Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO8218 Zaaknr: 38780


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 23-04-2004
Datum publicatie: 23-04-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.780
23 april 2004
SD

gewezen op het beroep in cassatie van X1 en X2 te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 juli 2002, nr. P01/02313, betreffende na te melden navorderingsaanslagen en aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Navorderingsaanslagen, aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan X1 zijn voor de jaren 1994, 1995 en 1996 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens van respectievelijk f a, f b en f c, telkens met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. De navorderingsaanslagen en de kwijtscheldingsbesluiten zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Aan X2 zijn voor de jaren 1994, 1995 en 1996 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens van respectievelijk f d, f e en f f, telkens met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. De navorderingsaanslagen en de kwijtscheldingsbesluiten zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Voorts is aan X2 voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f g, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. X1 is tegen de ten aanzien van hem gedane uitspraken bij één beroepschrift in beroep gekomen bij het Hof.
X2 is tegen de ten aanzien van haar gedane uitspraken bij één beroepschrift in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de zaken ter behandeling gevoegd. Het Hof heeft het beroep van X1 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur, voorzover deze de kwijtscheldingsbesluiten betreffen, vernietigd, de toegepaste verhogingen verminderd tot nihil, en de uitspraken voor het overige bevestigd. Het Hof heeft het beroep van X2 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur betreffende de navorderingsaanslagen voor de jaren 1994 en 1995 alsmede die navorderingsaanslagen vernietigd, de uitspraak van de Inspecteur betreffende de navorderingsaanslag voor het jaar 1996, voorzover deze het kwijtscheldingsbesluit betreft, vernietigd en de toegepaste verhoging verminderd tot nihil, en de uitspraken van de Inspecteur voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben de zaak doen toelichten door mrs. N.B.M. Vink en M. Jansen, advocaten te Amsterdam.


3. Beoordeling van de middelen

3.1. Voorzover middel 3 betoogt dat het Hof, zoals door belanghebbenden verzocht, bepaalde getuigen had moeten horen, kan het niet tot cassatie leiden, omdat de stelling waarvan belanghebbenden bewijs hebben aangeboden hun niet kon baten (HR 13 mei 1992, nr. 27915, BNB 1992/238).

3.2. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004.