Partij van de Arbeid


Den Haag, 21 april 2004


Bijdrage van Mariëtte Hamer en Hannie Stuurman (PvdA) aan het plenaire debat Basisvoorziening Kinderopvang


Deel 1: Toegankelijke, betaalbare en goede kinderopvang (Hamer)


Deel 2: Ook kinderopvang voor specifieke groepen (Stuurman)


1. Toegankelijke, betaalbare en goede kinderopvang (Hamer)


Voorzitter,


Wat een gedenkwaardige dag had moeten worden, de behandeling van de wet kinderopvang, is helaas op een deceptie uitgelopen. Want helaas moet mijn fractie constateren dat hoe langer dit wetsvoorstel er ligt, hoe slechter het is geworden. Ik zal daar in mijn bijdrage uitgebreid op in gaan en ik heb de hoop en de verwachting dat de Kamer dat niet zal laten gebeuren en wij de komende dagen toch in staat zijn zulke wijzigingen aan te brengen dat we daadwerkelijk weer kunnen spreken over de wet basisvoorziening kinderopvang. Ik zeg dat met grote stelligheid, want zoals de wet nu is, vinden wij onacceptabel. Zonder wezenlijke veranderingen zullen wij dan ook tegen dit wetsvoorstel stemmen.


1. Waarom is de kinderopvang van zo groot belang


Kwalitatief goede en betaalbare kinderopvang is een wezenskenmerk van een moderne samenleving. Een samenleving waarin vrouwen en mannen zich beiden kunnen ontplooien en hun weg kunnen vinden in de wereld van de arbeid en de zorg. Een samenleving waarin kinderen de kans krijgen met andere kinderen op te groeien, van jongs af aan spelenderwijs zich ontwikkelen in een vertrouwde omgeving. Een samenleving waarin ouders ondersteund worden bij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen. Kinderopvang heeft niet alleen meer een economische waarde, al is ze daar van groot belang voor. Berekeningen van o.a. het CPB geven aan dat elke euro geinvesteerd in de kinderopvang zichzelf door een hogere arbeidsparticipatie uiteindelijk dubben en dwars terug verdiend. Kinderopvang heeft ook een culturele en educatieve waarde. De tijd raakt gelukkig voorbij dat er werd gezegd oh gaat je kind ook naar de kinderopvang wat zielig. Gelukkig is de tijd voorbij dat we denken dat het zielig is dat je kind naar de kinderopvang gaan, maar komt er steeds meer erkenning voor het feit dat het leuk en nuttig is voor kinderen. En dat werd tijd ook, want Nederland liep behoorlijk achter.


De PvdA-fractie heeft steeds de volgende uitgangspunten voor ogen gehad bij de ontwikkeling van de kinderopvang:
* voldoende kinderopvang in stad en platteland; toegankelijkheid voor alle groepen ouders
* gedeelde financiele verantwoordelijkheid tussen ouders, overheid en werkgevers
* keuzevrijheid voor ouders: keuze uit de opvang die het beste bij jouw situatie en kind past
* goede kwaliteit met een belangrijke rol van de sector zelf (certificering) maar ook gepaste onafhankelijke controle onder verantwoordelijkheid van de overheid
* meer zeggenschap voor ouders over de invulling van de kinderopvang ook bijvoorbeeld over het pedagogisch beleid
* passende werkomstandigheden voor de werknemers in de kinderopvang, professionalisering van de sector als totaal.
* samenhang in opvang en jeugdvoorziening, dus afstemming op peuterspeelzaalwerk, tussenschoolse opvang, jeugdvoorzieningen, tierneropvang etc.


2. Van een voldragen beleid aar een uitgekleed wetsvoorstel


Ik sprak van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen ouders, werkgever en overheid. De overheid heeft in deze een specifieke verantwoordelijkheid. De overheid moet er voor zorgen dat er voldoende kinderopvang beschikbaar is. De overheid moet er op letten dat de kinderopvang betaalbaar blijft en de overheid moet controle hebben op de kwaliteit.


Onder paars is het besef gegroeid dat de overheid deze verantwoordelijkheid heeft. Ik zet dat echt niet alleen op het conto van de PvdA. Ook D66 en de VVD zijn in deze periode goede partners geweest om de kinderopvang op de rails te zetten. Overtuigd als deze partijen waren van het belang van de hele samenleving bij goede kinderopvang.


In de periode van 1998 tot 2002 is er dan ook een gigantische groei van het aantal plaatsen in de kinderopvang ingezet. De beoogde verdubbeling liep op van 94.000 tot 190.000 plaatsen. Aan de lange wachtlijsten kwam langzamerhand een einde. Die verdubbeling is natuurlijk ook totstandgekomen door een gigantische inzet van de mensen in de kinderopvang zelf. Naar hen gaat daarvoor de waardering. Zij werden daarin veelal ondersteund door de gemeenten die van het rijk via subsidiegelden de instellingen en de ouders kon ondersteunen. Het tweede paarse kabinet voerde een actief stimuleringsbeleid.


De wet basisvoorziening kinderopvang werd, in 2002 ingediend door Margot Vliegenthart toenmalig staatssecretaris voor vws. Hiermee zou de kinderopvang als waardevolle sector voor de samenleving definitief op de kaart gezet worden. Met meer keuzemogelijkheden voor ouders, meer ruimte voor de instellingen, met gepaste kwalitietseisen en met financiele toegankelijkheid voor ouders. Van aanbod naar vraagfinanciering. Van toevallige kwaliteitseisen over hygiene en veiligheid naar een compleet kwaliteitsbeleid waaronder een pedagogisch plan.


Lange tijd leek het de kant op te gaan dat aan er voldoende draagvlak was voor deze wet. Partijen werkgevers, werknemers en ouders in de kinderopvang hebben zich hiervoor ingezet en zeiden uiteindelijk ja tegen deze wet. Onder Balkende 1 is de wet op de kinderopvang helaas in het slop geraakt. Eigenlijk zijn wij in die periode geen stap verder gekomen. Wel werden we geconfronteerd met een gigantische prijsstijging. Van de kant van het kabinet is wel wat onderzoek gedaan, maar veel meer is er niet gebeurd om deze prijsstijgingen tegen te gaan.


Pas onder Balkende 2 leek er weer wat te gaan gebeuren met de kinderopvang. De minister nam de wbk zelf onder zijn hoede en dat vonden wij hoopgevend. Er kwam een bedrag van 100 miljoen bij. Prima. Maar helaas dat is het laatste positieve wat we hebben gehoord. Daarna volgde de een na de andere verslechtering. De financiele toegankelijkheid werd onderuit gehaald met het slopen van de compensatie regeling. De kwaliteitsbewaking staat onder grote druk. De amvb's over de uitvoering roepen tot nu toe meer vragen op dan ze duidelijkheid brengen en zonder landelijke sturing van de overheid zien ook de gemeente hun rol verdwijnen. De sector staat onder grote druk. Door de prijsstijgingen neemt de vraag af en dat maakt het voor nieuwe ondernemers moeilijk om op de markt te komen. Tenslotte hebben ouders steeds minder te kiezen. Ouders zijn erg ongerust over wat de nieuwe wet voor hun gaat betekenen omdat een deel van de ouders hun subsidieplaatsen zien verdwijnen, omdat werkgevers geen druk meer voelen om de kosten te compenseren en de rekening dus eenzijdig bij de ouders komt te liggen.


Inmiddels kunnen we constateren dat door de wijzigingen in het wetsvoorstellen de beoogde doelen - meer keuzevrijheid, betere kwaliteit en versterken (financiële) toegankelijkheid - niet meer worden gerealiseerd. Ik ben al begonnen met aan te geven dat als het wetsvoorstel via amendering niet wordt verbeterd het wetsvoorstel voor de PvdA onacceptabel is. In het wetsvoorstel zoals het nu voor ligt wordt de kinderopvang namelijk alleen maar duurder voor ouders, zonder dat de kwaliteit en de controle hierop toeneemt. Ook de beoogde marktwerking en keuzevrijheid van ouders wordt door dit wetsvoorstel niet vergroot. Integendeel de invloed en inspraakmogelijkheden voor ouders nemen af.


3. Financiële toegankelijkheid


gelijke verdeling van kosten over ouders, overheid en werkgevers


In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van een tripartite financiering. De ouders nemen een derde deel voor hun rekening, de overheid neemt een derde deel voor haar rekening en de werkgevers betalen een derde deel. Hiermee zou de aanbodsubsidie richting instellingen en gemeenten worden omgezet in een vraagfinanciering door ouders. Dit verdeelmodel ligt aan de basis van het hele wetsvoorstel. Haal je dit er uit dan haal je in weze het hele wetsvoorstel onderuit.


Verplichte werkgeversbijdrage


Hoewel de PvdA lang gepleit heeft voor een verplichte fiscale bijdrage voor werkgevers is in het oorspronkelijke wetsvoorstel uiteindelijk een compromis bereikt om de werkgeversbijdrage nog niet verplicht te stellen. Wel zouden ouders die geen werkgeversbijdrage ontvingen hiervoor een inkomensafhankelijke compensatie van de overheid krijgen, bovenop het 1/3 deel van de bijdrage die zij via de belastingdienst van de overheid ontvangen (ook inkomensafhankelijk).


De PvdA vindt en vond dat als er niet op vrijwillige basis in meer dan 90% van de CAO's een vergoeding voor de ouders wordt geregeld, er dan maar een wettelijke verplichte werkgeversbijdrage zou moeten komen.


Ook het kabinet noemde in 2002l een streefcijfer van 90% dat haalbaar moest zijn. Helaas zien we dat de ontwikkeling de andere kant op gaat. In slechts 45,3% van de gezinnen dragen op dit moment beide werkgevers bij in de kosten van kinderopvang. Daarbinnen is de totale bijdrage vaak veel lager dan 1/3de deel van de kosten. En op dit moment lopen de afspraken eerder af dan op. We merken ook een verschuiving in de opstelling van bijvoorbeeld de FNV, zie artikel in bondgenoten: "als blijkt dat over een jaar nog steeds veel werkgevers niet willen meewerken, dan gaat Bondgenoten de verplichte werkgeversbijdrage wel op tafel leggen".


Ik vraag de Minister daarom waarom hij eigenlijk niet wil overgaan tot een verplichte werkgeversbijdrage. Hoe lang wil hij nog wachten tot de werkgevers wel hun verantwoordelijkheid nemen. Ik hoorde hem zeggen dat hij niet werknemers en werkgevers niet wil belasten met een eenduidige regeling. Maar een verplichting hoeft toch niet leiden tot deze eenduidigheid.


Er zijn veel redenen om over te gaan tot een verplichte werkgeversbijdrage. De administratieve rompslop die bij het huidige systeem optreden met compensatieregeling en overheidsvergoeding is groot. Eigenlijk nog vele male groter dan de administratieve rompslop bij de kwaliteitsbewaking, waar ik straks nog over kom te spreken. De kosten voor de overheid worden beduidend lager, waardoor een grotere groep op een vergoeding kan rekenen. Kortom ministers denk nog eens na.


Ik wil de Minister wel een handreiking doen. Hij heeft al gezien dat wij in ons amendement nr 47 voorstellen dat als in 2006 blijkt dat het streefcijfer van 90% van de werknemers niet gehaald is, er in 2007 alsnog een verplichte werkgeversbijdrage wordt ingevoerd. De uitvoering van de verplichte werkgeversbijdrage gaat via de fiscus. Die verplichting zouden we dan ook nog zo kunnen invullen dat we zeggen we gaan over tot het zogenaamde drie-kwart dwingend recht. In de wet regelen we dus een minimale verplichting, namelijk dat elke werkgever een regeling moet hebben. Maar via de CAO onderhandelingen kunnen werkgevers en werknemers deze regeling invullen. Degene die dat goed doen ontvangen dan een bonus. Zou houden we het goede midden tussen een overheid die ook andere partijen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid, zonder dat we een overheid zijn die verstikkend werkt. Graag wil ik een reaktie van de Minister op mijn voorstel.


Deze regeling is juist ook van belang voor de inkomensgroepen die niet onder de compensatieregeling vallen.


(Werkgevers: De premieheffing voor de werkgeversbijdrage bedraagt ca. 0,4% van de loonsom. In 2004 is de premieplichtige loonsom 147 mld. euro. Op macroniveau betekent dit een lastenverzwaring van 577 mln. euro voor werkgevers. Berekeningen van het CPB laten zien dat deze kosten zichzelf terug verdienen door een toename van het arbeidsaanbod wat resulteert in lagere loonkosten.)


Compensatieregeling voor het ontbrekende werkgeversdeel


Zolang er geen verplichte werkgeversbijdrage is, is de compensatieregeling voor ouders die geen vergoeding van hun werkgever krijgen van groot belang. Zeker nu er geen schot zit in de ontwikkeling van de werkgeversbijdrage. De reactie van het kabinet op deze situatie is echter dat de Geus de compensatie regeling in drie jaar afbouwt. De argumentatie hiervoor is dat naar zijn mening werkgevers door de compensatieregeling niet geprikkeld zullen worden meer te betalen. De rekening hiervan komt eenzijdig bij ouders te liggen, zonder dat er enige garantie is dat de bijdrage van werkgevers de komende jaren wel omhoog zal gaan. De argumentatie van de Minister is namelijk ook om te draaien. Zonder prikkel aan de werkgevers blijft hun bijdrage uit. Waarom zouden zij.


Ouders met lage en middeninkomens zonder werkgeversbijdrage worden door de afbouw van de compensatieregeling het hardst getroffen en gaan erin vanaf 2007 behoorlijk in koopkracht op achteruit. Uit de gegevens van het ministerie zelf blijkt dat de koopkrachteffecten enorm zijn en niet op te vangen zijn door ouders met lagere inkomens.


Laat ik een voorbeeld geven:


Ouders met een minimum inkomen betalen nu zo'n 48 euro per maand om 2 kinderen gedurende 3 dagen per week op de dagopvang te hebben. Dit is 4,4 % van het netto inkomen (iets meer dan 1000 euro). Hebben deze ouders geen werkgeversbijdrage in de kosten van kinderopvang, dan worden zij bij invoering van de WBK in 2005, t/m 2007 nog gecompenseerd door de overheid via de compensatieregeling. Zij betalen dan zo'n 55 euro per maand oftewel 5,1% van het netto inkomen. In 2008 loopt de compensatieregeling af en wordt dit in 1 klap 275 euro per maand oftewel meer dan 25% van hun netto besteedbaar inkomen!


Niet alleen mensen met een minimuminkomen worden getroffen. Ook mensen met een modaal inkomen en 2 kinderen gedurende 3 dagen per week op de dagopvang, zonder werkgeversbijdrage zijn in 2008 bijna 26% van hun inkomen kwijt aan kinderopvang. Oftewel een kleine 600 euro per maand, zonder aftrekmogelijkheden. In 2005, is dit met de (afbouwende) compensatieregeling nog 8,8%.


De meest effectieve wijze om deze effecten teniet te doen is de werkgeversbijdrage te verplichten. Dit brengt geen extra kosten voor de overheid met zich mee en de ouders worden niet de dupe. Maar als de Ministers dat dan niet wil dan is het toch niet logisch om ouders met een laag of middeninkomen hiervan de dupe te laten zijn. En kom nu niet aan met het verhaal zoals u dat gisteren op de televisie vertelde dat het allemaal zo mooi geregeld is. Want de afbouw zet zich al direct na invoering in en treft juist deze groepen.


Als een verplichte werkgeversbijdrage niet tot de politieke realiteit behoort, dan zal in ieder geval de compensatieregeling een structureel karakter dienen te krijgen en dus niet moeten worden afgebouwd. Dit is weliswaar kostenverhogend voor de overheid, maar is wel destijds mee berekend. De ouders zijn dan in ieder geval niet de dupe.


De PvdA wil daarom via een amendement (nummer 48, medeondertekenaar Kraneveld/LPF) een structurele inkomensafhankelijke compensatieregeling voor werknemers die geen of onvoldoende werkgeversbijdrage krijgen. Dit amendement zorgt er ook voor dat zelfstandigen en resultaatgenieters (freelancers enz) onder de compensatieregeling vallen.


(Kosten: uitgegaan van het niveau 2005: 2006 ¤ 14 miljoen extra en 2007 ¤ 24 miljoen extra)


Conclusie: als ook het amendement om de compensatie te herstellen het niet haalt, is er voor de PvDA geen enkele reden meer om voor het wetsvoorstel te stemmen. De ouders met de laagste inkomens krijgen het dan zo zwaar dat noch de toegankelijkheid noch de keuzevrijheid is gewaarborgd.


Prijsstijgingen


Naast de discussie over de compensatieregeling is ook in de wet opgenomen dat de prijsstijgingen eenzijdig bij de ouders worden gelegd. Op dit punt hebben we samen met Groen Links een amendement nr 37 ingediend. Wat ons betreft betaalt de overheid ook mee aan prijsstijgingen, zodat deze niet eenzijdig bij werknemers en werkgevers terechtkomen.


Eveneens willen we dat de overheid de bevoegdheid krijgt om actief in te grijpen bij bovenmatige prijsstijgingen. Wij willen graag van de Minister vernemen of hij deze mogelijkheid alsnog in de wet wil regelen. Anders zullen wij daarover nog met een motie komen.


Fiscale aanpassingen


In het wetsvoorstel is het thans niet mogelijk voor werkgevers om meer dan een zesde deel van de kosten belastingvrij bij te dragen. Aanvankelijk was dit wel geregeld. Wij willen dit via amendement nr 33 samen met Groen Links weer repareren conform het oorspronkelijke voorstel.


Uitvoerbaarheid belastingdienst


Via alle betrokken organisaties komt de waarschuwing dat er veel complicaties zijn bij de (terug)betaling van de overheidsbijdrage aan de ouders via de belastingdienst. Er zijn ook al allerlei bemiddelingsbureau's die zich hiervoor melden. Vooral wijzigingen in gebruik kunnen lastig worden verwerkt. Hierdoor kunnen met name ouders uit de lagere inkomensgroepen in de problemen komen. De uitvoering van de overheidsbijdragen via de belastingdienst zal worden geregeld in een AMvB die helaas nog steeds niet beschikbaar is, terwijl we die eigenlijk wel voor de wetsbehandeling nodig hebben. We zullen daarom een motie indienen voor een flexibel systeem uitgaande van maandelijkse verrekeningen.


Specifieke positie bemiddelingsbureau


Graag wil ik van de Minister vernemen waarom hij de bemiddelingsbureaus in zo'n bijzondere gunstige positie brengt doordat hun kosten aftrekbaar zijn.. Tast hun positie niet de keuzevrijheid van ouders aan.


Mijn collega Stuurman zal in haar 1e termijn nog in gaan op de positie van de specifieke doelgroepen, die nu nog buiten de wet vallen, zoals oudkomers die een inburgeringstraject volgen, mantelzorgers en vrijwilligers.


4. Kwaliteitsverbetering en bewaking


Een andere belangrijke doelstelling van de wet kinderopvang betreft de verbetering van de kwaliteit. Met name door ouderorganisaties en GGD is de laatste jaren herhaaldelijk gewezen op de slechte kwaliteit in sommige kinderopvangorganisaties. Daar waar vanaf 4 jaar hoge kwaliteitseisen aan de scholen worden gesteld, wordt dit in de meest kwetsbare leeftijd van 0 tot 4 jaar tot nu toe onvoldoende gedaan. De afgelopen jaren is voor dit probleem erkenning gekomen. De sector zelf heeft via de certificering van instellingen e.a. ter hand genomen en ook de GGD waar de afgelopen jaren de kwaliteitscontrole is komen te liggen is gaan werken aan een uniform systeem van kwaliteitscontrole, aan eigen scholing van de inspecteurs en aan verdere ontwikkeling. Langzamerhand wordt er ook meer bekend over de effecten van de kwaliteit van de kinderopvang op de ontwikkeling van de kinderen. (zie onderzoek Tavechio)


Onafhankelijk toezicht


De PvdA is al jaren voorstander van een onafhankelijk toezicht. Onze voorkeur zou het gehad hebben als er in de wet een onafhankelijke inspectie was geregeld. Thans hebben gemeenten nog een grote invloed als belangrijkste subsidiegever aan de instellingen. De onafhankelijkheid van de GGD kent dus een beperking. Wij erkennen echter aan de andere kant dat er de afgelopen tijd zoveel is geinvesteerd door de GGD dat wij thans niet willen inzetten op een wijziging van hun rol zoals in het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen. We zouden wij graag willen dat er een veel betere samenwerking komt met de inspectie voor het onderwijs als het gaat om de controle en de ontwikkeling van het pedagogisch beleid. In Schotland hebben we een prachtig voorbeeld gezien van samenwerking van de jeugdzorg inspectie met de inspectie van het onderwijs op dit punt. Wij stellen voor dit goede voorbeeld te volgen. Dit bevordert ook de samenhang tussen kinderopvang en voorschoolse educatie. Ik kom nog met een amendement op dit punt. (amendement, nog doen)


Reeele kwaliteitseisen


Maar als we dan de rol van de controle op gemeentelijk niveau laten dan willen we in ieder geval dat er amvb kwaliteit blijft waarin zowel regels over de kwaliteit zijn opgenomen als regels over de wijze waarop het toezicht is geregeld. Hierbij willen we het gezonde midden houden tussen een gegarandeerde kwaliteit en geen overbodige regelgeving. Hiertoe hebben we een amendement ingediend samen met Groen Links, nr 39


Eveneens hebben we een amendement ingediend waarin we regelen dat de overheid degene is die vastlegt hoe de verhouding leidster-kind ratio is en dat dit altijd onderdeel van de amvb kwaliteit uit maakt. (amendement nr 38)


Er is veel kritiek op de concept amvb vanuit de ouders en de werknemers in de kinderopvang. De PvdA deelt een groot deel van de kritiek. Wij gaan er vanuit dat de Amvb nog apart ter bespreking komt als en ik zeg nadrukkelijk als de wet een feit wordt. Ik geef nu alvast aan dat er voor ons dan nog wel wat zaken te verbeteren zijn. De taal in de amvb is zeer versluierend. In plaats van dat er concrete eisen worden omschreven zoals bijvoorbeeld het hebben van een slaapruimte staat er iets vaags als passende groepsruimte. Ik wil het voorbeeld van de slaapruimte toch even uitleggen. Laatst was ik op een werkbezoek bij een kinderverblijf waar de bedjes tussen de middag werden uitgeklapt. Er waren ook kinderen die niet konden slapen, zij moesten een paar uur stil blijven liggen. Heeft u een idee wat dit betekent voor zo'n kind?


Datzelfde geldt voor eisen aan de buitenruimte


Groepsgrootte buitenschoolse opvang


De minister is voornemens de verhouding van het kinderen onder 1 leidster (leidster-kind ratio) voor kinderen van 8 t/m 12 jarigen te verhogen van 1:10 naar 1:15. De ouderorganisatie BOINK is hier mordicus op tegen en ook de werknemers in de kinderopvang hebben aangegeven, dat dit een onmogelijk hoge groepsnorm is. Ook op grond van onze werkbezoeken vinden wij dit een te hoge verhouding de veiligheid en de ontwikkeling van kinderen in gevaar brengt. (motie)


Pedagogisch beleidsplan


In het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen dat elke kinderdagverblijf moet beschikken over een pedagogisch beleidsplan. Thans is dit weggevallen. Wij willen dit zodanig repareren dat 1 keer in de vijf jaar de kinderopvanginstelling een schriftelijk beleidsplan opstelt ten behoeve van de ouders. Hierin staat informatie over het te voeren pedagogische beleid, de relatie andere jeugdvoorzieningen, de positie van ouders, de positie van beroepskrachten, klachtrecht en wijze van informatievoorziening. Het amendement nr 42 regelt ook dat de toezichthouder en de beroepskrachten op de hoogte zijn van het pedagogisch beleid.


Gastouderprojecten


De PvdA is er geen tegenstander van als er experimenteerruimte komt, maar dan moet dat wel goed geregeld zijn. Wij hebben nog geen enkel inzicht hoe dit eruit gaat zien. Wel hebben we begrepen dat de kans groot is dat belangrijke eisen onderuit gehaald worden.


De VVD heeft een amendement ingediend om de groepsgrootte bij gastouderopvang te verhogen van 4 naar 6 kinderen. Als er rekening gehouden wordt met de leeftijd van de kinderen (baby's zijn het meest kwetsbaar), dan is voor ons een grotere marge bespreekbaar. Maar dan moet het wel worden geregeld in de experimenteer-ambv en niet, zoals de VVD thans doet, in artikel 1 van de wet. Deze experimenteer-amvb is overigens nog niet klaar.


Zelfregulering


In de laatste nota van wijziging is opgenomen dat in 2006 de amvb kwaliteit (die dus pas in 2005 wordt ingevoerd) al moet worden geëvalueerd. Wanneer volgens de regering op dat moment voldoende marktwerking in de sector is, is zij voornemens per 1 januari 2007 geen eisen meer te stellen aan kwaliteitskenmerken, zoals accommodatie-eisen, leidster-kindratio en het opleidingsniveau van de groepsleiding. Bij zelfregulering denkt de regering aan afspraken in CAO's, algemene voorwaarden en certificering.


De PvdA is met de ouderorganisaties en velen in de sector zelf van mening dat twee jaren veel te kort zijn voor deze invoering. Op termijn willen wij vormen van zelfregulering niet uit de weg gaan. Dit betekent een evaluatie over 5 jaar of de kinderopvangsector tot een aanvaardbaar sectorbreed systeem van zelfregulering op het gebied van kwaliteit is gekomen. Wanneer dit goed is geregeld en de positie van ouders is versterkt kan de overheid een stap terug doen. Een aantal minimumeisen zullen altijd in een amvb moeten worden geregeld.


De VVD heeft inmiddels een amendement ingediend om de AMvB Kwaliteit gelijk uit de wet te schrappen. Saillant detail is dat dit voorstel zelfs de MO groep (ondernemers in de kinderopvang) te ver gaat. Ook zij zien dat zij voorlopig met een transparant kwaliteitssysteem meer te winnen hebben, dan met onduidelijkheden hierover. Ik neem aan dat de minister het met deze grote stappen snel thuis benadering toch niet eens zal zijn. Ik wil graag zijn oordeel daarover.


Ik wil u ook wat laten zien. Deze dikke stapel papier zijn de richtlijnen bij de risico-analyse die de sector nu zelf zou moeten maken. De vraag is dus echt of het nieuwe systeem zoveel beter is dan een heldere amvb met regels waardoor je gewoon weet waarop je gecontroleerd wordt. Kostenbesparend is het nieuwe systeem in ieder geval niet. De administratieve lastenverlichting bedraagt 3 ton. Daarvoor gooien we een hoop kwaliteitsregels overboord.


Ook wil ik nog graag een ander argument inbrengen waarom het belangrijk is dat de overheid verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit. U kent neem ik aan het ongelukkige ongeval uit Goes waarbij een kind om het leven kwam omdat het bleef haken aan een touw bij het spelen op de glijbaan. Dit is iets wat kan gebeuren, buitengewoon triest voor alle betrokkenen. De ouders dreigen nu het kinderdagverblijf aan te klagen. Wanneer er geen publiek systeem meer is dan zal de aansprakelijkheid voor instellingen veel groter worden. Zij zullen zich hier terecht voor moeten verzekeren. In Amerika hebben we inmiddels gezien wat hiervan is gekomen. Babygroepen zijn vanwege de hoge verzekeringskosten onbetaalbaar geworden.


Een publiek systeem is daartegen opgewassen. Ik wil graag de visie van de Minister hierover.


Een tweede duidelijke eis voor de PvdA om met de wet te kunnen instemmen is dat bij invoering van de WBK een aantal kwaliteitseisen ten aanzien van accommodatie, leidster-kindratio,, groepsgrootte en het opleidingsniveau van de groepsleiding geregeld worden (in een amvb) en dat er een transparante organisatie is voor het toezicht hierop.


5. Een stevige medezeggenschapspositie ouders


In de diverse nota's van wijzigingen is de positie van de ouders steeds slechter geworden. Zo is de verplichting weggevallen om een oudercommissie in te stellen. Vandaar dat wij in amendement nr 40 regelen dat de oudercommissie er altijd zal zijn. Daarmee hebben wij deze verslechtering voor ouders gerepareerd. Ook de bevoegdheden van de ouders moeten worden verbreed, Ouders moeten ook instemmingsrecht hebben bijvoorbeeld bij het pedagogisch beleid. Tevens willen we de bevoegdheden uitbreiding door het geven van adviesrecht op de volgende onderwerpen:


o opheffing, fusie, verhuizing of ingrijpende verbouwing;


o plaatsingsprocedures en wachtlijstbeleid;


o wijzigingen in de prijs.


We hebben dit in amendement nr 41 geregeld.


Hoe gaat de minister het klachtrecht van ouders financieren?


6.ontwikkeling van de kinderopvang ook door opleiding en scholing


In het wetsvoorstel nog in de toelichting wordt veel aandacht besteed aan scholingsaspecten. Wat gaat de Minister doen om dit verder te ontwikkelen. Komt er flankerend beleid?


Inzet beroepskrachten in opleiding


Diverse betrokken organisaties protesteren al langer tegen de inzet van beroepskrachten in opleiding zonder aanwezigheid van beroepskrachten. Om dit in de toekomst tegen te gaan en verwarring over wat wel en niet mag te voorkomen zal in de AMvB Kwaliteit opgenomen moeten worden dat een beroepskracht in opleiding alleen in aanwezigheid van een volwaardige beroepskracht met de verzorging en opvoeding van kinderen belast mag worden (motie).


7. Samenhang met voorschoolse voorzieningen en peuterspeelzaal


De PvdA wil naar een systeem waarin kinderopvang, voorschool en peuterspeelzaalactiviteiten veel beter op elkaar zijn afgestemd. Het risico is groot dat de segregatie nu al bij 2 jaar begint (ene kind naar de creche, andere kind naar de voorschool). In principe zijn we voorstander van een systeem waarin alle ouders met kinderen vanaf bijvoorbeeld 2,5 jaar een aanbod krijgen waarin kinderen tenminste 2,5 dagdeel voorschool kunnen krijgen. De kinderopvang zou hierin - in overleg met de scholen - een belangrijke rol kunnen vervullen. Op korte termijn zal er in ieder geval een beleidskader voor de peuterspeelzalen moeten komen. Zou het bijvoorbeeld niet logisch zijn om de ouders die hiervoor gebruik maken in het kader van arbeid en zorg onder de WBK te laten vallen. Peuterspeelzalen schreeuwen om een beleidskader. Hoe gaat de Minister de segregatie tussen de zwarte peuterspeelzalen en de witte kinderdagverblijven voorkomen. Wij dringen er bij de minister op aan om bij deze behandeling al een tipje van de sluier op te lichten. En in ieder geval binnen een half jaar samen met de minister van onderwijs met concrete voorstellen hierover te komen. Tegelijkertijd zullen we zelf aan initiatiefvoorstellen gaan werken.


Ook wil ik de Minister vragen hoe het zit met de positie van de tieneropvang. De experimenten zijn afgelopen of lopen binnenkort af. Hoe gaat het verder, wanneer krijgt deze vorm van opvang zijn specifieke plek.


Ook wil ik graag weten of de Minister nog voornemens is om te komen tot speciale maatregelen voor kinderen die behoren tot de doelgroep van het speciaal onderwijs, met name als het gaat om buitenschoolse activiteiten. Gaat hij ruimte creeren voor specifieke voorzieningen?


Conclusie: na invoering van de WBK moet er zo snel mogelijk verder worden gewerkt om de voorschoolse educatie en de positie van de peuterspeelzalen zowel financieel als wettelijk steviger te verankeren.


Wij stellen voor om in de wet de verplichting voor instellingen op te nemen om deel te nemen aan het op overeenstemming gericht overleg over de samenhang in het lokaal jeugdbeleid, bijvoorbeeld over de afstemming van de voorschoolse en buitenschoolse voorzieningen.


Algemene conclusie


Onze algemene conclusie is dat we thans te maken hebben met een uitgekleed wetsvoorstel. Zowel op het punt van de financiële toegankelijkheid als op punten zoals de kwaliteit en zeggenschap van de ouders biedt het huidige wetsvoorstel onvoldoende garanties om goede en betaalbare kinderopvang aan de ouders en kinderen te bieden. De gestelde doelen, ook ten aanzien van de vergroting van de keuzevrijheid worden niet gerealiseerd. De ondernemers in de kinderopvang hebben inmiddels laten weten dat als gevolg van de stijging van de kosten voor ouders door het wegvallen van de werkgeversbijdrage c.q. de compensatie hiervoor veel ouders geen gebruik meer zullen maken van de kinderopvang. Het gevolg hiervan zal zijn dat voor de overblijvende ouders de prijzen verder zullen stijgen, omdat het moeilijker wordt de kosten te dekken. Dit betekent een spiraal naar beneden voor de kinderopvang. En ten opzichte van de stappen vooruit die de laatste jaren met de uitbreidingsoperatie zijn gezet een flinke stap terug in de ontwikkeling van de kinderopvang. En daarmee met de mogelijkheden voor de combinatie van arbeid en zorg. Voor steun van de PvdA aan dit wetsvoorstel zal dus zowel op het punt van de toegankelijkheid en de kwaliteit een fikse reparatie tijdens het debat (via amendementen) nodig zijn.


Mijn collega Stuurman zal hier nog nader op ingaan.


Bijlage: koopkracht effecten invoering WBK in de structurele situatie zonder compensatieregeling


Bron: Boink


Belastbaar inkomen 15.000 euro


1 kind:


Ouderbijdrage per jaar


Kosten in euro's


Situatie nu, 2004


420


WBK met 2 werkgevers vergoeding


294


WBK met 1 werkgever


1.693


WBK zonder werkgevers


3.091


2 kinderen


Ouderbijdrage per jaar


Kosten in euro's


Situatie nu, 2004


840


WBK met 2 werkgevers


588


WBK met 1 werkgever


3.385


WBK zonder werkgevers


6.182


Belastbaar inkomen 30.000 euro


1 kind:


Ouderbijdrage per jaar


Kosten in euro's


Situatie nu, 2004


1.999


WBK met 2 werkgevers


1.327


WBK met 1 werkgever


2.725


WBK zonder werkgevers


4.124


2 kinderen


Ouderbijdrage per jaar


Kosten in euro's


Situatie nu, 2004


2.595


WBK met 2 werkgevers


1.889


WBK met 1 werkgever


4.661


WBK zonder werkgevers


7.433


Den Haag, 21 april 2004


2. Ook kinderopvang voor specifieke groepen (Stuurman)


Dank u voorzitter,


Voorzitter, de minister zal gedacht hebben dat de PvdA een onderdeel uit de wet vergat. Maar die gedachte kan van korte duur zijn. Wij vergeten geen enkel onderdeel, zeker niet als het gaat om doelgroepen binnen deze wet. Dit is een onderdeel dat ook zeer goed geregeld moet zijn, anders valt er toch een substantieel deel van onze samenleving buiten de wet.


Met de komst van de Wbk verandert de tegemoetkoming in de kinderopvangkosten voor de zogenaamde gemeentelijke doelgroepen. Het gaat hierbij om alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering, maar ook om niet-uitkeringsgerechtigden, zoals herintreders met een reïntegratietraject, nieuwkomers met een inburgeringstraject en scholieren/studenten en sociaal medisch geïndiceerden. Voor deze doelgroepen geldt dat het 1/3 deel van de werkgeversbijdrage niet via een werkgever maar via de gemeente wordt ontvangen. Daarnaast zullen deze doelgroepen gelden via de belastingdienst ontvangen. Over de financiële twee- wegenstructuur van deze doelgroepen en de mogelijkheid deze structuur te vereenvoudigen, kom ik verderop in mijn betoog terug.


De gemeente is verantwoordelijk voor het bieden van kinderopvang aan genoemde groepen en treedt als het ware op als werkgever. Helaas hebben wij als PvdA moeten constateren dat er nog een aantal omissies bestaan in de doelgroepen: Oudkomers die een inburgeringstraject volgen (ook vrijwillig), willen we nu al direct onder de werking van de WBK laten vallen en niet pas bij de wettelijke verplichting tot het volgen van een inburgeringcursus, zoals u nu wenst. Het moge duidelijk zijn dat er zo snel als mogelijk oudkomers een inburgeringstraject moeten kunnen volgen, die noodzakelijk is voor het optimaal functioneren binnen onze samenleving. Alle randvoorwaarden voor het volgen van een dergelijk traject dienen dan ook optimaal ingevuld te worden, zo ook de mogelijkheid van kinderopvang. Daarnaast moet ook mantelzorgers en vrijwilligers onder de WBK-doelgroepen vallen . U zult stellen dat de werkzaamheden van beide groepen een wezenlijk ander karakter hebben dan betaalde arbeid. Ik ben echter de mening toegedaan dat maatschappelijk gezien vrijwilligerswerk een essentieel onderdeel vormt van onze maatschappij en voor velen een overbrugging kan zijn naar betaald werk, zeker in deze economisch wat slechtere tijden. Hoezo dus een ander karakter? Dit zelfde geldt voor mantelzorgers, waarbij ik tevens nog wil opmerken dat alleen door het inschakelen van mantelzorgers de zorg mogelijk betaalbaar blijft en mensen gewaarborgd blijven van zorg. Want wie moet het anders doen?


Het is evident dat met de komst van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) en een systeem van vraagfinanciering de taken van gemeenten op dit terrein wijzigen. In de huidige situatie is er sprake van aanbodfinanciering en behoort de kinderopvang nadrukkelijk tot het gemeentelijk domein. Na invoering van de Wbk is er sprake van marktwerking, zoals al door mijn collega Hamer is aangegeven.


Wij willen u bij deze echter op de noodzaak voor afstemming tussen de aanbodgestuurde gemeentelijke trajecten aan de ene kant en de vraagsturing in de kinderopvang aan de andere kant wijzen. De beschikbaarheid van kinderopvang is, zoals uit het eerder genoemde al blijkt, essentieel voor het slagen van zowel inburgering- als reïntegratiebeleid, bijvoorbeeld bij het opleggen van arbeidsverplichtingen aan alleenstaande ouders in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Een effectieve uitvoering van reïntegratietrajecten vraagt om de feitelijke beschikbaarheid van kinderopvang op het moment dat een reïntegratietraject start en dit geldt natuurlijk ook voor de andere doelgroepen. Dit terwijl de invoering van de Wbk vooral de financiële beschikbaarheid van kinderopvang voor de doelgroepen regelt.


Wij zouden graag zien dat de middelen die gemeenten ontvangen voor de Wbk-doelgroepen in het gemeentefonds te combineren met de middelen die de Belastingdienst betaalt voor dezelfde groepen, teneinde een vereenvoudiging van geldstromen te bewerkstelligen waar zowel doelgroepouders, gemeenten als kinderopvangondernemers baat bij hebben. Het principe van marktwerking blijft overeind want de vraag van de ouder is nog steeds startpunt. Hij is zelf verantwoordelijk voor het kiezen van een opvangplaats. De inkomensafhankelijke eigen bijdrage blijft gehandhaafd en dient te worden afgerekend met de ondernemer. Bij de Wbk-doelgroepen is zoals al eerder gezegd geen werkgever in beeld; vandaar het principe van twee-partijenfinanciering. Overheid en ouder leveren een bijdrage, de bijdragen van de overheid worden gebundeld.


Voordeel is dat de doelgroepouder alleen met het gemeentelijke loket te maken krijgt, in plaats van zowel met de gemeente als met de Belastingdienst. De gemeente verstrekt een positieve beschikking voor de (gebundelde) overheidsbijdrage; dit kunnen we een voucher noemen. De ouder gaat met de positieve beschikking op zoek naar een kindplaats. Duidelijk moet zijn dat de keuzevrijheid voor ouders blijft bestaan. Wanneer de koppeling tot stand is gebracht door ouder en ondernemer, verloopt de overheidsbijdrage rechtstreeks van de gemeente naar de ondernemer. Gemeenten en ondernemers krijgen de mogelijkheid om efficiënte afspraken te maken over de beschikbaarheid van opvang voor doelgroepouders en bijvoorbeeld het afdoen van facturen. Eventuele schuldenproblematiek bij ouders wordt vermeden en ondernemers hebben meer financiële zekerheid.


Wij stellen dat bovenstaand systeem een bevredigende oplossing biedt voor de geschetste problematiek op lokaal niveau, namelijk de noodzaak tot afstemming van de kinderopvangvraag en het reïntegratieaanbod, teneinde aan de doelstellingen van o.a. de WWB te voldoen. Datzelfde geldt voor inburgeringtrajecten. Het uitgangspunt van marktwerking staat overeind en het regelen van kinderopvang wordt voor doelgroepen eenvoudiger. Tevens verwachten wij dat dit systeem de implementatie van de Wbk in 2005 zal vergemakkelijken. Ik zou graag van de Minister willen horen in hoeverre hij bereid is dit vouchersysteem over te nemen. Ik zeg altijd: 'Leuker kunnen we het niet maken, maar wel gemakkelijker.'


Hierop aansluitend wil ik nog het volgende opmerken. Vanuit het veld horen wij nu al geluiden dat de aan de gemeenten te verstrekken gelden onvoldoende dekking zullen gaan geven aan de kosten die de gemeenten vanuit de WBK als werkgever moeten betalen. Wij zouden graag zien dat de Minister zal toezeggen dat indien gemeenten geconfronteerd gaan worden met een groei van meer dan 15 % aan doelgroepers (volgens mij een nieuw woord in de Nederlandse taal), in dat geval het door het rijk te verstrekken gelden aangepast worden. Alleen dan is het voor de gemeenten mogelijk hun eigen taak in de WBK optimaal te verrichten. En daar is een ieder, ook het Rijk, bij gebaat.


Een aparte positie wordt ingenomen door zelfstandigen.


Wij hebben dan ook moeten constateren dat met de komst van de Wbk de aftrekmogelijkheid voor de kosten van kinderopvang voor zelfstandigen verleden tijd is. Het zal hierbij gaan om veel MKB-ers, agrariërs en startende ondernemers. Mijn collega Hamer heeft in haar inbreng u reeds aangeven op welke wijze de compensatieregeling gestalte moet gaan krijgen. De structurele inkomensafhankelijke compensatieregeling moet ook gelden niet alleen voor de werknemers maar ook voor zelfstandigen. De financiële toegankelijkheid van kinderopvang dient voor alle werkenden geregeld te zijn; zelfstandigheden behoren ook tot deze categorie. Hoe is het eigenlijk mogelijk dat u de zelfstandige ondernemer in de kou laat staan? In dit kader wil ik verwijzen naar een betoog van uw collega, staatssecretaris Van Gennip tijdens de behandeling van de ondernemersbrief In actie voor ondernemers waarin de zij aangaf dat zij de vele knelpunten waar ondernemers last van hebben wil gaan wegnemen, omdat ondernemers van essentieel belang zijn voor duurzame economische groei. Juist dit kabinet heeft gezegd zich de komende jaren te willen inzetten voor ruimte voor ondernemers. En daar wordt niet alleen de fysieke ruimte mee bedoeld, maar ook het klimaat waarbinnen ondernemers opereren en waarvoor de overheid verantwoordelijkheid draagt. Vindt u dat daar de kinderopvang niet onder valt?


Tot slot, voorzitter


Mijn collega Hamer heeft al aangegeven hoe wij over dit wetsvoorstel in algemene zin denken. Daar komt bij dat de noodzaak en facilitering van combinatie van arbeid en zorg niet meer uit het wetsontwerp af te lezen valt. Dit is ons inziens een zeer grote omissie. Ik ben daardoor ook bijna genoodzaakt om te concluderen dat het streven van de minister om de emancipatie ooit (en dat ooit komt mogelijk al snel als het aan hem ligt) als voltooid te beschouwen, iets waarover ik met de Minister de laatste tijd al veelvuldig heb gedebatteerd, ons inziens niet in de nabije toekomst zal worden bereikt. De kinderopvang is essentieel en misschien de belangrijkste voorwaarde om optimaal arbeid en zorg te kunnen combineren. Alleen dan kan er mede richting gegeven worden aan emancipatie in de ruimste zin des woords.