LIJST PIM FORTUYN

LPF niet tevreden met antwoorden Van der Hoeven HBO-fraude

De Lijst Pim Fortuyn is niet tevreden met de antwoorden die Onderwijsminister Maria van der Hoeven heeft gegeven op schriftelijke vragen van LPF onderwijswoordvoerder Margot Kraneveldt en collega's Tichelaar, Vergeer en Vendrik, over haar mogelijke betrokkenheid bij fraude van de Technische Hogeschool Rijswijk, waar Van der Hoeven destijds bestuurder was. De LPF zal vanavond tijdens het debat rond de fraude aanvullende vragen aan de minister stellen.

Wat de LPF betreft blijven er nog vragen open, en is de minister op zijn minst naïef geweest door de zaak niet expliciet aan te kaarten toen zij haar benoeming aanvaardde. Kraneveldt: 'Was het voldoende dat zij als Kamerlid aan haar fractievoorzitter de bestuursfunctie slechts gemeld heeft? Is de vermeende fraude ooit onderwerp van gesprek geweest tussen haar fractievoorzitter en haarzelf tijdens haar periode als Kamerlid? Is het onderwerp aan de orde geweest tijdens de gesprekken die mevrouw van der Hoeven heeft gehad met beoogd minister-president Balkenende in de periode voorafgaand aan haar benoeming? De minister heeft geantwoord dat het bestuur van de THR op 23 april 2002 alles wat toen bekend was per brief aan het ministerie heeft gemeld. Is er in de periode tussen eind april en 1 juli 2002 nog een reactie geweest van de toenmalige demissionaire minister van OCW Hermans? Zo nee, hoe is Van der Hoeven toen zelf als nieuw aangetreden minister omgegaan met deze brief? Zo ja, wat was de reactie van minister Hermans, en is deze reactie nog aan de orde geweest bij de overdracht van zijn portefeuille aan van der Hoeven? Had minister Van der Hoeven wellicht niet zelf als nieuw aangetreden minister de openbaarheid moeten zoeken over deze kwestie, om de mogelijkheid van 'vermeende betrokkenheid' direct uit te sluiten?'

Bij de verdere afhandeling van dit dossier doet zich nu een verdere vreemde situatie voor ten aanzien van de taakverdeling tussen de minister en staatssecretaris Nijs. De minister maakt in haar antwoord heel expliciet dat het onderwerp Rekenschap en, in het kabinet Balkenende-II, 'alle aangelegenheden die liggen op het terrein van de commissie Schutte' tot de portefeuille van staatssecretaris Nijs behoren. 'Ik vraag mij af of de mogelijke betrokkenheid bij fraude aan de THR van Van der Hoeven nog een rol gespeeld heeft bij de beslissing om deze portefeuille bij staatssecretaris Nijs neer te leggen,' zegt Kraneveldt. 'Is het onderwerp aan de orde geweest tijdens de formatiebesprekingen? Heeft van der Hoeven hier destijds met staatssecretaris Nijs over gesproken?'

Het feit dat er een taakverdeling bestaat tussen de minister en Staatssecretaris Nijs, en dat van der Hoeven zich zal onthouden van iedere bemoeienis bij het nemen van terugvorderingbeslissingen en het eventueel doen van aangifte bij het OM, ontslaat haar niet van haar ministeriele verantwoordelijkheid. 'Ik zal haar vanavond vragen hoe zij zelf, in staatsrechtelijke zin, haar verantwoordelijkheid ziet als de staatssecretaris een terugvorderingbesluit zou nemen en mogelijk een aangifte zou doen, ten aanzien van een bestuur waarvan zij zelf destijds deel uitmaakte. Ik ben zeer benieuwd wat zij op deze aanvullende vragen zal antwoorden', aldus Kraneveldt.

Van der Hoeven was van 1 april 1999 tot en met 1 juli 2002, de datum dat zij benoemd werd tot minister van Onderwijs in het kabinet Balkenende-I, als algemeen bestuurslid verbonden aan de Technische Hogeschool Rijswijk (THR). In die hoedanigheid heeft zij ook de jaarrekeningen en jaarverslagen van de THR ingezien, besproken en goedgekeurd. Een aantal van de financiële constructies die de THR in die periode hanteerde, zijn nu door de Commissie Schutte, die onderzoek deed naar de HBO-fraude, bekritiseerd. De commissie adviseert dan ook terugvordering van onterecht aan de THR uitgekeerde bedragen.
Volgens Van der Hoeven bestonden de constructies al toen zij aantrad als bestuurslid, en heeft zij zelf in april 2002 de mogelijk onregelmatigheden aangekaart binnen het bestuur op het moment dat zij daar informatie over kreeg. De aanvullende vragen van de LPF richten zich echter op wat zij daarna met de informatie heeft gedaan, zowel vóór als tijdens haar periode als minister.