Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik Kinderen

|Postadres: Postbus 20301, 2500 EH Den Haag

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG |Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 64 44
www.justitie.nl | |

|Onderdeel         |Directie Opsporingsbeleid             |                |
|Datum             |19 april 2004                         |                |
|Ons kenmerk       |5279428/504                           |                |
|Uw kenmerk        |2030409690                            |                |
|Bijlage(n)        |1                                     |                |
|Onderwerp         |beantwoording Kamervragen lid Arib    |                |
|                  |over mogelijk kindermisbruik door     |                |
|                  |Nederlanders in Indonesië             |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
|                  |                                      |                |
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van mevrouw Arib (PvdA) over mogelijk kindermisbruik door Nederlanders in Indonesië (ingezonden 3 maart 2004, nummer 2030409690).

De Minister van Justitie,

Antwoorden op vragen van het lid Arib (PvdA) aan de minister van Justitie over mogelijk kindermisbruik door Nederlanders in Indonesië.(Ingezonden 3 maart 2004)

2030409690

Vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het bericht over kindermisbruik door Nederlanders in Indonesië? (1)

Antwoord 1.
Ja.

Vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er een internationaal netwerk van pedofielen bestaat waar Nederlanders deel van uit maken?

Antwoord 2.
indien Nederlanders zich al dan niet in het buitenland schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen, acht ik dat zeer afkeurenswaardig.

Vraag 3.
Welke concrete maatregelen hebt u tot nu toe ondernomen om kindermisbruik buiten de grenzen van Nederland aan te pakken? Wordt er met de Indonesische autoriteiten
samengewerkt om kindermisbruik tegen te gaan?

Antwoord 3.
Met de invoering van de partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving op
1 oktober 2002 zijn wettelijke maatregelen getroffen om kindermisbruik buiten Nederland aan te pakken. Hierbij is de zogeheten extraterritoriale werking van de Nederlandse strafwet verruimd en kunnen kindersekstoeristen die Nederlander zijn danwel een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, worden vervolgd ook al is het desbetreffende feit naar het recht van de plaats van het misdrijf niet strafbaar.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat samenwerking met de buitenlandse autoriteit vereist is om voldoende bewijsmateriaal te verkrijgen in een concrete zaak. De samenwerking vindt in een concreet geval plaats op basis van een rechtshulpverdrag of bij wederzijds goedvinden van de Nederlandse en buitenlandse autoriteit.

Vraag 4.
Klopt het dat, ook nu het mogelijk is daders van kindermisbruik in het buitenland in Nederland te vervolgen, nauwelijks aangiftes zijn gedaan en tot nu toe bijna niemand is vervolgd? Zo ja, waarom? Zo neen, kunt u een overzicht geven van het aantal vervolgingen en veroordelingen sinds het opheffen van de dubbele strafbaarstelling tot nu toe?

Antwoord 4.
Bij het Openbaar Ministerie zijn in de periode oktober 2002 tot en met december 2003 in totaal 31 zaken geregistreerd waarbij het ging om zedenmisdrijven, door Nederlanders in het buitenland gepleegd, die gerelateerd kunnen worden aan seksueel misbruik zoals omschreven in de artikelen 240b en 242 tot en met 250a Sr.
Met betrekking tot de artikelen waarin specifiek de bescherming van (zeer) jeugdigen wordt gewaarborgd, waaronder 240b, 244, 245, 247, 248 a en b en 249 Sr, kan worden opgemerkt dat het Openbaar Ministerie in de bovengenoemde periode in acht gevallen tot vervolging van de Nederlandse verdachte is overgegaan. In drie gevallen is het reeds tot een onvoorwaardelijke veroordeling gekomen, terwijl in twee gevallen de Officier van Justitie de zaak heeft geseponeerd. De overige drie gevallen zijn thans nog onder de rechter.
Ter zake van de artikelen die zowel meer- als minderjarigen plegen te beschermen kan worden opgemerkt dat uit het Bedrijfsprocessensysteem van het OM - COMPAS - geen informatie kan worden verkregen omtrent de leeftijd van het slachtoffer. De vraag in welke van de resterende drieëntwintig gevallen er eveneens sprake was van kindermisbruik kan derhalve thans niet worden beantwoord.

Vraag 5.
Klopt het dat Nederland daders die zich schuldig maken aan kindermisbruik in het buitenland nauwelijks opspoort? Zo ja, wat zijn hiervan de redenen?

Antwoord 5.
Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat een Nederlandse verdachte, die zich buiten Nederland ten aanzien van een minderjarige schuldig heeft gemaakt aan een van de misdrijven die als kindermisbruik zijn te beschouwen, in beginsel dient te worden vervolgd. Bij de opsporing en vervolging door Nederland van deze personen spelen verscheidene factoren een rol die van grote invloed zijn op een succesvolle vervolging. Het Openbaar Ministerie kan niet tot vervolging overgaan zonder enige concrete aanwijzing met betrekking tot de verdachte, het slachtoffer en het strafbare feit. Daarnaast is van belang of de verdachte zich in Nederland bevindt of (nog) in het buitenland. Ook de samenwerking met de lokale autoriteiten (zie antwoord op vraag 3) is hier van grote betekenis.


1 NOS-Journaal, 27 februari jl.