instanties in Nederland. Nadat het Nederlandse verslag van de eerste beoordeling, waarvan de conclusie luidde dat Bt11-suikermaïs even veilig is als conventionele suikermaïs, naar alle lidstaten was gestuurd, werden door enkele lidstaten met redenen omklede bezwaren tegen het in de handel brengen van dit product ingediend. Vanwege deze bezwaren was er overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 258/97 een besluit van de Gemeenschap nodig.Wegens de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid vroeg de Commissie vervolgens een advies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding. Op 17 april 2002 gaf dit comité het advies dat Bt11-suikermaïs even veilig voor menselijke consumptie is als conventionele suikermaïs.

Rechtsbasis van het voorstel: Verordening nr. 258/97 inzake nieuwe levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Comitologie, geen medebeslissing EP

Met het oog op het verlenen van een communautaire vergunning is op 8 december 2003 een ontwerpbeschikking van de Commissie voorgelegd aan het Permanent Comité voor de Voedselketen en de Diergezondheid (PCVD). Dit comité heeft geen besluit over het ontwerp genomen aangezien er geen gekwalificeerde meerderheid werd behaald. Volgens de van toepassing zijnde procedure wordt de ontwerpbeschikking nu aan de Raad voorgelegd die de beschikking met gekwalificeerde meerderheid kan aannemen of verwerpen. Indien er geen gekwalificeerde meerderheid wordt behaald, neemt de Commissie een besluit naar eigen inzicht.

Instelling nieuw Comitologie-comité:nvt

Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t., het betreft een uitvoeringsmaatregel van bestaande wetgeving

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Indien de ontwerpbeschikking wordt aangenomen zal deze op 18 april 2004 inwerking treden. Het betreft hier een beschikking voor een individuele aanvrager en er gaan dus geen lasten voor de overheid of bedrijfsleven mee gepaard.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van het afgeven van deze vergunning. Nederland heeft reeds in 2000 op basis van een positieve beoordeling van de Gezondheidsraad een positief advies gegeven aan de Commissie en de overige lidstaten. Nederland is van mening dat de maïslijn veilig is en dus onder de normale etiketteringvoorschriften op de markt kan worden gebracht.

Of de Raad zal instemmen met deze beschikking hangt af van de stemverhouding in de Raad. Om de beschikking te aanvaarden is een gekwalificeerde meerderheid nodig. Echter, om de ontwerpbeschikking tegen te houden is eveneens een gekwalificeerde meerderheid nodig. Indien er door de Raad geen uitspraak wordt gedaan, zal conform comitologie uiteindelijk de beslissing bij de Commissie worden neergelegd. Gezien de stemverhoudingen in het PCVD ziet het er naar uit dat er geen gekwalificeerde meerderheid voor of tegen verlening behaald zal worden.


- Beschikking van de Raad van 28 september 2000, PB L 252 van 6 oktober 2000.

===