GSB III
Nieuwe GSB-periode: 2005 - 2009
Het kabinet Balkende II koos ervoor om het grotestedenbeleid voort te
zetten met een derde periode, van 2005 tot 2009. Gericht beleid voor
de dertig grote steden blijkt onverminderd noodzakelijk. Zeker nu het
economisch minder goed gaat, lijken de problemen in de stad steeds
nijpender geworden, zoals op het gebied van veiligheid,
herstructurering en onderwijsachterstanden.
Sinds 1995 bestaat er grotestedenbeleid. Daarmee wordt de ontstane
concentratie van problemen in de grote steden aangepakt. Tegelijk
beoogt het grotestedenbeleid de steden een extra impuls te geven.
---
De missie van GSB III
Het grotestedenbeleid wil dat de dertig grote steden krachtige steden
worden, waarin zichtbare resultaten worden geboekt, met een minimum
aan bureaucratie.
Krachtige steden zijn steden die veilig zijn, en die in alle opzichten
voldoen aan de - steeds hogere - eisen die bewoners, bedrijven,
instellingen, bezoekers en recreanten aan een stad stellen. Een
economisch vitale stad, met hoogwaardige vestigingslocaties en een
hechte sociale samenhang, die werk biedt aan wie dat zoekt. Kortom,
een stad die kansen biedt aan zijn burgers en waar het veilig en
prettig is om te verblijven.
Doelstellingen
Om die krachtige stad te realiseren werd een aantal doelstellingen
geformuleerd voor het grotestedenbeleid, die in onderlinge samenhang
moeten worden ontwikkeld:
* Het verbeteren van de objectieve en de subjectieve veiligheid;
* Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving;
* Het verbeteren van de sociale kwaliteit van de leefomgeving;
* Het binden van de midden- en hogere inkomensgroepen aan de stad;
* Het vergroten van economische kracht van de stad.
Om deze doelstellingen te realiseren maakt het Rijk in januari 2005
met de steden gerichte resultaatsafspraken voor vijf jaar. De steden
wordt voor die volledige periode financile zekerheid geboden.
Meerjaren Ontwikkelingsplannen
De dertig grote steden schrijven een kernachtig Meerjaren
Ontwikkelingsprogramma. In dat programma onderbouwen de steden de
beoogde resultaten. De steden formuleren binnen het afgesproken
rijkskader hun eigen aanpak.
Steden kunnen eigen doelstellingen toevoegen aan hun Meerjaren
Ontwikkelingsprogramma. Bovendien bepalen zij zelf het ambitieniveau
voor de doelstellingen. Op enkele punten kan dat betekenen dat steden
een lage ambitie of zelfs geen ambitie formuleren, als de lokale
situatie daar aanleiding toe geeft. Daarmee geeft het Rijk meer ruimte
voor een eigen stedelijke benadering.
De steden dienen hun Meerjaren ontwikkelingsprogramma?s op 1 juli in
bij het Rijk. Na een onderhandelingsperiode worden de plannen door het
Rijk, en tot slot, door de Gemeenteraad goedgekeurd. Hierna worden de
afspraken vastgelegd in convenanten. In januari 2005 ondertekenen de
stad en het Rijk deze convenanten.
Meetbare resultaten
De nieuwe afspraken tussen Rijk en steden zijn meetbaar. De steden
formuleren meetbare resultaten op 30 zogeheten outputdoelstellingen.
Geen algemene afspraken meer over het verbeteren van de veiligheid -
bijvoorbeeld -, maar wel concrete, afrekenbare afspraken over het
aantal meldingen van huiselijk geweld in een stad.
Brede doeluitkeringen
Het Rijk zal de dertig steden voor vijf jaar in totaal ? 3,7 miljard
beschikbaar stellen via drie brede doeluitkeringen. Die drie brede
doeluitkeringen (BDU?s) vervangen de tientallen regelingen uit de
huidige convenantsperiode (GSB II). De administratieve lasten voor de
steden worden hierdoor aanzienlijk beperkt.
De steden kunnen de financile middelen naar eigen inzicht inzetten
voor het behalen van de resultaten die gekoppeld zijn aan de
betreffende BDU.
Monitoring
Het Rijk volgt de stedelijke uitvoering van het beleid tijdens GSB III
op een terughoudende wijze. In 2007 wordt eenmalig een tussentijdse
stand van zaken opgemaakt die zo nodig kan leiden tot aanpassing van
het maatwerkconvenant. Na het einde van de convenantsperiode
(2005-2009) legt de stad nmalig verantwoording af.
Verantwoordelijkheid bij het Rijk
Het kabinet is in zijn geheel verantwoordelijk voor het ontwikkelen
van een samenhangend, gecordineerd, ontkokerd en resultaatgericht
beleid voor de grote steden. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing
en Koninkrijksrelaties is cordinerend verantwoordelijk voor het
grotestedenbeleid. De vakministers zijn verantwoordelijk voor het
eigen onderdeel van het grotestedenbeleid en voor de afstemming en
samenhang tussen de beleidsonderdelen.
De drie Brede Doeluitkeringen Fysiek, Economie en Sociaal, Integratie
en Veiligheid worden administratief beheerd door respectievelijk de
minister van VROM, de staatssecretaris van EZ en de minister voor
Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.
---
---
---
---
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties