Commissie Gelijke Behandeling

VB EN OPF

Uitspraak CGB over hantering franchise wekt verbazing

Persbericht 28 april 2004

VB en OPF: Uitspraak CGB over hantering franchise wekt verbazing

Op 30 maart 2004 heeft de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) uitspraak gedaan over wat zij de 'kostwinnersfranchise' noemt in drie pensioenregelingen. De zaken waren aangespannen door werkneemsters die allen deel uitmaken van een tweeverdienersrelatie. Zij stellen dat het hanteren van de 'kostwinnersfranchise' resulteert in ongelijke behandeling op grond van geslacht. De CGB heeft de werkneemsters in het gelijk gesteld. De Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) en de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) zijn het met dit oordeel fundamenteel oneens en hebben ernstige kritiek op de uitspraken en argumentatie van de CGB.

Werkgevers en hun pensioenuitvoerders moeten volgens de gelijke behandelingswetgeving mannen en vrouwen voor hun arbeid gelijk belonen: een vrouwelijke werknemer met een bepaald salaris moet een zelfde pensioen krijgen als haar mannelijke collega met datzelfde salaris. De AOW valt echter niet onder het begrip beloning van het EU-verdrag. De CGB gaat hier volledig aan voorbij; door de commissie wordt zelfs de AOW van de partner in de vergelijking betrokken. Het gaat echter om een vergelijking van het totale pensioeninkomen van een alleenverdiener met dat van een tweeverdiener; en dat is volledig gelijk. Het pensioeninkomen van de al dan niet verdienende partner speelt in de vergelijking geen enkele rol. Overigens ontvangt een alleenstaande een aanvullend pensioen gelijk aan dat van een kostwinner of tweeverdiener, maar hij of zij krijgt wel een andere AOW.

Geen indirecte discriminatie van vrouwen
De CBG stelt dat er sprake is van indirecte discriminatie omdat vrouwen significant vaker dan mannen deel uitmaken van een tweeverdienerrelatie dan dat ze kostwinner zijn. Dat is echter niet relevant; het gaat er om of vrouwen vaker dan mannen onderdeel zijn van een tweeverdienerrelatie. Dat is niet het geval: tweeverdieners zijn nagenoeg even vaak vrouwen als mannen.

De CGB gaat in haar oordeel uit van fulltime tweeverdieners. De door CGB geconstateerde 'benadeling' is voor parttimers kleiner dan voor fulltimers, omdat de pensioenopbouw evenredig lager is. In de praktijk zijn met name de vrouwen binnen een tweeverdienerrelatie parttimer. De vermeende 'benadeling' zal zich dan ook in relatief grotere mate voordoen bij mannelijke tweeverdieners dan bij vrouwelijke deelnemers. Pensioenfondsen behandelen fulltimers en parttimers overigens gelijk.

Oplossing?
Het gebruik van een franchise leidt niet tot onderscheid tussen tweeverdieners en kostwinners. Het ongelijke gezinsinkomen wordt niet veroorzaakt door het aanvullende pensioen, maar door de AOW-systematiek.
De oplossing kan dan ook niet gevonden worden in het door pensioenfondsen ongedaan maken van verschillen in de AOW. Dat zou leiden tot ongelijke beloning van werknemers. Het doel van het hanteren van een franchise is ook niet om bij de opbouw van het aanvullende pensioen aan te sluiten bij de AOW-uitkering op 65-jarige leeftijd, zoals de CGB beweert. Het verlagen of zelfs afschaffen van de franchise zal ofwel leiden tot grote premiestijgingen of tot een grote verschuiving van de mogelijkheid tot pensioenopbouw over de verschillende salarissen.

Conclusie
Het advies van de CGB is niet voldoende zorgvuldig zodat VB en OPF, mocht het tot een gerechtelijke procedure komen, het oordeel van de rechter vol vertrouwen tegemoet zien.