Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33 2513 AA 's-Gravenhage

Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/2004/29601

Onderwerp Datum
Jaarrekeningvoorschriften voor 27 april 2004
pensioenfondsen

In het algemeen overleg van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 11 maart 2004 zegde ik u een brief toe over de stand van zaken met de regelgeving voor pensioenfondsen, gelet op de bezorgdheid die was uitgesproken over de gevolgen van de internationale accountantsregels (en met name IAS-19) voor de defined-benefit systemen in het Nederlandse pensioenstelsel. Hierbij ga ik op dat verzoek in.
In datzelfde overleg zegde ik u toe aan te geven hoe de medezeggenschap van de deelnemers bij verzekerde regelingen is geregeld. Daarover zal ik u separaat berichten.

Voor de gevolgen van de internationale accountantsregels voor het Nederlandse pensioenstelsel is het van belang onderscheid te maken tussen de regelgeving omtrent pensioen die betrekking heeft op het pensioenfonds en de regelgeving omtrent pensioen die betrekking heeft op de aangesloten onderneming. Dat onderscheid is van belang omdat ingevolge artikel 2, eerste lid van de Pensioen- en spaarfondsenwet een werkgever die aan personen verbonden aan zijn onderneming toezeggingen omtrent pensioen doet, verplicht is ter uitvoering daarvan hetzij toe te treden tot een bedrijfstakspensioenfonds, hetzij aan een onderneming een ondernemingspensioenfonds te verbinden, hetzij een
verzekeringsovereenkomst te sluiten op de voorwaarden zoals die in dat artikel zijn aangegeven. Het is dus niet toegestaan, behoudens de uitzonderingen die in dat artikel zijn genoemd, dat een werkgever zelf een pensioenregeling uitvoert. Veel andere landen kennen dit voorschrift niet.

Voor de regelgeving die betrekking heeft op een pensioenfonds geldt, zoals ook is aangegeven in de brief van de Minister van Justitie aan u van 23 maart jl. (Kamerstukken II, 2003/04, 21 109, nr 127), dat een pensioenfonds volgens het Burgerlijk Wetboek een

2

onderneming is. Omdat de meeste pensioenfondsen de rechtsvorm hebben van een stichting geldt voor deze pensioenfondsen het regime in het Burgerlijk Wetboek voor de niet- beursgenoteerde onderneming.
De genoemde brief van 23 maart jl. geeft tevens aan dat de Verordening EG nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002, PbEG L 243; hierna de IAS- verordening) alle beursgenoteerde ondernemingen in de EU rechtstreeks verplicht tot toepassing in de geconsolideerde jaarrekening vanaf boekjaar 2005 van de door de Europese Commissie goedgekeurde "International Accounting Standards". In september 2003 heeft de Europese Commissie alle IAS, met uitzondering van IAS 32 en 39 betreffende de presentatie en waardering van financiële instrumenten, goedgekeurd (PbEG 2003, L 261). Daarnaast geeft die brief aan hoe het kabinet wenst om te gaan met de keuzemogelijkheden in deze IAS-verordening. Het resultaat daarvan is dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen de IAS mogen toepassen voor de enkelvoudige jaarrekening; niet- beursgenoteerde ondernemingen mogen de IAS toepassen voor de geconsolideerde en / of enkelvoudige jaarrekening.
Dit betekent dat de IAS op Nederlandse pensioenfondsen niet verplicht van toepassing is.

Ten aanzien van de regelgeving op het terrein van pensioenregeling die betrekking heeft op de aangesloten onderneming is met name IAS 19 over personeelsbeloningen van belang. Met mijn brief, mede namens de ministers van Justitie en van Financiën, van 10 september 2002 heb ik aan de IAS Board gevraagd wat in de jaarrekening van de onderneming moet worden vermeld bij een "defined benefit pension scheme". Daarbij bevat de brief omstandigheden die in Nederland gangbaar zijn. De reden voor die brief was dat IAS 19 uitgaat van het gegeven dat bij loongerelateerde regelingen (dus andere regelingen dan beschikbare premieregelingen) de onderneming snel moreel verplicht is tekorten bij de pensioenuitvoerder aan te vullen. Het gevolg daarvan is dat in de verslaggeving de scheiding tussen het pensioenfonds en de onderneming komt te vervallen en dat het saldo van de actuariele winsten en verliezen van het pensioenfonds (indien deze bepaalde drempelwaarden overschrijden) in de winst- en verliesrekening van de onderneming dient te worden verantwoord. De vraag rees hoe binnen IAS 19 rekening kan worden gehouden met de juridische scheidingswanden, zoals die zijn vormgegeven in het vereiste in de Pensioen- en spaarfondsenwet dat het pensioenvermogen buiten de onderneming dient te worden gebracht en in het uitgangspunt dat het pensioenkapitaal en eventuele reserves daarin niet van de onderneming zijn maar van het pensioenfonds. Indien tekorten bij een fonds volledig ten laste van de jaarrekening van de aangesloten onderneming moeten worden verantwoord, leidt dat tot veel volatiliteit in de bedrijfsresultaten.
Daarnaast rees de vraag of IAS 19 de pensioenverplichting adequaat vaststelt en voldoende rekening houdt met het voorwaardelijke karakter van de indexatie in veel pensioenregelingen.
Het IAS Bestuur heeft hierop in haar reactie van 14 oktober 2002 aangegeven dat het noodzakelijk is te beoordelen of de onderneming bij een tekort van een pensioenfonds verplichtingen heeft. Daarbij zijn niet alleen de juridische en contractuele verplichtingen van belang. Ook is van belang of er sprake is van een zogenaamde "constructive obligation" die het gevolg is van informele praktijken. De brief licht dit begrip nader toe en concludeert: "Whether such a constructive obligation exists under the plan that you describe is a matter of judgement. If a constructive obligation does exist, the plan is a defined benefit plan and ./. should be accounted for accordingly." De beide brieven treft u bijgaand ter informatie aan.

3

Deze reactie is aan de orde geweest in het nauwe overleg tussen de Raad voor de jaarverslaggeving en de Stichting van de Arbeid over Richtlijn 271 Personeelsbeloningen van de Raad voor de jaarverslaggeving en waarbij mijn ministerie via waarneming was betrokken.

Richtlijn 271 beoogt richting te geven aan de praktijk ten aanzien van de omstandigheden waaronder pensioenregelingen kwalificeren als een toegezegde-bijdrageregeling (defined contribution plan) of een toegezegde-pensioenregeling (defined benefit plan). Richtlijn 271 is gebaseerd op IAS 19, waarbij naar het oordeel van de Raad voor de jaarverslaggeving recht is gedaan aan zowel de bepalingen van IAS 19 als de specifieke pensioensituatie in Nederland. De Raad voor de jaarverslaggeving heeft Richtlijn 271 op 4 juni 2003 aangenomen. De Richtlijn zal van toepassing zijn op verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005. Daarbij heeft de Raad eerdere toepassing aanbevolen.
Richtlijn 271 geeft aan dat het onderscheid tussen een toegezegde-bijdrageregeling en een toegezegde-pensioenregeling dient te worden vastgesteld op basis van de financiële risico's die de aangesloten onderneming loopt. Die beoordeling dient niet alleen te worden toegepast op formeel overeengekomen in rechte afdwingbare toezeggingen, maar is ook afhankelijk van een door de onderneming bestendig gevolgde gedragslijn. Daarbij wijst de Richtlijn er onder meer op dat bij deze beoordeling ook wordt betrokken de wijze waarop communicatie omtrent de pensioenregeling plaats vindt met de deelnemers aan de pensioenregeling. De Richtlijn gaat daarop uitgebreid in. Richtlijn 271 geeft in punt 316 onder meer aan dat bij een toegezegde-bijdrageregeling de aangesloten onderneming de verschuldigde premie als last in de verlies-en winstrekening dient op te nemen. Punt 318 van de Richtlijn geeft aan dat bij een toegezegde-bijdrageregeling de onderneming daarmee niet kan volstaan. De Richtlijn schrijft vervolgens voor wat de waardering en de resultaatbepaling voor een toegezegde-pensioenregeling omvat.
Daarnaast bevat de Richtlijn duidelijke aanwijzingen op welke wijze en wanneer bij de bepaling van de pensioenverplichtingen rekening dient te worden gehouden met de indexering van pensioenen. Ook daarbij speelt de communicatie een belangrijke rol. Gelet op de afwezigheid in veel andere landen van een bepaling als artikel 2, eerste lid van de Pensioen- en spaarfondsenwet kan ik mij voorstellen dat in die gevallen waarbij interpretatie van IAS 19 geboden is, aangehaakt wordt bij opvattingen die in de internationale gedachtevorming ingang hebben gevonden en waarbij vooral ervaringen met pensioenstelsels in andere landen als voorbeeld strekken. Anderzijds is naar mijn mening in Richtlijn 271 op zorgvuldige en evenwichtige wijze, binnen de mogelijkheden die IAS 19 laat, rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het Nederlands pensioenstelsel en met de wensen te komen tot transparantie. Dit betekent dat ik geen enkele reden zie waarom aan Richtlijn 271 niet de uitvoering wordt gegeven die het toekomt. Het betekent ook dat ik er alle vertrouwen in heb dat de Raad voor de jaarverslaggeving bij de voortschrijdende (internationale) discussie op dit terrein met die specifieke kenmerken van het Nederlands pensioenstelsel op vergelijkbare wijze zal omgaan.
Het betekent dat veel ondernemingen nog eens goed moeten kijken naar de reglementen en de financieringsovereenkomsten om ongewenste effecten op resultaten en verplichtingen te voorkomen. Zoals ook blijkt uit de nota over de hoofdlijnen voor de regeling van het financiële toezicht op pensioenfondsen in de Pensioenwet (de niet als Kamerstuk gedrukte nota is gevoegd bij mijn brief van 6 februari 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 28 294 nr 5)),

4

betekent het ook dat de communicatie een zeer belangrijke rol speelt om te voorkomen dat een feitelijke verplichting tot indexatie ontstaat.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(M. Rutte)