Gemeente Amsterdam

Opening "Voor de Bijen"
24 maart 2004 - IVV
Het kunstwerk 'Voor de Bijen' is vandaag feestelijk onthuld. De openingshandeling werd verricht door wethouder Van der Horst. Het kunstwerk werd symbolisch overgedragen aan stadsdeel Zeeburg.

Artist impression

Deze symbolische overdracht geschiedde door het aanbieden van het boek 'Voor de Bijen' door wethouder Van der Horst aan wethouder Jan Hoek van Zeeburg. Hierin staan verhalen en essays over bijen, het ontstaan van het Rietlandpark en van het kunstwerk.

Kunstwerk 'Voor de Bijen'

Het kunstwerk bestaat uit een stapeling van vier 'tafels', naast het kruispunt, met op de derde tafel bijenkasten voor een aantal bijenvolken. De stapeling verbeeldt de verschillende niveaus in de openbare ruimte, van de verdiepte halte tot de hoge dijk waar de treinen op rijden. De bijen vormen een extra verkeerslaag boven de kruising. De bijenkasten zullen door imkers worden beheerd, en in samenwerking met de stadsecoloog is een plan voor een bloemrijke groenvoorziening in de omgeving gemaakt. Het is de bedoeling dat buurtbewoners, door bij te dragen aan de plantengroei in de omgeving en daarmee aan het welzijn van mensen en bijen, zich sterker verbonden zullen gaan voelen met deze plek.

Uit het boek 'Voor de Bijen': Barometer voor leefmilieu

door Arie Koster, lector stadsecologie bij de Hogeschool Larenstein. Dit verhaal wordt tevens gepubliceerd in het boekje 'Voor de bijen', dat gepresenteerd wordt bij de feestelijke opening van het kunstwerk 24 april aanstaande.

Laat ik om te beginnen een misverstand wegnemen: bijen steken niet vanzelf. Een bij die steekt pleegt zelfmoord. Als we goed voor bijen zorgen, is er niets aan de hand en zijn het onze grootste bondgenoten in de strijd om het bestaan. Daar kijkt een stedeling misschien van op.

Economische noodzaak

De meeste stadsmensen kunnen zich waarschijnlijk niet voorstellen dat we zonder de hulp van honingbijen geen aspergesoep zouden kunnen eten of bij de koffie een stukje aardbeientaart nuttigen. De appels, kersen en peren op de markt zijn er dankzij de bijen. De bijdrage van honingbijen aan onze economie bedraagt minstens enkele miljarden euro's, doordat bijen, in het bijzonder in bijenkasten geteelde honingbijen, veel van onze voedselbronnen bestuiven. Een aardbei groeit pas goed uit als die is bestoven, dat wil zeggen: als het stuifmeel van de ene plant naar de andere is overgebracht. Onder natuurlijke omstandigheden, in dunbevolkte gebieden, is dat geen probleem. Er zijn, naast honingbijen, immers ook veel andere insecten die voor bestuiving kunnen zorgen. Hulp van honingbijen is vooral noodzakelijk in dichtbevolkte gebieden of in uitgestrekte tuinbouwgebieden waar zoveel voedsel moet worden geproduceerd dat dit voor natuurlijke bestuivers vrijwel onmogelijk is. Dit geeft vaak aanleiding tot conflicten met fanatieke natuurbeschermers die menen dat wilde bijen deze planten moeten bestuiven. In de meeste tuinbouwgebieden van West-Europa is een economisch verantwoorde productie echter onmogelijk zonder geteelde honingbijen. Natuurlijke, wilde bestuivers kennen grote schommelingen: in het ene jaar kunnen ze massaal aanwezig zijn, terwijl ze in het andere jaar kunnen ontbreken. Het zal iedereen duidelijk zijn dat dit geen basis is voor een economisch gezonde productiewijze. Een teler die het daarvan moet hebben zal spoedig failliet gaan. Bovendien zijn veel streken in het land minder geschikt voor massapopulaties van wilde bijen, terwijl ze wel geschikt zijn voor tuinbouw. De teelt van bijen zal dan ook steeds belangrijker worden. Niet alleen voor het voeden van miljarden monden, maar ook voor de sierteelt. Veel bloemen en planten in de tuin zijn beschikbaar dankzij intensieve bestuiving door bijen. Zonder bijen is er weinig of geen zaad. Alleen door bestuiving kunnen veel tuinbouwproducten op betaalbare wijze op de markt worden gebracht.

Bijenleven

Alle bijensoorten leven in de eerste plaats van stuifmeel, dat rijk is aan eiwitten. Dat hebben ze, net als mensen, nodig voor hun groei. Zonder stuifmeel kunnen bijen niet leven. Bijen zijn hypervegetariërs. Dit in tegenstelling tot wespen die juist dierlijke eiwitten nodig hebben. Voor hun energievoorziening gebruiken bijen gewoonlijk nectar, een stroperige vloeistof die voornamelijk door nectarklieren in bloemen wordt afgescheiden. Als bloemen schaars zijn, wordt er ook bladhoning verzameld: honingdauw die door bladluizen wordt afgescheiden. Deze honingdauw maakt de auto in de zomer zo kleverig, maar zonder honingbijen zou het nog veel erger zijn. Een deel van deze nectar wordt door de bijen gebruikt. De rest wordt opgeslagen in de honingraat als wintervoorraad, waarbij de nectar van de planten verandert in honing. Als de raten vol zijn, wordt de honing door de imker geoogst. Zolang er nog voldoende bloeiende planten zijn, is dat geen probleem: de bijen blijven verzamelen. Als de imkers echter alle honing afnemen, gaan de bijen zonder honing de winter in en zullen ze verhongeren. Om die reden krijgen ze in september en oktober suikerwater als voedsel voorgezet dat ze indikken en opslaan in de honingraat. Net als bij nectar gebeurt dit indikken doordat de bijen massaal met hun vleugels wapperen. Een bijenvolk heeft op jaarbasis ongeveer veertig tot vijftig kilo stuifmeel nodig. Eén bij leeft ongeveer zes weken, dus in het gehele vliegseizoen (van maart tot en met september) moet er voldoende stuifmeel aanwezig zijn voor nieuwe generaties bijen. Daarom worden bloemen systematisch afgezocht en bestoven.

Hobbyimkers

In de eerste helft van de twintigste eeuw was het houden van honingbijen allereerst een bron van inkomsten in geld of natura. Het was ook vaak een bijverdienste. Vandaag de dag is het aantal beroepsimkers op de vingers van twee handen te tellen. Ze verdienen hun brood hoofdzakelijk door bijen aan fruit- en zaadtelers te verhuren voor bestuiving. De honing die dat oplevert kan gezien worden als bijverdienste. Het merendeel van de imkers is hobbyist en verhuurt bijenkasten aan fruittelers in ruil voor honing. In en rond Amsterdam zijn zo'n 175 hobbyimkers, met gemiddeld vijf tot zeven volken, die ervoor zorgen dat er minstens vijftig miljoen bijen in het stedelijk gebied rondvliegen. Zeg maar vijftig bijen op iedere inwoner.

Betekenis voor Amsterdam

Wat betekenen die honingbijen voor Amsterdam? Het Amsterdamse groen zou er minder mooi uitzien zonder deze diertjes. Honingbijen bestuiven planten in tuinen en parken, vooral fruitbomen, frambozen, bessenstruiken en rozenbottels. Volkstuincomplexen kunnen niet zonder bijen en dat geldt ook voor stadstuinen. Zonder honingbijen kun je maar beter geen appel- of perenbomen, of bijvoorbeeld pruimenbomen, in de achtertuin planten. Bij afwezigheid van deze diertjes zullen er ook wel appels, peren en pruimen gaan groeien maar zeer waarschijnlijk veel minder en minder fraai gevormd. Goed bestoven appels of peren zijn rond; wanneer ze minder goed zijn bestoven zijn, zijn ze in ieder geval asymmetrisch. De bessenstruiken in de stad worden in herfst en winter door veel bessen- en zaadetende vogels bezocht; het merendeel van deze bessenstruiken is door honingbijen bevlogen. Honingbijen dragen bij aan het beeld van de stad en aan de recreatie van stadsbewoners.

Bijen en kunst

Het kunstwerk van Frank Mandersloot staat op een plaats die niet onmiddellijk met honingbijen wordt geassocieerd. Het toont een relatie tussen mens en natuur die zelfs midden in de stad aanwezig is. In de stad zijn bijen afhankelijk van mensen. Tegelijk zijn bijen ook een graadmeter voor de gesteldheid van de stad. Dat is een relatie waar we niet alle dagen bij stilstaan, maar die door specialisten verspreid over de hele wereld wordt onderzocht. Het gaat hier om de leefbaarheid van de stad. Niet de fysieke maar de mentale leefbaarheid, het gebied van de omgevingspsychologie. Kort gezegd komt het erop neer dat groen en bloemen een positieve invloed hebben op de geestesgesteldheid van mensen. Vreemd is dat niet, want mensen hebben al eeuwen lang bijzonder veel waarde gehecht aan bloemen. Loop maar eens rond in het centrum van Amsterdam. Overal in stegen, langs grachten, op woonboten en langs muren groeien bloeiende planten. Deze ontwikkeling is in de jaren zestig begonnen en heeft ertoe geleid dat veel stenige locaties in Amsterdam er nu als juweeltjes uitzien. Al deze geveltuinen, tegeltuinen, containertuinen en watertuinen zijn uitstekende voedselplaatsen voor honingbijen. Door de bloemen in deze tuintjes worden in de laatste tientallen jaren hommels en andere wilde bijen maar bijvoorbeeld ook vlinders aangetrokken. Vogels komen op deze planten af voor hun zaden of zoeken er insecten. De stadsbewoner heeft zoveel natuur in de stad gemaakt, dat honingbijen er makkelijker kunnen leven dan in de vrije natuur of elders buiten de stad. Als er minder bloemen zijn, verdwijnen bijen, vlinders en hommels of gaan ze dood. Voor de stad betekent het dat de leefbaarheid voor mensen erop achteruitgaat.

Tegen deze achtergrond krijgt het kunstwerk van Frank Mandersloot een bijzondere betekenis, die waarschijnlijk uniek is. Het is een barometer voor het leefmilieu van Amsterdam dat iedere dag onze aandacht verdient. Niet alleen om te zien of het goed gaat met de bijen, maar ook en vooral om na te gaan of het goed gaat met ons zelf: met de stad.

© Gemeente Amsterdam