Socialistische Partij

Tribune 4
Het Wad wacht af
Interview Arjo Klamer
Bottenvrouw Clea Koff
Buurtconcierge Theo niet correct
Column Marijnissen
Elke, één van de 43.626

Reisverslag SP-delegatie in Irak, april 2004

Zondag 18 april 2004

Irak: alledaagse belevenissen

Vijf minuten geleden zet ik in het hotel de televisie aan. Beelden van ons bezoek aan de minister-president van drie dagen geleden in Suleymania. Bij elk bezoek - en dat zijn er nogal wat, want onze SP-delegatie wordt als een trofee rondgesjouwd - duiken er televisieploegen op om ons te filmen. Soms wordt er toestelling gevraagd, maar meestal niet. Ons bezoek aan allerlei plaatsen wordt uitgebreid op de Koerdische TV verslagen.

Per satelliet komen de beelden ook in Nederland aan. Daar kwam ik achter doordat ik bij een bezoek aan de Communistische Partij in Suleymania een mobiele telefoon in mijn handen gedrukt kreeg door een van de bestuursleden wiens gezin in een klein Twents dorpje woont. "Met Sheila," hoor ik in accentloos Nederlands. Op mijn openingszin "Ik zit hier naast je vader op de bank" krijg ik het antwoord. "Leuk, ik wist al dat jullie daar waren, want ik zie elke dag beelden van jullie bezoek op de Koerdische TV. Hartstikke goed. Bij de laatste verkiezingen hebben we thuis allemaal op de SP gestemd."

Aan het begin van ons Irak-bezoek neemt delegatielid Faisal mij even apart. Of ik zo vriendelijk wil zijn mijn oorringetje uit te doen, want "Iraki's begrijpen dat niet". Normaal zou mijn reactie daarop zijn: "Dan wennen ze er maar aan." Vanwege mijn respect voor Faisal voldoe ik aan zijn verzoek. Het idee dat je je een beetje aanpast in het land waar je verblijft, is immers zo gek nog niet. Omgekeerd moest ik er de eerste keer even aan wennen dan een man mij bij de hand pakte, toen we op de foto gingen. Een half uur geleden werd ik bij de hand gepakt door de regionale voorzitter van een Koerdische partij. Hand in hand loopt hij met mij naar de auto toe. Uit het feit dat ik achter mijn rug alleen senator Kox hoor grinniken maak ik op dat dat hier vrij normaal is.

De markt in Erbil

Vanwege de onderdrukking van het Saddam-regime vormen de Irakezen en Koerden in Nederland met bijna 50 duizend mensen de grootste vluchtelingengemeenschap. Dat maakt dat je in het Noorden van Irak niet alleen met Duits en Engels, maar ook met Nederlands op allerlei plekken terecht kunt. Een van de textielverkopers op de markt van Erbil heeft anderhalf jaar in een asielzoekerscentrum in Zwolle gezeten voor hij het land uit werd gezet. Dank oe wel. In Dohuk komen we Ahmed en zijn zoon Hozin tegen. Na dertien jaar in Leidschendam gewoond te hebben, is de familie acht maanden geleden in Koerdistan teruggekeerd.

Ahmed en Hozin, uit Leidschendam

In tegenstelling tot Ahmed spreekt Hozin vloeiend Nederlands. "Wat ik fijn vind, is dat mensen hier leuker zijn en dat iedereen familie van elkaar is. Mijn vader is een beroemd peshmarga (verzetsstrijder). Iedereen die je hier tegenkomt, begint daarover met je te praten. Dat komt omdat ze altijd vragen: `Van wie ben jij de zoon?' Dieven heb je hier niet omdat mensen op elkaar letten en je je familie te schande maakt als je iets doet wat niet mag. Wat ik vervelend vind is de school, omdat ik nog niet zo goed kan schrijven in het Koerdisch. Ze zijn dit jaar met een Engelse school begonnen maar alleen de eerste klas. Ik zit in de tweede klas van een gewone Koerdische school. De lessen hier zijn saaier dan in Nederland. De meester en juf schrijven op het bord en de kinderen moeten dat overschrijven en uit hun hoofd leren. Jongens en meisjes zitten op aparte scholen en gaan niet met elkaar om. Meisjes moeten op school een zwarte jurk met witte blouse aan, terwijl jongens aan mogen trekken wat ze willen."

De SP-manier van praten - er niet omheen draaien maar duidelijk zijn - werkt ook in onze Iraakse gesprekken meestal goed. In plaats van eindeloze intro's over gastvrijheid (uw huis is mijn huis) en het weer, komen we meestal snel bij de kern van de zaak. Wat er mis is in Koerdistan: "In plannen maken zijn we goed, maar vaak blijven ze tien jaar in de la liggen", "De PTT is zo verouderd dat je er zo een bordje `museum' op kan hangen", "De bezettingsmacht coördineert niet met de gemeente", "De bureaucratie is afschuwelijk en het ontbreekt aan coördinatie tussen gemeenstelijke diensten waardoor de straat voor elk wissewasje opneuw opgebroken kan worden", "Incapabele burgemeesters zijn er legio". Een enkele keer verdoen we een uur met een gesprek over drie keer niks omdat onze geprekspartner (meestal mannen) niets kunnen zeggen omdat ze zelf niets weten of niets zeggen omdat ze dat niet willen. "Een poging om een mannelijke kameel te melken," luidt een Arabisch spreekwoord dat op zulke situaties van toepassing is.

Irak is zoals zoveel landen die vroegen gekoloniseerd zijn geweest, een kunstmatige constructie van de Engelsen. Koerden, Soennieten en Sjiieten zouden het nooit bedacht hebben om samen een natie te vormen. Omdat de bevolkingsgroepen echter tot elkaar veroordeeld zijn, proberen de meeste etnische en religieuze leiders er iets van te maken. Dat maakt dat zij met droge ogen over de problematische toekomst van Irak spreken. Mensen op de markt doen echter minder moeite om de schone schijn op te houden. Zo zijn er nogal wat Arabieren die neerkijken op Koerden en hen als bergbewoners betitelen. Omgekeerd leeft er onder nogal wat Koerden een stevige aversie tegen die arrogante Arabieren die zo'n rotzooi hebben gemaakt van Irak en een lesje van hen zouden kunnen leren als ze zich niet zo hooghartig op zouden stellen.

Wanneer we per taxi aankomen bij de Salahdin-universiteit ontstaat er een twistgesprek tussen de taxichauffeur en de portier. Hoewel wij de taxichauffeur te kennen hebben gegeven dat we uit willen stappen bij de ingang van de universiteit, is de portier van mening dat het van gebrek aan respect getuigt om ons voor het hek af te zetten. Als de taxichauffeur enig fatsoen in zijn lijf heeft, rijdt hij het terrein van de universiteit op om ons voor de hoofduitgang af te zetten. Vijf minuten en honderd meter verder stappen we uit. We gaan het universiteitsgebouw niet binnen, maar wandelen over de oprijlaan waar 's middags om een uur of vijf honderden studenten rondlopen. Onze pogingen om met hen in gesprek te gaan, leveren interessante ervaringen op. De eerste student die wij spreken beschuldigt de Amerikanen ervan Irak kapot te willen maken: "Ze pakken de terroristen niet aan en scheppen verdeeldheid onder het volk." Ook voor de Koerdische regeerders heeft de student geen goed woord over. Lid worden van de dominante partij maakt dat je zonder iets te presteren je studiepunten haalt en met een beetje mazzel ook nog een baan krijgt. De meeste studenten zouden naar zijn zeggen hun buik vol hebben van de Koerdische autoriteiten.

Een studente die wij aanspreken, bevestigt het verhaal. "Ik ben afgestudeerd in Economie en Bedrijfskunde, maar een baan vind ik niet. Lid worden van een politieke partij om werk te vinden, is voor mij een brug te ver." Doorpratend over haar situatie, ziet ze maar één terrein waarop de afgelopen tien jaar belangrijke stappen vooruit zijn gedaan. "Ten opzichte van mijn moeder, heb ik het beter. Ik ben vrij om te denken en te doen."

Van de ene kant zijn Koerden onder het motto "slechter dan het was, kan het nooit worden" optimistisch over de toekomst. Aan de andere kant heerst er angst dat de chaos uit andere delen van Irak zal overslaan naar hun semi-autonome regio. Heel af en toe ontmoet je iemand die een bijna racistische toon aanslaat en spreekt "over die k.. arabieren die er hier als we niet oppassen een teringzooi van komen maken".

Bij elk bezoek koud water, thee (vaak met een laag suiker erin), water, kleine kopjes Turkse koffie. Dit ritueel wordt overal waar je komt eindeloos herhaald. Bij een wandeling door de historische citadel van Erbil - waar een bord staat dat het 7 duizend jaar geleden al een stad was, nota bene de oudst bekende stad ter wereld (?) - lopen we door een wirwar van steegjes waarvan de meeste doodlopen. Er wonen 850 families in ruïnehuizen, met kinderen op het dak, op muurtjes, pleintjes, in de steegjes. "He mister," roept een jochie van een jaar of zeven die stompjes in plaats van armen heeft. Een glimlach van oor tot oor waardoor zijn rotte tanden zichtbaar worden. Gedoemd om bedelaar te worden.

In een van de steegjes nodigt een ongeveer zestigjarige vrouw ons uit om thee te komen drinken. Schoenen uit en zitten op het tapijt. Ze woont in een eenkamerwoning met drie zonen, waarvan er twee getrouwd zijn en respectievelijk twee en drie kinderen hebben. Dat wordt 's nachts passen en meten, denk ik bij mezelf. Hoeveel kleinkinderen zij heeft? Dat weet ze niet uit haar hoofd. Samen met haar maken we de balans op: vijf, drie, twee keer vier en twee. Vragen hoe het is, worden steevast beantwoord met "Zoals Allah het wil". Toch slagen wij erin een soort balans op te maken. Het leven van armen bestaat uit overleven, soms is het moeilijk, af en toe heel moeilijk, soms gaat het beter, heel soms is het goed. "Als mijn zoon die bouwvakker is werk heeft. We zoeken het met zijn allen voor hem. Zijn rug is kapot omdat hij een auto-ongeluk heeft gehad, maar toch werkt hij als bouwvakker. Hij is een goeie jongen, klaagt niet, als Allah het wil." Het leven van armen gaat niet vooruit en ook niet achteruit, maar er is wel iets veranderd want ze is nu "vrij". En wat verstaat mevrouw dan precies onder vrijheid? "Niet alleen dat mijn land vrij is maar ook dat ik de stad in kan gaan zonder dat ze aan me vragen wat ik ga doen of waar ik naar toe ga, of dat ze me fouilleren. Dat ik kan gaan en staan waar ik wil."

Hans van Heijingen

zie ook Index reisverslag

zie ook Dossier Irak