Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's Gravenhage
Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/04/31312
Onderwerp Datum
Stand van zaken m.b.t. de onderhandelingen 3 mei 2004
tussen kabinet en sociale partners over VUT,
prepensioen en levensloop
Het kabinet streeft ernaar om op een evenwichtige wijze invulling te geven aan zowel de
beleidsmatige noodzaak om met het oog op de vergrijzing de huidige fiscale prikkels voor
vervroegd stoppen met werken weg te nemen als aan de wens om meer ruimte te bieden
voor levensloopgericht beleid, waarbij individuele keuzevrijheid en eigen
verantwoordelijkheid voorop staat. De basis voor dit beleid is vastgelegd in het
Hoofdlijnenakkoord, en heeft aanvankelijk uitwerking gekregen in het Belastingplan 2004
en het wetsvoorstel Levensloopregeling.
Naar aanleiding van de afspraken in het kader van het Najaarsakkoord van 18 november
2003 heeft het kabinet de aanvankelijk in het Belastingplan 2004 opgenomen maatregelen
ten aanzien van de beëindiging van de fiscale faciliëring van VUT- en prepensioen-
regelingen en het wetsvoorstel Levensloopregeling aangehouden. Doel hiervan was het
creëren van tijd voor nader overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid over het
gehele stelsel van fiscale faciliëring ten behoeve van VUT/prepensioen en levensloop met
als inzet het bereiken van overeenstemming voor april over het per 1 januari 2006 in te
voeren stelsel, alsmede eventuele overgangsregelingen. De Stichting van de Arbeid heeft in
haar verklaring van 18 november 2003 aangegeven dat het bereiken van overeenstemming
over dit stelsel een voorwaarde is om voor het jaar 2005 een tot nul naderende
contractloonstijging aan CAO-partijen te adviseren. Kabinet en Stichting van de Arbeid
waren overeen gekomen dat in april 2004 overeenstemming over een nieuw stelsel van
VUT, prepensioen en levensloop bereikt zou moeten zijn.
Gezien de grote belangen voor zowel het kabinet als de sociale partners is de afgelopen
maanden intensief door partijen overlegd. Het kabinet heeft in dat kader een aantal
fundamentele handreikingen gedaan om tot overeenstemming met de Stichting van de
Arbeid te komen. Bij deze voorstellen heeft het kabinet gezocht naar een balans tussen
enerzijds de wens van een aantal partijen in de Stichting van de Arbeid om de fiscale
faciliëring van collectieve VUT- en prepensioenregelingen deels in stand te laten en
---
anderzijds de wens van het kabinet om de huidige fiscale prikkels voor vervroegd stoppen
met werken weg te nemen en meer ruimte te bieden voor individueel levensloopgericht
beleid.
Op basis van het bovengenoemde uitgangspunt heeft het kabinet in het kader van de
onderhandelingen een compromisvoorstel aan de Stichting van de Arbeid voorgelegd. Dit
voorstel bestond uit de volgende elementen:
1. Ten aanzien van het fiscale kader voor vervroegde pensionering is een verruiming
voorgesteld ten opzichte van het Belastingplan 2004 (fiscale spilleeftijd 65 jaar) door de
omkeerregel in stand te laten voor (collectieve) VUT1- en prepensioenregelingen met een
spilleeftijd vanaf 63,5 jaar, een uitkeringsniveau van maximaal 70% van het laatstverdiende
loon en de mogelijkheid van "opting-out" voor individuele werknemers. "Opting-out" houdt
in dat de deelnemers in een (fiscaal gefacilieerde) collectieve regeling keuzevrijheid wordt
geboden om op vrijwillige basis de deelname hieraan te beëindigen. Door niet deel te nemen
hoeft de individuele werknemer geen bijdrage (meer) te betalen voor de collectieve regeling
en krijgt deze individuele werknemer de bijdrage die de werkgever voor hem doet bij zijn
loon.
2. Een verruiming van het fiscale kader voor het ouderdomspensioen ten opzichte het
Belastingplan 2004 door de daarin opgenomen verlaging van het maximaal fiscaal
gefacilieerde ouderdomspensioen van 100% naar 70% van het laatstverdiende loon te laten
vervallen. Hierdoor wordt met name voor degenen die reeds op jonge leeftijd zijn begonnen
met werken de mogelijkheid geboden om een op 65 jarige leeftijd ingaand
ouderdomspensioen boven 70% van het laatstverdiende loon op te bouwen. Omdat de
mogelijkheid blijft bestaan om het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan (met
toepassing van actuarieële herrekening), kan dan reeds vóór 65 jaar met ouderdomspensioen
worden gegaan. Deze mogelijkheid komt bovenop de hierboven genoemde verruiming van
het fiscale kader voor vervroegde pensionering.
3. Een alternatief voor de aanvankelijk in het Belastingplan 2004 opgenomen
heffingssystematiek voor omslaggefinancierde regelingen die inhield dat in één keer
belasting over de aanspraken betaald zou moeten worden. Deze heffing zou direct
voorafgaande aan de eerste uitkering worden opgelegd. Om tegemoet te komen aan de
kritiek die op het voorgestelde systeem werd geuit, heeft het kabinet in plaats van deze wijze
van belastingheffing een fiscaal regime voorgesteld waarbij, in het geval dat
omslaggefinancierde regelingen niet voldoen aan de hierboven geformuleerde voorwaarden
voor fiscale faciliëring (spilleeftijd 63,5 jaar, maximaal uitkeringsniveau van 70% van het
laatstverdiende loon en de mogelijkheid van "opting-out"), het werknemersdeel van de
premies, de werkgeversbijdrage en de uitkeringen worden belast.
4. Het kabinet heeft daarbij de bereidheid getoond om de onder punt 3 genoemde
belastingheffing op de werknemerspremies en de werkgeversbijdragen in geval van
omslaggefinancierde regelingen geleidelijk te introduceren, zodat sociale partners meer tijd
1 Voor VUT- en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen geldt dit systeem uitsluitend voor op
31 december 2005 bestaande regelingen en komt dit systeem in 2022 te vervallen (de regelingen dienen dan
volledig te zijn omgezet in kapitaalgedekte prepensioenregelingen om deze fiscale behandeling te behouden).
3
krijgen om deze regelingen aan te passen aan het nieuwe fiscale kader. Gedurende deze
overgangsperiode van geleidelijke introductie geldt de verplichte mogelijkheid van "opting-
out" voor VUT- en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen niet.
5. Een verruiming van de levensloopregeling ten opzichte van het aanvankelijke
wetsvoorstel Levensloopregeling door de beperking weg te nemen dat twee jaar
voorafgaand aan de ingang van het ouderdomspensioen alleen deeltijdverlof opgenomen zou
mogen worden van maximaal 50% van de voorafgaande arbeidsduur (m.a.w. er zou voor
minimaal 50% moeten worden doorgewerkt om gebruik te kunnen maken van het
levenslooptegoed). Door het verwijderen van deze voorwaarde wordt optimale
keuzevrijheid geboden omdat een verloftegoed, na afstemming met werkgever, op ieder
willekeurig moment vóór het 65e jaar naar eigen behoefte kan worden ingezet. Werknemers
zouden dan de mogelijkheid krijgen om maximaal 2,1 jaar tegen 70% van het
laatstverdiende loon verlof voorafgaande aan het moment van (pre)pensionering op te
nemen, waarmee de effectieve uittreedleeftijd op 61,4 jaar zou kunnen komen te liggen.
Met het bovengenoemde pakket aan voorstellen heeft het kabinet een reële opening geboden
voor een akkoord met sociale partners. Het kabinet heeft de partijen in de Stichting van de
Arbeid daarom op 20 april jongstleden opgeroepen om vóór 1 mei aanstaande met een
gezamenlijke reactie op dit pakket te komen. Als inzet was in het kader van het
Najaarsakkoord 2003 immers afgesproken dat in april 2004 overeenstemming tussen kabinet
en sociale partners over een nieuw stelsel voor VUT, prepensioen en levensloop bereikt zou
moeten zijn. Als gevolg van de blijvende onderlinge verdeeldheid van sociale partners heeft
de dringende oproep van het kabinet helaas niet tot een standpunt van de Stichting van de
Arbeid over de handreikingen van het kabinet geleid. Het kabinet betreurt dit zeer, omdat
hierdoor de basis voor het voortzetten van de onderhandelingen is verdwenen. Dergelijke
onderhandelingen zouden immers alleen nog toegevoegde waarde hebben gehad als een
eventueel daaruit voortvloeiend akkoord op de gemeenschappelijke steun van alle partijen
binnen de Stichting van de Arbeid had kunnen rekenen. Nu echter sprake blijkt te zijn van
blijvende onderlinge verdeeldheid van sociale partners, rest het kabinet geen andere
mogelijkheid dan haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. De uitgangspunten daarbij zijn
het bieden van meer keuzevrijheid voor individuele werknemers en het wegnemen van
fiscale bevoordeling van regelingen die vervroegd stoppen met werken stimuleren. Gegeven
deze uitgangspunten gebruikt het kabinet de maatregelen, zoals destijds in het Belastingplan
2004 en het wetsvoorstel Levensloopregeling waren opgenomen als basis, zij het dat de
maatregelen nu per 1 januari 2006 ingevoerd zullen worden. Deze lijn is ook conform de
kabinetsverklaring van 14 oktober 2003, waarin het kabinet heeft aangegeven de in het
Belastingplan 2004 opgenomen maatregelen ten aanzien van de beëindiging van de fiscale
faciliëring en de in het wetsvoorstel Levensloopregeling opgenomen invoering van de
levensloopregeling te zullen aanhouden in het kader van de (toen nog te starten)
onderhandelingen.
Hoewel de maatregelen uit het Belastingplan 2004 en het wetsvoorstel Levensloopregeling
de basis voor het stelsel van fiscale faciliëring t.b.v. VUT/prepensioen en levensloop
vormen, wil het kabinet haar ogen niet sluiten voor een aantal van de kritiekpunten die
vanuit diverse geledingen (o.a. politieke partijen, sociale partners) op de voorstellen zijn
geleverd. Om die reden stelt het kabinet ten opzichte van het aanvankelijke Belastingplan
4
2004 en het aangehouden wetsvoorstel Levensloopregeling een aantal wezenlijke
versoepelingen voor. Met inachtneming van deze versoepelingen ziet de door het kabinet
voorgestelde fiscale behandeling van VUT/prepensioen en de levensloopregeling, die per 1
januari 2006 van kracht moet worden, er op hoofdlijnen als volgt uit:
1. De fiscale faciliëring van VUT- en prepensioenregelingen komt conform het
aanvankelijke Belastingplan 2004 te vervallen:
- Voor (het kapitaalgedekte deel van) prepensioenregelingen betekent dit dat de omkeerregel
niet langer van toepassing is, waardoor de werknemerspremies niet langer aftrekbaar zijn, de
aangroei van de prepensioenaanspraken vanaf 1 januari 2006 niet langer onbelast is en de uit
deze aanspraken voortvloeiende uitkeringen onbelast blijven (conform Belastingplan 2004);
- Voor VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen wordt
gekozen voor de systematiek waarbij de werknemerspremies, de werkgeversbijdrage en de
uitkeringen vanaf 1 januari 2006 worden belast. Met deze wijziging t.o.v. de voorstellen in
het Belastingplan 2004 wordt tegemoet gekomen aan de bezwaren tegen de in het
Belastingplan 2004 voorgestelde heffing ineens over de aanspraken, voorafgaand aan de
eerste uitkering.
2. In het Belastingplan 2004 was slechts één jaar volledig overgangsrecht voor beide soorten
regelingen (omslaggefinancierd en kapitaalgedekt) opgenomen. Nu wordt het volgende
overgangsrecht voorgesteld:
- Voor VUT-regelingen en het omslaggefinancierde deel van prepensioenregelingen wordt
van 1-1-2006 tot 1-1-2011 slechts de helft van de werknemerspremies en de
werkgeversbijdrage belast. Nadien wordt hierover de volledige heffing opgelegd.
- Voor (het kapitaalgedekte deel van) prepensioenregelingen behouden werknemers die 31
december 2005 60 jaar of ouder zijn de fiscale faciliëring conform het huidige regime
(omkeerregel: inleg onbelast, uitkering belast).
3. De fiscaal toegestane spilleeftijd wordt conform het Belastingplan 2004 verhoogd naar 65
jaar. De aanvankelijk in het Belastingplan 2004 aangekondigde verlaging van het maximaal
op te bouwen ouderdomspensioen naar 70% van het laatstverdiende loon wordt niet
doorgevoerd. Dit betekent dat het maximaal fiscaal gefacilieerd op te bouwen
ouderdomspensioen volgens de fiscale wetgeving 100% van het laatstverdiende loon blijft
bedragen. Hierdoor wordt met name voor degenen die reeds op jonge leeftijd zijn begonnen
met werken de mogelijkheid geboden om een ouderdomspensioen boven 70% van het
laatstverdiende loon op te bouwen. Omdat de mogelijkheid blijft bestaan het
ouderdomspensioen eerder in te laten gaan (met toepassing van actuariële herrekening), kan
dan reeds vóór 65 jaar met ouderdomspensioen worden gegaan.
4. De levensloopregeling wordt ten opzichte van het aanvankelijke wetsvoorstel
Levensloopregeling verruimd door de beperking weg te nemen dat twee jaar voorafgaand
aan het ingaan van het ouderdomspensioen het levenslooptegoed alleen zou mogen worden
opgenomen voor deeltijdverlof van maximaal 50% van de voorafgaande arbeidsduur. Door
het verwijderen van deze voorwaarde wordt optimale keuzevrijheid geboden omdat het
verloftegoed, na afstemming met werkgever, op ieder moment in de levensloop kan worden
ingezet. Door het vervallen van de deeltijdeis ontstaat de mogelijkheid om 2,1 jaar tegen
5
70% van het laatstverdiende inkomen aan volledig verlof direct voorafgaande aan
pensionering op te nemen.
Met het bovengenoemde pakket aan maatregelen stimuleert het kabinet een met het oog op
de vergrijzing evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen generaties. Daarnaast
wordt invulling gegeven aan de beleidsmatige wens om meer ruimte te bieden voor
levensloopgericht beleid, waarbij individuele keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid
voorop staat. Door het aanbrengen van een aantal wezenlijke versoepelingen ten opzichte
van de oorspronkelijk aangekondigde maatregelen op het terrein van VUT, prepensioen en
levensloop wordt in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de eerder in uw Kamer geuite
opvattingen over dit onderwerp. De budgettaire implicaties van de maatregelen die het
kabinet in deze brief voorstelt, zullen in de Miljoenennota worden verwerkt. U zult in de
komende maanden een wetsvoorstel ontvangen ter implementatie van de door het kabinet
voorgestelde maatregelen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid