Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-Gravenhage

Uw brief Ons kenmerk
25 maart 2004 AV/CAM/2004/23434
nr. 2030411290

Onderwerp Datum
Kamervragen van de leden Vendrik en Van 16 april 2004
Gent

./. Hierbij zend ik, mede namens de Minister van Financiën, de antwoorden op de vragen van de leden Vendrik en Van Gent (beiden GroenLinks) over de excessieve loonstijging van topmanagers.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Antwoorden op vragen van de leden Vendrik en Van Gent (beiden GroenLinks) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën over de excessieve loonstijging van topmanagers (2030411290)

Vraag 1:
Hebt u kennisgenomen van de analyse van de jaarverslagen van beursgenoteerde ondernemingen door de Vereniging van Effectenbezitters (VEB)?1

Ja.

Vragen 2, 4 en 5:
Wat is uw mening over de constatering dat de beloning van de leden van de raden van bestuur van de AEX-genoteerde ondernemingen met gemiddeld 39,9% is gestegen?
Vindt u deze stijging passend, zeker in een periode dat voor werknemers een nominale nullijn geldt? Vindt u de inkomensontwikkeling aan de top nog uit te leggen aan werknemers? Deelt u de mening dat een gemiddelde stijging van het basissalaris van de topbestuurders met 6,6 % strijdig is met het najaarsakkoord dat in november 2002 is gesloten ? Zo neen, waarom niet ?

Het kabinet is in zijn algemeenheid van oordeel dat, met het oog op het behoud van evenwichtige sociaal-economische verhoudingen, bij beloningen proportionaliteit en terughoudendheid zijn geboden, zeker in nationale verhoudingen. Bij de beoordeling van de bezoldiging van bestuurders moet tegelijkertijd rekening worden gehouden met de internationale context waarin het bedrijfsleven opereert en de daarmee samenhangende arbeidsmobiliteit van bestuurders. Tijdens het mondelinge vragenuur op 16 maart 2004 (Handelingen II 16 maart 2004, 58-3810 ­ 58-3812) heeft de Minister van Financiën reeds aangegeven dat de ontwikkeling in sommige bezoldigingspakketten van bestuurders van enkele beursgenoteerde ondernemingen het kabinet niet zint en niet bevorderlijk is voor het klimaat van loonkostenmatiging in Nederland. Het onderzoek van de VEB lijkt er op te duiden dat het orgaan dat de bezoldiging van de bestuurders vaststelt, vaak de raad van commissarissen, in een aantal gevallen nog niet geheel doordrongen is van de ernst van de huidige economische situatie. Deze situatie vraagt om matiging, zowel aan de top, als op de werkvloer. Zowel in december 2002 als in november 2003 heeft de Stichting van de Arbeid aanbevelingen opgesteld ten aanzien van de loonontwikkeling. Voor 2003 werd een contractloonontwikkeling van ten hoogste 2,5% wenselijk geacht. Voor 2004 gaat de Stichting uit van de nullijn. In beide aanbevelingen roepen partijen ook op om ten aanzien van niet-CAO lonen eenzelfde terughoudendheid te betrachten als bij de CAO-inkomens. Als er nu in zijn algemeenheid sprake is van sterke bezoldigingsstijgingen aan de top van de beursgenoteerde ondernemingen zal dat geen goed doen aan een noodzakelijk klimaat van loonmatiging ten behoeve van sociaal economisch herstel. Het is echter aan de betrokken organen van de ondernemingen die de bezoldiging van bestuurders vaststellen en de

werkgevers(organisaties) en werknemers(organisaties) in de Stichting van de Arbeid om bezoldigingsstijgingen aan de top van de ondernemingen in het licht van de Najaarsakkoorden van 2002 en 2003 te bezien.

Vraag 3:
Hoe beoordeelt u de geconstateerde inkomensontwikkeling in vergelijking met de code-Tabaksblat?

Deze code bevat geen bepalingen over de hoogte van de bezoldiging van bestuurders, met uitzon- dering van de vergoeding bij onvrijwillig ontslag. De code biedt vooral handvatten om de bezoldiging van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen op een meer evenwichtige wijze tot stand te laten komen.
De Nederlandse corporate governance code, opgesteld door de commissie Tabaksblat, is per 1 janu- ari 2004 van kracht geworden. De code heeft geen terugwerkende kracht. Het onderzoek van de VEB heeft betrekking op de ontwikkeling van de bezoldiging van bestuurders in 2003. De uitkomsten van het onderzoek kunnen dan ook niet langs de maatlat van de code worden gelegd. De code zal zijn waarde nog moeten bewijzen.

Vragen 6, 7 en 8:
Bent u bereid om de voorzitter van VNO-NCW nogmaals aan te spreken op deze excessieve inkomenssprong van de Nederlandse topbestuurders en hem te herinneren aan zijn handtekening onder het Najaarsakkoord en aan zijn opmerkingen op 17 mei 2003 dat de beloningen in 2003 met gemiddeld 2 % zouden stijgen ?
Wat is uw oordeel over de brief van de voorzitter van VNO-NCW van 18 maart 2004, in reactie op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de inkomensontwikkeling in ondernemingen ?
Deelt u de mening dat , zoals ook uit de VEB-analyse blijkt, VNO-NCW zijn handtekening onder de Najaarsakkoorden eenzijdig opzegt ? Zo ja, bent u bereid om de voorzitter van VNO-NCW hierop aan te spreken ?

In de brief aan het Bestuur van VNO-NCW d.d. 16 maart 2004 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gewezen op het risico dat bestuurders - door de bezoldigingsontwikkelingen aan de top van de ondernemingen ­ het gezag kunnen verspelen om deel te nemen aan het publieke debat over economisch herstel van Nederland. Vandaar dat in deze brief VNO-NCW wordt opgeroepen om dat risico te beheersen en hierover met de achterban in overleg te treden.

In de brief van VNO-NCW d.d. 18 maart 2004 wordt gewezen op de gezamenlijke opdracht van Kabi- net en VNO-NCW om zodanig te opereren dat de culturen van steeds internationaler wordende bedrij- ven enerzijds en hun Nederlandse omgeving anderzijds met elkaar verbonden blijven. VNO-NCW is


1 www.veb.net

van mening dat eerst de algemene uitkomsten over de loonontwikkeling afgewacht moeten worden en deze vervolgens zorgvuldig moeten worden gewogen en ook de achtergronden dienen te worden bezien, voordat het kabinet uitspraken zou mogen doen over individuele bezoldigingsstijgingen. Met VNO-NCW zijn wij het eens dat wij geen individuele gevallen moeten beoordelen, maar VNO-NCW onderschat naar onze mening het belang van maatschappelijke steun en vertrouwen voor loonkostenmatiging in het algemeen.

Over de VEB-analyse in relatie tot de Najaarsakkoorden willen wij als zodanig geen oordeel vellen. Maar het zal het duidelijk zijn dat de bezoldigingsontwikkelingen aan de top van de beursgenoteerde ondernemingen ons zorgen baren, omdat het kabinet het belang van loonmatiging erkent en het beleid heeft gericht op een aanpak van sociaal-economisch herstel. Vandaar ook de brief aan VNO-NCW d.d. 16 maart jl. om voor een klimaat zorg te dragen waarin de kabinetsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

Vragen 9 en 10:
Hoe beoordeelt u uw eigen verantwoordelijkheid in de nakoming van de afspraken uit het Najaarsakkoord 2002 ­ 2003 ?
Welke maatregelen, naast het vergroten van de invloed van aandeelhouders, gaat u nemen om de excessieve loonstijging in te dammen?

Op zichzelf is het toe te juichen dat in de eerdere genoemde aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid expliciet terughoudendheid wordt gevraagd ten aanzien van de niet CAO-lonen. Ook in het huidige beleid van de overheid is de eigen verantwoordelijkheid van ondernemingen een belangrijk richtsnoer. Zo is het beleid van het kabinet er onder andere op gericht om die maatregelen te treffen die de partijen binnen een onderneming prikkelen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor een goed ondernemingsbestuur (corporate governance).
In de kabinetsreactie op de Nederlandse corporate governance code (kamerstukken II 2003/04, 29 449, nr. 1) kondigt het kabinet in paragraaf 5 een aantal maatregelen aan om de "checks and balances" inzake de vaststelling van de bezoldiging van bestuurders te versterken. Voorts kondigt het kabinet aan om het keuzeregime voor de belastbaarheid van opties in de loonbelasting af te schaffen en zal wettelijk worden voorzien in een soberder richtlijn voor de ontslagvergoeding in het geval bestuurders en werknemers zich tot de rechter wenden. Daarnaast zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u, in het kader van het advies van de Sociaal-Economische Raad "Aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden" van 19 december 2003 (adviesnummer 03/12), binnenkort nader informeren over de reactie van het kabinet met betrekking tot de positie van de ondernemingsraden.