Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toespraak van de minister van Verkeer en Waterstaat, Karla Peijs, op het Nationaal Verkeersveiligheidscongres

Dames en heren,

Een week of drie geleden was het Wereldgezondheidsdag; een dag die dit jaar in het teken stond van verkeersveiligheid. En terecht, want wereldwijd vallen er ieder jaar 1,2 miljoen dodelijke slachtoffers en 50 miljoen gewonden in het verkeer. Dat zijn getallen om koud van te worden. Zoals u weet, doen we het in Nederland al jarenlang relatief goed. Dertig jaar geleden vielen er in ons land nog ruim drieduizend verkeersdoden. Nu zijn dat er zon tweeduizend minder. Terwijl het verkeer intussen enorm is toegenomen. Toch hebben we absoluut geen reden om tevreden achterover te leunen. Integendeel! Want hoe spectaculair de daling in de afgelopen decennia ook is geweest, nog steeds overlijden in ons land elke dag drie mensen aan de gevolgen van een verkeersongeluk. NRC Handelsblad trok laatst de vergelijking met neergestoken leraren en afgerekende criminelen. Als we er daar drie per dag van zouden hebben, zouden de kranten er vol van staan, was de terechte conclusie in dat artikel. Ik vind drie verkeersdoden per dag net zo onaanvaardbaar.

De verkeersveiligheidscijfers over 2003 zijn wat dat betreft zorgwekkend, al bevatten ze ook goed nieuws. Het goede nieuws is, dat het aantal geregistreerde ziekenhuisgewonden in 2003 met 4 procent daalde van 11.018 in 2002 naar 10.596 vorig jaar. Het slechte nieuws is dat het aantal dodelijke verkeersslachtoffers in 2003 met 2 procent steeg naar 1088. In 2002 waren dat er nog 1066. 2 procent klinkt misschien niet als een groot probleem. Maar het gaat wel om 22 mensenlevens. Om 22 gezinnen en families die plotseling en totaal onvoorbereid een dierbare moeten missen. Dat is de keiharde realiteit die achter het cijfer van 2 procent schuilgaat.

De vraag is natuurlijk meteen of er sprake is van een trendbreuk. Het antwoord daarop is: hopelijk niet. We hebben in het verleden wel eerder gezien dat het aantal dodelijke verkeersslachtoffers steeg en dat de dalende trend het jaar daarna weer gewoon doorzette. Het laatst zagen we dat in 1999. Maar het signaal is natuurlijk niet goed en ik ben er ook niet gerust op dat we nu opnieuw met een incidentele stijging te maken hebben. Ik maak me dus zorgen, want net als u vind ik dat het aantal verkeersslachtoffers naar beneden moet blijven gaan.

U kent mijn doelstelling: maximaal 900 verkeersdoden in 2010. Dat is echt één van mijn topprioriteiten. Berekeningen van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer wijzen uit dat die doelstelling ambitieus is, maar wel haalbaar. Daar houd ik dus aan vast, al realiseer ik me dat de cijfers over 2003 laten zien dat we er keihard aan moeten trekken. Laat ik het zo zeggen: straks, als Malta lid is van de EU, zakken we van de derde naar de vierde plaats in het rijtje van meest verkeersveilige landen in de EU. In die top-4 moeten we ons absoluut handhaven.

Ik zeg bewust we, want de tijd dat je als minister met één generieke maatregel zoals de helmplicht uit 1975 meteen een enorme reductie van het aantal slachtoffers kon noteren, ligt helaas achter ons. Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, politie en justitie, verkeersveiligheidsorganisaties; kortom: u en ik, we moeten het samen doen. We zijn nu op het punt aangeland dat een verdere verlaging van het aantal slachtoffers een kwestie is geworden van hele doelgroepgerichte ingrepen en regionaal maatwerk. En daar hebben we elkaar voor nodig. Dat kan ik niet genoeg onderstrepen.

Desondanks wil ik het vandaag vooral met u over mijn eigen inzet hebben, al was het alleen maar om niet de indruk te wekken dat ik verantwoordelijkheid zou willen afschuiven. Dat is namelijk absoluut niet mijn bedoeling. Integendeel. Daarvoor vind ik verkeersveiligheid echt te belangrijk. In dat verband wil ik hier allereerst iets zeggen over het beeld dat her en der dreigt te ontstaan dat er de komende jaren geen geld zou zijn voor verkeersveiligheidsmaatregelen. Niets is echter minder waar. Er is zelfs meer geld dan ooit. Tot en met 2010 heb ik bijna 400 miljoen euro beschikbaar voor regionaal verkeersveiligheidsbeleid. Dat geld zal ik vanaf volgend jaar via de zogeheten Brede Doeluitkering aan de regios beschikbaar stellen. Daar horen natuurlijk wel heldere afspraken bij over de verkeersveiligheidsdoelstellingen per regio. Die afspraken gaan we dus maken. Op nationaal niveau is verder nog 23 miljoen per jaar beschikbaar specifiek voor verkeersveiligheid. En natuurlijk is verkeersveiligheid een belangrijk aandachtspunt in alle landelijke onderhouds- en aanlegprojecten, maar daar is moeilijk een bedrag aan te hangen.

Hoe dan ook gaat het dus om substantiële bedragen. Natuurlijk zou ik ook liever zien dat de middelen onbegrensd waren, maar dat is helaas niet het geval. Ik roep u daarom op om creatief te blijven meedenken, want met een beetje gezond verstand is vaak al veel te bereiken. Ingrijpen achteraf is bijvoorbeeld altijd duurder dan anticiperen. Als u toch wegonderhoud gaat plegen, wijken gaat bouwen of bedrijfsterreinen gaat ontwikkelen, is het vaak een kleine moeite ook financieel om de basisprincipes van Duurzaam Veilig daar in toe te passen. U kent die basisprincipes: mensen maken fouten en mensen zijn kwetsbaar. Dus moeten we de verkeersomgeving zo inrichten dat weggebruikers zich automatisch veilig gedragen. Dat moet het uitgangspunt blijven bij alles wat we doen. Ik steun dus de oproep van de heer Wegman van harte, om samen de schouders te zetten onder Duurzaam Veilig 2. Het zou prachtig zijn als we volgend jaar op dit congres kunnen concluderen dat de vaart er goed in zit.

Maar terug naar mijzelf, want ik ga natuurlijk meer doen dan alleen geld beschikbaar stellen voor regionaal verkeersveiligheidsbeleid. En daarmee kom ik op de doelgerichte maatregelen waar ik het net over had. Als je goed naar het hele pakket kijkt, zit er een soort leeftijdsopbouw in.

Om te beginnen zijn er de kinderen, de meest kwetsbare doelgroep. Vorig jaar overleden 42 kinderen onder de 11 jaar in het verkeer. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 2002! Dat is natuurlijk dramatisch. Morgen ben ik aanwezig op een basisschool in Bodegraven bij het jaarlijkse verkeersexamen van 3VO. Een prachtige Nederlandse traditie uit 1932 die we vooral moeten handhaven. Met het verkeersexamen in de hoogste groep van het basisonderwijs wordt nu al 72 jaar de basis gelegd onder een verantwoord verkeersgedrag van generaties weggebruikers. Maar jonge kinderen blijven dus enorm kwestbaar. En ook onder 12-15 jarigen de risicoperceptie niet zo hoog is als je zou wensen. Vandaar dat ik samen met collega Van der Hoeven de opdracht heb gegeven om een wedstrijd te ontwikkelen om juist deze doelgroep bewust te maken van de gevaren in het verkeer en hoe je daarmee moet omgaan. Dat doen we in overleg met Team Alert, 3VO en de regionale organen verkeersveiligheid. Ik hoop dat zoveel mogelijk enthousiaste scholen volgend jaar aan deze wedstrijd zullen meedoen. Om het gemakkelijker te maken, zorgen we er uiteraard voor dat de wedstrijd zoveel mogelijk binnen het reguliere lesprogramma past.

En dan de jongeren in de brommerleeftijd vanaf 16 jaar. U weet dat ik me daar extra veel zorgen over maak. De combinatie jong en gemotoriseerd is in veel gevallen letterlijk dodelijk. Elk jaar overlijden ongeveer 100 brom- en snorfietsers na een verkeersongeluk. Als je dat omrekent naar de andere vervoerswijzen en in percentages uitdrukt, dan kun je geen andere conclusie trekken dan dat de bromfiets veruit het gevaarlijkste vervoermiddel is. Binnenkort beginnen we met de kentekening van bromfietsen. Dat helpt om diefstal en opvoeren tegen te gaan en het verbetert de handhaving. Maar het is niet genoeg. Daarom stuur ik over enkele weken het Actieplan Brommerveiligheid naar de Kamer. Als minister van V&W heb ik al eerder gepleit voor een verhoging van de brommerleeftijd van 16 naar 17, simpelweg omdat geen andere maatregel zó effectief is. In combinatie met de kentekening scheelt verhoging van de brommerleeftijd meteen 28 jonge levens per jaar, een hele schoolbus vol jongeren die s avonds wel thuiskomt. Maar er zitten ook wat andere plussen en minnen aan, waarover ik eerst nog over met mijn collegas in het kabinet wil overleggen. Ik zie ook veel in een brommerrijbewijs met een puntensysteem dat doorloopt in het autorijbewijs. Voor veel jonge bromfietsers is namelijk maar één ding belangrijker dan hun brommer, en dat is de auto die ze op hun achttiende mogen gaan besturen. Als ze dat vooruitzicht in de waagschaal stellen door onverantwoord met hun brommer om te gaan, zullen ze zich dus nog wel eens achter de oren krabben voor ze een opvoersetje aanschaffen. Daar moeten we wat mij betreft gebruik van maken.

Voor de iets oudere doelgroep van 18+ ook een risicogroep, zoals u weet hebben we sinds 2002 al het beginnerrijbewijs. Voor de groep automobilisten tussen 18 en 25 jaar ben ik nu ook bezig om de wettelijke alcohollimiet te verlagen van 0,5 naar 0,2 promille. Het blijkt namelijk dat de kans op een ongeluk na het drinken van één of twee biertjes voor onervaren bestuurders veel groter is dan voor oudere chauffeurs. Maar liefst een kwart van alle automobilisten die bij een zwaar ongeluk betrokken is waarbij alcohol in het spel is, bestaat uit mannen tussen de 18 en 24. Omgerekend naar alle automobilisten is dat een zware oververtegenwoordiging. Vandaar deze doelgroepgerichte maatregel.

Wat ten slotte voor iedereen gaat gelden, is het puntenrijbewijs. Ik kijk op dit moment met collega Donner hoe we dat het best kunnen vormgeven. In ieder geval wil ik vermijden dat we een hoop administratieve rompslomp creëren en dat een levendige handel in punten ontstaat, zoals in Duitsland. Onze administratie voor verkeersovertredingen werkt overigens prima, dus dat moet lukken, Zeker als het Nederlandse puntenrijbewijs vooral de zware overtreders en de echte agressievelingen aanpakt. Ik ben daar vóór, want van die groep hebben we met zijn allen het meeste last.

Dames en heren, tot zover de leeftijdsopbouw in mijn verkeersveiligheidsplannen. Ik geloof dat ze dat in andere sectoren een sluitende aanpak noemen. Ik kan u verschillende maatregelen en initiatieven noemen die de aanpak nóg sluitender maken, van simulatortrainingen voor vrachtwagenchauffeurs tot speciale rijstijltrainingen voor bestuurders van bestelautos. Maar mijn tijd is beperkt en ik wil kort nog twee belangrijke onderwerpen met u bespreken: de verkeersveiligheidscampagnes en ten slotte misschien wel de belangrijkste vraag van allemaal: hoe versterken we het verantwoordelijkheidsbesef bij de individuele weggebruiker; het besef dat hij ook bij kan dragen aan het voorkomen van veel leed en irritaties?

Wat de publiekscampagnes betreft: op dat punt is er al jaren sprake van een vruchtbare samenwerking tussen mijn ministerie, de decentrale overheden, politie en justitie, de ANWB, 3VO, en allerlei andere maatschappelijke organisaties. Het succes van de campagnes schuilt in de combinatie van landelijke voorlichting, acties in de regio én gerichte handhaving. Met de jongste loot aan de stam Goochem het Gordeldier, mijn absolute favoriet geldt ook voor de campagnes dat we voor bijna elke doelgroep een eigen boodschap hebben. De herkenbaarheid van de Thuiskomen-lijn is groot en wordt nog steeds groter, vooral ook omdat steeds meer regionale campagnes er gebruik van maken. Hoe meer hoe beter, zou ik zeggen.

De resultaten zijn zó goed, dat ik vind dat we ook absoluut met deze vorm van publiekscommunicatie door moeten gaan. Het gordelgebruik voorin is sinds het begin van de jaren 90 bijvoorbeeld toegenomen van 70 naar 90 procent. Op de achterbank droeg in 2003 zon 63 procent van de passagiers een gordel. Nog steeds veel te weinig, maar wel 11 procent meer dan in 2002, dus vóór de intensieve campagne over gordels achterin. Ik heb goede hoop dat Goochem ons zal helpen om dat cijfer verder op te krikken.

Ronduit spectaculair zijn de cijfers over fietsverlichting, die ik vandaag dan ook graag bekend maak. Sinds de campagne eind 2003 heeft landelijk 65 procent van de fietsers licht op zijn fiets. Daarvoor was dat 50 procent, een stijging met 15 procent dus. In de regio Amsterdam waar je met licht op je fiets bijna verdacht was is er zelfs sprake van een verdubbeling, van 30 naar 60 procent. Ook hier geldt dat er nog veel winst te boeken is, maar met deze eerste resultaten kunnen u en ik als verkeersveiligheidsmensen natuurlijk best thuis komen!

Dames en heren, zoals ik al zei, heb ik het belangrijkste onderwerp tot het laatst bewaard. Dat is de vraag naar de mogelijkheden om het verantwoordelijkheidsgevoel van de individuele weggebruiker te versterken. Het is meteen ook de moeilijkste vraag. Je kunt als overheid regels maken en handhaven. Je kunt voorlichten, samen met je verkeersveiligheidspartners. Dat helpt allemaal. Maar je kunt uiteindelijk niet naast de bestuurder gaan zitten om zijn rechterbeen in bedwang te houden. En toch is individueel weggedrag de sleutel naar een nog hoger verkeersveiligheidsniveau. Daar zit dus een zekere spanning tussen.

Een paar dingen zijn duidelijk. Ten eerste dat Nederland zich groen en geel ergert aan ongemanierde weggebruikers. Agressief verkeersgedrag staat heel hoog in de irritatie top-10. Ten tweede is duidelijk dat we met zijn allen graag naar de buurman wijzen, maar vaak vergeten naar onszelf te kijken. Met andere woorden: het probleem van onveilig verkeersgedrag is veel breder dan die paar procent zware overtreders. Iets te weinig afstand houden, nog even door een oranje licht glippen, of iets te hard rijden in woonwijken; we doen het bijna allemaal. Misschien onbewust, maar toch.

Enerzijds is er dus ergernis, anderzijds zijn mensen zich te weinig van hun eigen gedrag bewust. In dat spanningsveld is veel veiligheidswinst te boeken. Ik zie dat als een hele praktische doorvertaling van het waarden- en normendebat dat dit kabinet met de samenleving wil voeren. En dat kan ook zonder spruitjeslucht. Kijk maar naar BOB. Die is intussen een echte BNer en een graag geziene gast op verjaardagsfeestjes. Het opvallende en mooie van BOB is dat mensen op een hele natuurlijke, bijna speelse manier met elkaar over alcoholgebruik in het verkeer kunnen praten sinds BOB in het land is. Wie is de BOB, is waarschijnlijk de meestgestelde vraag op veel feestjes, misschien na Waar is de jarige eigenlijk?

Zoiets moet ook mogelijk zijn voor andere vormen van ongewenst verkeersgedrag. Uiteraard moet iedereen allereerst zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Ouders moeten zo verstandig zijn om hun kind een gordel om te doen. Je moet nooit bij een dronken bestuurder in de auto stappen. Je moet niet bang zijn om als passagier een chauffeur aan te spreken op een veel te hoge snelheid. Enzovoort. Maar ik vind ook dat de overheid moet helpen als het even kan. Ik broed nog op een goede manier om dat te doen. Maar in ieder geval zal dat op een BOB-achtige, natuurlijke manier moeten gebeuren. Want opgeheven vingertjes werken averechts.

Dames en heren,

Ik heb u mijn ambities en mijn inzet voor een verdere verbetering van de verkeersveiligheid geschetst. Ik weet dat u er net als ik van doordrongen bent dat we dit grote maatschappelijke probleem alleen samen met succes te lijf kunnen gaan. Met alle nationale maatregelen die ik net noemde, met de beschikbare middelen, en met de tweede fase van Duurzaam Veilig in het verschiet, moet het lukken om het cijfer van maximaal 900 verkeersdoden in 2010 te bereiken. Dat weet ik zeker. De hopelijk incidentele stijging in 2003 moet voor ons allemaal een extra aansporing zijn om er nog een tandje bij te zetten. Zoveel mogelijk prioriteit geven aan veiligheid, alle mogelijkheden benutten en vooral: samen de schouders eronder zetten; daar gaat het om. Dat vraag ik van u. En daar kunt u mij ook op aanspreken.

Dank u wel.