Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA `s-GRAVENHAGE

Uw brief Ons kenmerk
8 maart 2004 AAM/ASAM/04/17774
nr. 2030409900
Onderwerp Datum
Kamervragen van het lid Bussemaker e.a. 22 april 2004

./. Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Economische Zaken, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de Minister van Buitenlandse Zaken de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker, Timmermans, Van Dam en Dijsselbloem (PvdA) over mogelijke arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost-Europa.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)

203049900

Vragen van het lid Bussemaker, Timmermans, Van Dam en Dijsselbloem (PvdA) over mogelijke arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost-Europa.

Vraag 1.
Kent u het onderzoek dat is verricht door de European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, in opdracht van de Europese Commissie, waaruit blijkt dat de mogelijke arbeidsmigratie van Centraal-Europa vooral een forse bedreiging kan vormen voor de landen van Centraal-Europa zelf en niet door de huidige EU?1

Antwoord 1.
Ja.

Vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het met name hoger opgeleiden en de hogere inkomensgroepen zijn die de wens hebben te migreren?

Antwoord 2.
Het rapport van de European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions geeft aan dat met name de hoogopgeleiden de wens tot migratie hebben. Daarbij dient evenwel de kanttekening gemaakt te worden dat veelal slechts een zeer klein deel van het aantal personen dat aangeeft te willen emigreren, ook daadwerkelijk emigreert (zie ook CPB publicatie `Arbeidsmigratie uit de Midden- en Oost-Europese toetredingslanden', pag. 4)
Mijn verwachting is overigens dat de braindrain vanuit de nieuwe lidstaten naar Nederland zeer beperkt zal zijn. Zolang er geen vrij verkeer van werknemers is, zal de arbeidsmigratie beperkt zijn, maar ook daarna verwacht ik niet dat veel hooggekwalificeerde arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten naar Nederland zullen komen. Het CPB onderzoek naar arbeidsmigratie vanuit de nieuwe lidstaten naar Nederland geeft ook aan dat arbeidsmigratie uit de nieuwe lidstaten zich vooral zal richten op lager geschoold werk. Dit komt overeen met de huidige legale en illegale arbeidsmigratie vanuit de Midden- en Oosteuropese landen naar Nederland, die zich met name richt op tijdelijk en lager geschoold werk in sectoren als de tuinbouw en de bouw.
Ook de Midden- en Oosteuropese staten zelf hebben steeds aangegeven dat zij na 1 mei 2004 geen grote migratiestromen, ook niet van hoger opgeleiden, verwachten naar de huidige EU-lidstaten.

Vraag 3.
In hoeverre verwacht u dat hoog opgeleide mensen uit Midden- en Oost Europa in aanmerking zullen komen voor tewerkstellingsvergunningen op grond van tekorten op de Nederlandse arbeidsmarkt? Hoe verhouden de beperkingen die de Nederlandse regering invoert om de arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost Europa te beteugelen, zich tot de wens om met name kenniswerkers in het kader van de kenniseconomie
tewerkstellingsvergunningen te geven.


1 Financieel Dagblad, 28 februari jl.

Antwoord 3.
Voor sectoren/beroepen met een tekort aan prioriteitgenietend arbeidsaanbod zal op grond van dit tekort de CWI een tewerkstellingsvergunning afgeven zonder arbeidsmarkttoets. In hoeverre hoogopgeleide mensen uit Midden- en Oost Europa in aanmerking komen voor deze tewerkstellingsvergunningen, is ter beoordeling van de CWI die daarvoor sectoren/beroepsgroepen zal aanwijzen op grond van door mij aangegeven criteria. De CWI zal medio april aangeven voor welke sectoren/beroepsgroepen de individuele arbeidsmarkttoets zal vervallen.
Wat betreft de wens van het kabinet om kenniswerkers die nodig zijn voor de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie versoepeld tot Nederland toe te laten, wil ik opmerken dat deze versoepelingen uiteraard ook zullen gelden voor kennismigranten die vanuit de nieuwe lidstaten in Nederland te werk gesteld worden.

Vraag 4.
Hoe luiden precies de klachten die de minister van Economische Zaken tijdens zijn reis door Azië heeft gekregen over de afwerende houding van Nederland om
tewerkstellingsvergunningen toe te kennen aan hoog opgeleide kenniswerkers?2

Antwoord 4.
De klachten kwamen ter sprake tijdens het bezoek van de minister van Economische Zaken aan India. Vertegenwoordigers van het Indiase bedrijfsleven wezen de minister op de moeilijke en trage procedure ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf voor Indiase kenniswerkers. Deze trage procedure houdt verband met het feit dat India op een lijst van vijf landen staat waarvoor een verzwaarde procedure geldt voor wat betreft de legalisatie en verificatie van identiteitsbewijzen. Daarmee is Nederland huns inziens restrictiever dan andere EU lidstaten en benadeelt Nederland zijn eigen bedrijfsleven.

Vraag 5.
Hoe verhouden deze klachten zich tot de wens van het kabinet om de kenniseconomie te ontwikkelen, de constatering dat een structurele schaarste aan kenniswerkers dreigt en de mogelijkheid voor de Nederlandse overheid om het aantrekkelijker te maken voor hoogopgeleid personeel om in Nederland te werken, bijvoorbeeld door het voorkomen van onnodige bureaucratie en het wegnemen van drempels?3

Vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om deze klachten te verhelpen?

Antwoord 5 en 6.
Deze klachten onderstrepen de noodzaak en urgentie van aandacht voor en maatregelen op het terrein van kennismigratie. De ontwikkeling van de kenniseconomie dreigt belemmerd te worden door structurele schaarste aan kenniswerkers. In de internationale concurrentie om schaars toptalent zijn dan ook maatregelen nodig om ons land aantrekkelijk te maken en te houden voor hoogopgeleid personeel. Internationaal opererende bedrijven in Nederland willen kenniswerkers vanuit de hele wereld aantrekken vanwege de toegevoegde waarde in de vorm van kennis en ervaring die zij bezitten.


2 NRC-Handelsblad, 1 maart jl.

3 Aanhangsel-Handelingen nr. 931, vergaderjaar 2003-2004.

Mede naar aanleiding van bovengenoemde klachten heeft het Innovatieplatform (geïnstalleerd op 22 augustus 2003 met als doel het innovatief vermogen van de Nederlandse economie te stimuleren) het kabinet geadviseerd tot het nemen van maatregelen met name gericht op het wegnemen van onnodige bureaucratie en om de obstakels die voortkomen uit te ingewikkeld geworden regelgeving.

Het kabinet heeft als reactie op het advies inzake kennismigratie van het Innovatieplatform als haar standpunt geformuleerd dat in april 2004 een interdepartementale werkgroep een aanzet moet geven voor de uitwerking van de invoering van één loket, één procedure en één document voor kenniswerkers, hun partners en hun kinderen. Ook streeft het kabinet naar een verlaging van de kosten van verblijfsvergunningen voor kenniswerkers en studenten. Het kabinet zal nog in april over het advies van de werkgroep besluiten en deze besluiten zo spoedig mogelijk implementeren.

Naar aanleiding van de klachten over de legalisatie- en verificatieprocedure zal de Minister van Buitenlandse Zaken binnenkort, binnen de verkorte mvv-procedure, voor daarvoor in aanmerking komende kennismigranten uit de vijf zogenoemde probleemlanden deze procedure vereenvoudigen. Bij de afgifte van de mvv zal worden volstaan met het vaststellen van de identiteit van de kennismigrant op basis van het paspoort. Deze procedure is dan gelijk aan die die geldt voor kennismigranten uit niet-probleemlanden.

Vraag 7.
Hoe beoordeelt u in dit verband de forse verhoging van leges voor kennismigranten? Welke effecten zijn hiervan thans zichtbaar? Wanneer krijgt de Tweede Kamer bericht over de toegezegde verlaging van leges voor studenten en kenniswerkers?

Antwoord 7.
Wat betreft de verlaging van de kosten van verblijfsvergunningen voor kenniswerkers en studenten neemt het kabinet het advies van het Innovatieplatform over om over te gaan tot de invoering van één algemeen document en streeft het kabinet ernaar om de kosten voor die groep te verlagen. Een verlaging van de kosten komt het level playing field ten opzichte van de ons omringende landen ten goede. Het kabinet zal in ieder geval op basis van het kostprijsonderzoek van de IND bezien hoe deze kostenverlaging gestalte kan krijgen in combinatie met de voorgenomen kostendekkende uitvoering. In april 2004 moet deze duidelijkheid verkregen zijn en zal de Minister voor Vreemdelingenzaken & Integratie de Tweede Kamer informeren.