Ministerie van Buitenlandse Zaken


- Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG


- Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67

2594 AC Den Haag


Datum


- 29 april 2004

Auteur


- Mw. drs. B. M. Karel


Kenmerk


- DIE-203/04

Telefoon


- 070 348 48 76


Blad


- 1/15

Fax


- 070 348 40 86


Bijlage(n)

6

E-mail


- die-in@minbuza.nl


Betreft


- Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.


-

-

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhogen van de veiligheid van havens


2. Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe online-technologieën


3. Voorstel voor een Verordening van het europees parlement en de raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2130/2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië


4. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Langere deelname aan en latere uittreding uit het arbeidsproces van oudere werknemers


5. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde polycyclische aromatische koolwaterstoffen in procesoliën voor rubberverwerking en in banden (zevenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad)


6. - Verordening van de raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende de door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken


- Verordening van de raad tot wijziging van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 betreffende de door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Richtlijn betreffende het verhogen van de veiligheid van havens

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhogen van de veiligheid van havens


Datum Raadsdocument: 16 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6363/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 76 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat i.o.m. BZK, JUST,

DEF, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer; Raad Vervoer, Telecommunicatie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Havens zijn een essentiële schakel in de totale vervoersketen en verbinden handels- en passagiersstromen over zee en over land met elkaar. Ze vormen knooppunten voor overslag van containers en bulkgoederen, inclusief gevaarlijke stoffen. Havens zijn tevens vaak industriële centra met chemische en/of petrochemische opslag- en productiefaciliteiten en liggen veelal in of nabij steden. Terroristische aanslagen in havens zouden derhalve gemakkelijk kunnen resulteren in ernstige ontregelingen van de vervoerssystemen en schade kunnen toebrengen aan de industrie in de omgeving alsook aan personen die werkzaam zijn in de havens en omwonenden. Om deze redenen stelt de Commissie voor een algemeen beleid inzake de veiligheid van havens te ontwikkelen.

De richtlijn vormt een aanvulling op de verordening betreffende de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten, die wat betreft havens uitsluitend van toepassing is op de terminal of de kade. De richtlijn adresseert de beveiliging van een aantal door de verordening en de zgn. ISPS Code (internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten) niet gedekte activiteiten in de haven. Via een beoordeling van de veiligheidsrisico's in de haven in bredere zin en een havenbeveiligingsplan wordt voorgesteld de benodigde aanvulling op de verordening en de ISPS-code te verkrijgen. Organisatorisch en institutioneel wordt verder voorgesteld de havenbeveiliging te versterken door o.a. de instelling van een (overheids)havenbeveiligingsautoriteit.

Rechtsbasis van het voorstel: Art 80 (2) EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t .

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Consequenties voor de EU-begroting: Volgens het bij de richtlijn gevoegde Financieel

Memorandum wordt voor het eerste jaar (2006) ¤ 1,170 miljoen geraamd. In 2007 wordt dit ¤ 1,117 miljoen, in 2008 ¤ 1,267, en vanaf 2009 ¤ 1,117 miljoen. Nederland zal aan de Commissie vragen hoe ze denkt dit te financieren in 2006, gegeven de budgettaire krapte vanaf 2005 binnen categorie 3 van de EU-begroting. Nederland staat verder op het standpunt dat er geen voorschot op de nieuwe Financiële Perspectieven (periode 2007-2013) genomen mag worden.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale

overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De financiële, personele en administratieve consequenties kunnen voor zowel overheidsinzet als bedrijfsleven vooralsnog niet worden overzien. E.e.a. is mede afhankelijk van de uiteindelijke reikwijdte van de richtlijn. Gevraagd is om een kostenanalyse door de Commissie. Deze is in principe toegezegd. Ook de personele inzet en de administratieve lasten zullen afhangen van de reikwijdte van de richtlijn.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De richtlijn zal geïmplementeerd kunnen worden in de Nederlandse wetgeving via een uitbreiding van artikel 15 van de Havenbeveiligingswet. Dit kan geschieden bij nota van wijziging. Decentraal zal mogelijkerwijs de burgemeester van een zeehaven worden belast met een aantal taken en bevoegdheden die voortvloeien uit de richtlijn. Belangrijk is dat de voorgestelde Port Security Officer (PSO) werkzaam zal zijn onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan en dat aan de PSO geen zelfstandige bestuurlijke bevoegdheden worden verleend.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Implementatietermijn: één jaar. De Nederlandse voorkeur gaat echter uit naar een termijn van 18 maanden na aanname van het voorstel.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Gezien de belangrijke rol van Nederland als logistiek centrum in het algemeen en de haven van Rotterdam in het bijzonder, staat Nederland positief t.a.v. een efficiënt beveiligingsregiem voor (zee)havens. Bij het nationale implementatieproces van de verordening/ISPS-Code is in grote lijnen al rekening gehouden met een richtlijn voor de hele haven. Zo hebben enkele Nederlandse havens al een vorm van port security plan en/of een port security officer. Met name Rotterdam heeft reeds enkele maatregelen genomen.

Ondanks een positieve grondhouding moet het voorbehoud gemaakt worden dat de implementatie van de richtlijn op efficiënte wijze mogelijk moet zijn met minimale administratieve en financiële lasten voor betrokken partijen en met inachtneming van andere wezenlijke randvoorwaarden zoals handhaving van het internationale level playing field.

Een ander voorbehoud wordt gevormd door de (nog nader te bepalen) reikwijdte van de richtlijn en meer in het bijzonder de definitie (geografische afbakening) van haven of zeehaven. Specifiek is daarbij aan de orde of een brede interpretatie van het begrip haven niet zal leiden tot aantasting van nationale bevoegdheden op het gebied van de staatsveiligheid waardoor deze richtlijn uit zou stijgen boven de competentie van de Gemeenschap in de eerste pijler.

Naar de mening van de Commissie kan artikel 80, lid 2, van het EG-verdrag de rechtsbasis vormen, onverminderd de regelgeving van de lidstaten op het gebied van nationale veiligheid en de maatregelen die kunnen worden genomen op basis van titel VI van het Verdrag inzake de EU. Nederland zal de juridische houdbaarheid hiervan nader onderzoeken en aan de orde stellen, gezien het feit dat in veel havens ook bedrijven gevestigd zijn die geen transportfunctie hebben.

Uit het voorstel wordt niet duidelijk of marinehavens en marinehavenfaciliteiten uitgesloten zijn van de werkingsfeer van de richtlijn, zoals wel het geval is bij de verordening betreffende de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten. Nederland zal de Commissie vragen hier duidelijkheid over te geven en zal pleiten voor uitsluiting van marinehavens en marinehavenfaciliteiten.

Nederland zal de Commissie verzoeken om inzage in de wijze van financiering in 2006 gegeven de budgettaire krapte vanaf 2005 binnen categorie 3 van de EU-begroting. Nederland staat verder op het standpunt dat er geen voorschot op de nieuwe financiële perspectieven (periode 2007-2013) mag genomen worden.

Nederland zal pleiten voor een implementatietermijn van 18 maanden.

Fiche 2: Beschikking betreffende veiliger gebruik van internet en nieuwe online-technologieën

Titel:

Voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling van een communautair meerjarenprogramma ter bevordering van een veiliger gebruik van het internet en nieuwe online-technologieën


Datum Raadsdocument: 16 maart 2004

Nr Raadsdocument: 7442/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 91 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken i.o.m. FIN, JUST, OCW, VWS, BZK

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecommunicatie; Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Internet wordt door zeer velen in de EU gebruikt. Illegale en schadelijke inhoud op het internet vormen een probleem voor alle eindgebruikers, met name voor kinderen. Teneinde dergelijke inhoud te bestrijden zijn er sinds 1996 een aantal mededelingen van de Commissie verschenen en zijn er meerjarige EU-programma's gestart. In 1999 is het Safer Internet programma (1999-2002) van start gegaan, met als doel het opzetten van een Europees netwerk van meldpunten, het bevorderen van zelfregulering, het bevorderen van filter- en ratingsystemen en het verhogen van het bewustzijn. Dit programma is in 2002 verlengd met twee jaar (2003-2004) en geëvalueerd.

Het Internet Action Plan+ (IAP+) omvat een voortzetting en tevens uitbreiding van het lopende programma en heeft als looptijd 2005-2008. Uit onder andere de evaluatie is gebleken dat vanwege de complexiteit van het onderwerp, het grote aantal actoren en de technologische ontwikkelingen, voortzetting van de activiteiten nodig is. Het IAP+ programma richt zich op het bestrijden van illegale, schadelijke en ongewenste inhoud (zoals spam) op zowel internet alsook andere online technologiën (zoals mobiele telefoons). Het doel is om veiliger gebruik ervan met name voor kinderen te bevorderen en illegale en ongewenste inhoud te bestrijden. Hiertoe worden de volgende activiteiten voorgesteld:


1. bestrijden van illegale inhoud door het bevorderen van meldpunten (hotlines) in de lidstaten en coördinatie tussen deze meldpunten. De meldpunten onderhouden contact met de verantwoordelijke autoriteiten;


2. aanpakken van ongewenste en schadelijke inhoud door het financieel steunen van technologische middelen die de gebruiker in staat stellen om zich van dergelijke inhoud af te schermen (filterprogramma's);


3. bevorderen van een veiliger internet door middel van zelfregulering in relatie tot ongewenste en schadelijke inhoud. Ter bevordering van de afstemming tussen belangengroepen is het Safer Internet Forum in het leven geroepen;


4. verhogen van het bewustzijn van gebruikers voor illegale, schadelijke en ongewenste inhoud op internet en andere nieuwe interactieve en mobiele technologieën.

Uitvoerders van dergelijke activiteiten kunnen tot 50% co-financiering uit het IAP+ ontvangen.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 153, lid 2 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Op nationaal niveau kan slechts beperkt worden opgetreden in verband met het per definitie internationale karakter van internet. Communautaire actie en stimulering van samenwerking heeft duidelijk meerwaarde.

Proportionaliteit: positief. Het IAP+ laat voldoende ruimte voor een nationale invulling door de methodiek van co-financiering van nationale activiteiten.

Consequenties voor de EU-begroting:

Totaal voor de periode 2004 - 2008: ¤ 50 miljoen, waarvan in de periode 2004 - 2006 ¤ 20,05 miljoen en in de periode 2007 - 2008 ¤ 29,95 miljoen.

Dit betekent een verdubbeling t.o.v. de vorige programmaperiode 1999-2003 (¤ 25 miljoen).

Wat betreft de periode 2004 ­ 2006 gaat Nederland akkoord met de hoogte van het bedrag. De Commissie zal echter wel worden gevraagd naar de wijze van financiering, mede met het oog op de voorziene budgettaire krapte binnen Categorie 3.

Voor de periode 2007 ­ 2008 wil Nederland graag onderbouwd zien waarom een dergelijk hoog bedrag voor deze periode noodzakelijk is.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Diverse Nederlandse partijen ontvangen subsidie uit het lopende plan en de inzet is om dit ook in het nieuwe plan te bewerkstelligen. Het IAP+ heeft daarmee positieve consequenties voor de uitwerking van het Nederlandse beleid ten aanzien van veilig internet-gebruik, waaronder de campagne Surf op Safe.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Gezien de looptijd van het programma van 2005-2008 is het streven om de besluitvorming met betrekking tot het IAP+ programma in 2004 af te ronden. Dit zou in verband met de verkiezingen van het Europees Parlement een te krap tijdschema kunnen zijn, al lijkt er overeenstemming te zijn binnen Raad en EP over de wenselijkheid van het IAP+ programma.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland steunt het IAP+ inhoudelijk. Nederlandse internetgebruikers hebben belang bij de doelstellingen van het programma en diverse Nederlandse partijen kunnen uit dit programma financiële bijdragen ontvangen.

Nederland stelt voor om in de activiteiten met betrekking tot meldpunten (hotlines) de coördinatie van de 'notice and takedown' procedures (procedures en criteria voor het off line halen van websites met schadelijke en illegale inhoud) op te nemen.

Wat betreft de periode 2004 ­ 2006 gaat Nederland akkoord met de hoogte van het bedrag. De Commissie zal echter wel worden gevraagd naar de wijze van financiering, mede met het oog op de voorziene budgettaire krapte binnen Categorie 3.

Voor de periode 2007 ­ 2008 wil Nederland graag onderbouwd zien waarom een dergelijk hoog bedrag voor deze periode noodzakelijk is. Bovendien is het budget voor de periode na 2006 afhankelijk van overeenstemming van het programma met de nog af te ronden EU-meerjarenbegroting vanaf 2007. Dit voorstel kan wat Nederland betreft dus niet inhouden dat een voorschot genomen wordt op de Financiële Perspectieven periode 2007 - 2013.

Fiche 3: Verordening betreffende hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië

Titel:

Voorstel voor een Verordening van het europees parlement en de raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2130/2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië


Datum Raadsdocument: 25 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6745/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)126 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Ontwikkelingssamenwerking, Raadswerkgroep Azië/Oceanië, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel betreft een aanpassing van de verordening inzake hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen (vluchtelingen, ontheemden, gerepatrieerden en gedemobiliseerde oud-strijders) in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië. De Commissie komt met dit voorstel omdat de huidige verordening (EG) 2130/2001 op 31 december 2004 zal verstrijken. Met het voorstel wordt de uitvoeringstermijn van de huidige verordening voor onbepaalde tijd verlengd.

In juli 2002 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een verordening inzake samenwerking met landen in Azië en Latijns-Amerika ­ COM (2002) 340 definitief ­ waarbij de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië wordt geïntegreerd en verordening (EG) nr. 2130/2001 wordt ingetrokken.

Door de onderbreking van de zittingen van het Europees Parlement naar aanleiding van de verkiezingen die in juni 2004 zullen plaatshebben, zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn de verordening inzake samenwerking met landen in Azië en Latijns-Amerika goed te keuren en in werking te doen treden voor 31 december 2004, de datum waarop verordening (EG) nr. 2130/2001 verstrijkt. Dit zou de continuïteit en vlotte tenuitvoerlegging van acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië in gevaar kunnen brengen.

Dit voorstel is, ter voorkoming van een dergelijke situatie, gericht op het voor onbepaalde tijd verlengen van de uitvoeringstermijn van verordening (EG) nr. 2130/2001. Daardoor wordt de toepassing van de verordening verzekerd tot zij bij de toekomstige verordening betreffende de samenwerking van de Gemeenschap met de landen van Azië en Latijns-Amerika ­ COM (2002) 340 definitief ­ wordt ingetrokken.

Het is eveneens nodig aan de in verordening (EG) nr. 2130/2001 opgenomen bepaling over het financieel kader voor de jaren 2001-2004 een nieuwe bepaling over de resterende jaren van de huidige financiële perspectieven (2005-2006) toe te voegen. Tenslotte moet nog worden voorzien in een onafhankelijke evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 179 EG

Besluitvormingsprocedure en rol EP: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief, betreft verlenging van een communautair programma.

Proportionaliteit: positief, een verordening is het geëigende instrument voor de verlenging van dit programma.

Consequenties voor de EU-begroting:

De acties ten behoeve van ontwortelde bevolkingsgroepen worden gefinancierd uit de begrotingsartikelen 19 09 03 (Latijns Amerika), 19 10 03 (Azië) en 19 10 06 (Steun voor herstel en wederopbouw Afghanistan). Het voorstel bedraagt voor de periode 2005-2006 voor Latijns-Amerika ¤ 40 miljoen, voor Azië ¤ 53 miljoen en voor Afghanistan ¤ 48 miljoen, totaal dus ¤ 141 miljoen. Het is onduidelijk wat de gevolgen voor het plafond van de Financiële Perspectieven 2005/2006 zullen zijn en hoe de genoemde verplichtingen in de begroting zullen worden opgenomen.

De Commissie stelt voor reeds in het huidige begrotingsjaar 2004 de vastleggingskredieten voor 19 09 03 (Latijns Amerika) te verhogen van ¤ 11 miljoen tot ¤ 20 miljoen (in de begroting voor 2004 is het bedrag aan vastleggingen (en betalingen) overigens vastgesteld op ¤ 12 miljoen).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De financiële onderbouwing van het voorstel is zwak. Het is onduidelijk waarom budgetten worden verhoogd voordat de evaluatie (die volgens Verordening (EG) nr. 2130/2001 eind 2003 had moeten verschijnen, maar nu pas eind 2004 komt) is uitgevoerd. Op basis van de evaluatie die gaat over de tenuitvoerlegging van de verordening worden richtsnoeren opgesteld voor het verbeteren van de doeltreffendheid van toekomstige maatregelen.

De Commissie motiveert de voorstellen onvoldoende, afgezien van de inzet in Colombia.

De Commissie spreekt zichzelf ook tegen: 'het volatiele karakter van de situaties waarop de steunmaatregelen zich richten maakt het onmogelijk kwantitatieve doelstellingen te formuleren'. Dit roept voor Nederland de vraag op waar de evaluatie later dit jaar over gaat.

De Commissie spreekt in het document over een verschuiving van de ECHO-steunmaatregelen naar de steun uit de middelen van de begrotingslijn voor ontwortelde bevolkingsgroepen ter rechtvaardiging van de verhoging van het budget. Nederland zal de Commissie vragen of dit dan ook betekent dat het ECHO-budget overeenkomstig wordt verlaagd en of er in het licht van dezelfde complementariteit niet eveneens een verschuiving plaats vindt naar de reguliere, structurele vorm van samenwerking.

Ten algemene zet Nederland in op een tijdelijke verlenging voor 2005/2006 gebaseerd op de committeringen van 2004. Deze middelen moeten dan nog wel kunnen worden gevonden onder de lopende Financiële Perspectieven in de periode 2005-2006. Nederland is tegen de voorgestelde verhoging van begrotingslijn 19 09 03 (Latijns Amerika) tot ¤ 20 miljoen voor het huidige begrotingsjaar 2004.

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Langere deelname aan en latere uittreding uit het arbeidsproces van oudere werknemers


Datum Raadsdocument: 3 maart 2004

Nr. Raadsdocument: 6806/04

Nr. Commissiedocument: COM (2003) 146 def

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.o.m. VWS, EZ, FIN, OCW

Behandelingstraject in Brussel: Comité Sociale Bescherming; Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSBVC)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie heeft in een rapport aan de Voorjaarsraad van 2004 'actief ouder worden' benoemd tot één van de drie prioriteiten waarvoor activiteiten nodig zijn om te voldoen aan de Lissabonstrategie. Deze mededeling heeft als doel informatie te verschaffen over de vorderingen terzake en de rol van regeringen en sociale partners daarin.

De mededeling richt zich met name op twee doelstellingen die de EU zichzelf heeft gesteld:


- de Stockholm-doelstelling van 2001 waarbij de Raad is overeengekomen dat de helft van de EU-populatie in de leeftijdsgroep van 55-64 in 2010 deel moet nemen aan het arbeidsproces;


- de Barcelona-doelstelling van 2002 waarbij de Raad heeft besloten dat 'een progressieve toename met ongeveer 5 jaar in 2010 moet worden nagestreefd van de effectieve gemiddelde leeftijd waarop mensen met werken stoppen'.

Om deze doelstellingen in 2010 te realiseren legt de Commissie nadruk op de volgende punten:


- Met de Stockholm- en Barcelona doelstellingen is vooruitgang geboekt, maar nog niet voldoende. Ondanks verbeteringen loopt de EU nog ver achter om beide doelstellingen te realiseren en zijn krachtige inspanningen nodig om de noodzakelijke vooruitgang te realiseren.


- Sociale partners kunnen een belangrijke bijdrage leveren door het aanmoedigen van bedrijven om met een toekomstgerichte benadering langer werken beter mogelijk te maken. In het bijzonder hebben sociale partners een belangrijke rol te vervullen bij collectieve onderhandelingen over onderwerpen die in onderling verband met elkaar staan.


- De EU ondersteunt actief ouder worden door coördinatie van beleid, door uitwisselen van ervaringen en 'goede voorbeelden' en door financiële instrumenten (EQUAL, Socrates, ESF).

De Commissie is van oordeel dat onderstaande factoren de belangrijkste voorwaarden zijn om arbeidsdeelname van oudere werkers te verhogen:


- financiële prikkels om vervroegde pensionering te ontmoedigen en werk lonend te laten zijn. Hiertoe worden ook de regelingen voor sociale voorzieningen gerekend, die als een mogelijke uittredingsroute kunnen worden gebruikt;


- goede arbeidsomstandigheden die bijdragen aan het behoud van werk, in het bijzonder in relatie tot gezondheid en veiligheid;


- flexibele vormen van werken of van arbeidsomstandigheden ter bevordering van het behoud van functies voor ouderen;


- training en strategieën voor leven lang leren. De uitdaging is niet alleen de deelname aan beroepsgerichte training te bevorderen, maar ook de algemene kennis en competentie niveaus van oudere werknemers;


- actief arbeidsmarktbeleid ter voorkoming van werkloosheid en ter ondersteuning van oudere werknemers, die hun baan verliezen, bij het vinden van een nieuwe arbeidsbetrekking.

Uit de mededeling blijkt dat Nederland voor wat betreft de Stockholm- en Barcelona doelstellingen behoort tot de tussengroep van landen die dicht tegen het EU gemiddelde zit. De arbeidsparticipatie van ouderen (55-64) in Nederland bedraagt in 2002 gemiddeld 42,3% (respectievelijk mannen 54,6% en vrouwen 29,9%.). Om de Stockholm-doelstelling te realiseren is dus nog een flinke beleidsinspanning nodig. De gemiddelde uittredingsleeftijd bedraagt in Nederland 62,2 jaar (respectievelijk mannen 62,9 en vrouwen 61,6).

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., betreft een mededeling

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt de mededeling. In Nederland is de vergrijzing van de bevolking een actueel onderwerp, gezien de verwachtte demografische veranderingen. Het aantal mensen boven de 65 jaar bedraagt momenteel ongeveer 2,2 miljoen; in 2040 zal dit aantal zijn toegenomen tot 4 miljoen. Vergrijzing zal een grote invloed hebben op de overheidsfinanciën. De publieke uitgaven voor pensioen zullen toenemen om alle Nederlanders boven 65 jaar te voorzien van een basispensioen (AOW). Om de voortgaande vergrijzing het hoofd te bieden heeft Nederland sinds de jaren negentig langs twee lijnen beleid ontwikkeld:


- verminderen van de overheidsschuld om via reductie van rentelasten ruimte te creëren voor de opvang van toenemende overheidsuitgaven als gevolg van vergrijzing;


- het stimuleren van arbeidsdeelname in het algemeen en van oudere werknemers in het bijzonder.

Nederland deelt de opvatting van de Commissie dat de Stockholm- en Barcelona- doelstellingen complementair zijn, in die zin dat beide doelstellingen een verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers vereisen. De afgelopen jaren heeft Nederland eigen doelstellingen geformuleerd gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie van ouderen.

In dat licht worden maatregelen getroffen die ertoe leiden dat de arbeidsparticipatie van ouderen verder blijft toenemen. De afgelopen jaren is een positieve trend in de arbeidsparticipatie van ouderen waarneembaar.

In maart 2000 is het kabinetsstandpunt 'Bevorderen arbeidsdeelname oudere werknemers' aan het parlement aangeboden. In juni 2001 heeft het kabinet de Taskforce Ouderen en Arbeid geïnstalleerd. Een belangrijke taak van de Taskforce is geweest een mentaliteitsverandering bij zowel werkgevers als werknemers op gang te brengen. In december 2003 heeft de Taskforce aanbevelingen aan het kabinet aangeboden om het langer doorwerken van ouderen te bevorderen. Mede op basis van deze aanbevelingen zal het kabinet in mei 2004 een reactie aan het parlement aanbieden om het langer doorwerken van ouderen verder te stimuleren.

Fiche 5: Richtlijn betreffende polycyclische aromatische koolwaterstoffen in procesoliën voor rubberverwerking en in banden

Titel:

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende beperkingen op het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde polycyclische aromatische koolwaterstoffen in procesoliën voor rubberverwerking en in banden (zevenentwintigste wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad)


Datum Raadsdocument: 09 maart 2004

Nr Raadsdocument: 7190/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 98 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VROM i.o.m. EZ, V&W en BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Groei en Concurrentievermogen; Raad Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Bij het maken van banden wordt gebruik gemaakt van "extender oils" teneinde gewenste technische eigenschappen van de band te kunnen bereiken. Deze extender oils blijven in het product aanwezig en derhalve ook in het slijtmateriaal en het afval van banden. Extender oils bevatten polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). PAK zijn geclassificeerd als carcinogeen, mutageen en giftig en kunnen een onaanvaardbaar risico zijn voor de gezondheid en het milieu. De Commissie beoogt met dit voorstel, dat een wijziging behelst van richtlijn nr. 76/769/EEG, het gebruik van extender oils die PAK bevatten te verminderen en te voorkomen dat handelsbelemmeringen ontstaan als lidstaten nationale regelgeving invoeren. Voorgesteld wordt dan ook om het op de markt brengen en het gebruik van procesoliën en banden waarin sommige PAK's boven een bepaalde grenswaarde aanwezig zijn, te beperken en de voorwaarden voor het functioneren van de interne markt in stand te houden en te verbeteren. Het doel van het voorstel is de introductie van bandenafval met kankerverwekkende stoffen in het milieu tot een aanvaardbaar niveau te beperken en de mogelijke risico's voor de gezondheid en het milieu in de hand te houden.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95, lid 3 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief, omdat nationale maatregelen nauwelijks effect zullen hebben. Autobanden worden hoofdzakelijk ingevoerd in Nederland. Het is derhalve nodig om geharmoniseerde voorschriften op te stellen voor het op de markt brengen en gebruiken van procesoliën met PAK's.

Proportionaliteit: positief, omdat een richtlijn het beste middel is om het doel "beperking van de uitstoot van PAK uit autobanden" te bereiken, richtsnoeren volstaan hiervoor niet.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Gering, omdat in Nederland weinig producenten van autobanden zijn. Slechts een geringe inspanning wordt verwacht van de VROM-Inspectie bij het toezicht op de naleving van de voorschriften.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering)

De richtlijn zal in nationaal recht worden omgezet door middel van een wijziging van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Een jaar na inwerkingtreding van de richtlijn. Haalbaarheid: Nederland heeft 18 maanden na inwerkingtreding van de richtlijn nodig om de richtlijn tijdig te kunnen implementeren.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van de totstandkoming van de richtlijn, omdat deze bijdraagt aan de bescherming van de gezondheid en het milieu in Nederland. Nationale maatregelen kunnen onvoldoende bijdragen aan de bescherming van de gezondheid en het milieu, omdat de autobanden die in Nederland worden verkocht hoofdzakelijk afkomstig zijn uit andere EU-lidstaten. Het verbruik van autobanden in Nederland is, gelet op de verkeersintensiteit, die mede wordt veroorzaakt door internationaal transport, groot. Beperking van de uitstoot van PAK van autobanden past binnen het Nederlandse PAK-beleid.

Haalbaarheid van de voorgestelde implementatietermijn is moeilijk; een langere termijn zal worden bepleit.

Fiche 6: Verordeningen betreffende de door het Europees bureau voor fraudebestrijding verrichte onderzoeken

Titel:


- Verordening van de raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende de door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken


- Verordening van de raad tot wijziging van Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 betreffende de door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken


Datum Raadsdocument: 17 februari 2004 en 17 februari 2004

Nr Raadsdocument: 6387/04 en 6389/04 en

Nr. Commissiedocument: COM (2004)103 en COM (2004)104

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie in nauwe samenwerking met het Ministerie van Financiën en i.o.m. BZK, BZ, LNV

Behandelingstraject in Brussel: Ad hoc groep fraudebestrijding, Ecofin Raad.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De voorstellen betreffen twee inhoudelijk identieke verordeningen waarvan de één formeel een EG verordening en de ander formeel een Euratom verordening is.

Voorgesteld wordt de bestaande verordeningen betreffende onderzoeken door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) op onderdelen te wijzigen en aan te vullen met als doel de werking van OLAF efficiënter te maken en de informatie-uitwisseling tussen OLAF en andere betrokken EU-organen te verbeteren. Ook wordt voorgesteld de waarborgen voor personen die voorwerp van onderzoek van OLAF kunnen zijn, expliciet in de verordening op te nemen. Tot slot wordt beoogd de rol van het Comité van Toezicht te versterken.

Rechtsbasis van het voorstel:


- T.a.v. verordening (EG) nr. 1073/1999:Art. 280 EG


- T.a.v. verordening (Euratom) nr. 1074/1999: Art 203 Euratom

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:


- T.a.v. verordening (EG) nr. 1073/1999: co-decisie


- T.a.v. verordening (Euratom) nr. 1074/1999: Raad met eenparigheid van stemmen, raadpleging Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. OLAF is het bureau voor bestrijding van fraude op Europees niveau, gericht op de bescherming van de financiële belangen van de EG. Regelingen terzake dienen derhalve op EU-niveau genomen te worden.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. De noodzaak van de wijzigingsvoorstellen, voorzover die valt af te leiden uit de toelichting, is niet overtuigend. Verhoging van de efficiency van OLAF en verbetering van informatie-uitwisseling tussen OLAF en andere betrokken Europese organen kunnen ook langs andere weg worden bereikt dan door wijziging van de verordening. Ook de ratio achter de voorgestelde uitbreiding en versterking van het Comité van Toezicht is onvoldoende duidelijk

Consequenties voor de EU-begroting:

Voorgesteld wordt het aantal leden van het Comité van Toezicht uit te breiden van 5 naar 7. De financiële gevolgen daarvan worden geschat op ¤ 100.000 per jaar.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het voorstel voorziet niet in uitbreiding of intensivering van de onderzoeksinspanningen van OLAF. Derhalve geeft het voorstel geen aanleiding te veronderstellen dat meer dan nu het geval is, een beroep gedaan zal worden op capacitaire ondersteuning in de lidstaten zelf.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: nog niet bekend. Tijdpad van de behandeling is mede afhankelijk van het gereedkomen van een aanvullend evaluatierapport over OLAF en een interne audit van de Europese rekenkamer. Voorts moet rekening worden gehouden met het behandelingstraject door het Europees Parlement.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland is voorstander van een krachtige bestrijding van fraude en andere onwettige activiteiten ten koste van de financiële belangen van de EG. Maatregelen die bijdragen aan een efficiëntere werking van OLAF verdienen in algemene zin steun. Aandachtspunten daarbij zijn evenwel of wijziging van de verordening daartoe het meest geëigende middel is, en of behandeling op dit moment opportuun is, in verband met de komende verkiezingen van het Europees Parlement en de benoeming van een nieuwe Commissie.

Inhoudelijk zijn de belangrijkste aandachtspunten voor Nederland de relatie tussen de voorgestelde wijziging van artikel 3 en de bestaande verordening voor (externe) onderzoeken in de lidstaten (verordening 2185/96), de noodzaak en wenselijkheid van de voorgestelde procedurele waarborgen en de -qua inhoud en formulering ­ te sterk strafrechtelijke connotatie daarvan (artikel 7 bis), alsmede de ratio achter de voorgestelde uitbreiding en versterking van het Comité van Toezicht (artikel 11).

===