LJN-nummer: AO8902 Zaaknr: 10.060212/03
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 4-05-2004
Datum publicatie: 4-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
Parketnummer van de berechte zaak : 10.060212/03
Parketnummer van de vordering TUL VV : 09.925839/01
Datum uitspraak: 04 mei 2004
Tegenspraak
Na aanhouding onbepaalde tijd: verschenen
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de
zaken tegen:
A. T.,
geboren te D. op ,
wonende te Z.,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de
P.I. Rijnmond/H.v.B. "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare
terechtzitting van
20 april 2004.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de
inleidende dagvaarding onder parketnummer 10.060212/03, zoals deze ter
terechtzitting van 20 april 2004 overeenkomstig de vordering van de
officier van justitie is gewijzigd.
Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën bij dit vonnis gevoegd
(bladzijden genummerd A, B, C en D).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Spierenburg heeft gerekwireerd
-zakelijk weergegeven-
de bewezenverklaring van het onder 1 (in de zin van voorbereiding van
het te plegen misdrijf moord) en 2 tenlastegelegde en de veroordeling
van de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van
voorarrest en
- het opleggen aan de verdachte van de maatregel van
terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
DE VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd, dat de rechtbank de
tenuitvoerlegging zal gelasten van het voorwaardelijke gedeelte, groot
7 maanden, van de aan de verdachte bij vonnis van de meervoudige
strafkamer in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 03
september 2001 onder parketnummer 09.925839/01 opgelegde
gevangenisstraf.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2003 te Capelle aan den IJssel
ter voorbereiding van het te plegen misdrijf moord (art 289 WvSr) /
doodslag (art 287 WvSr) / zware mishandeling met voorbedachte raad
(art 303 WvSr) / zware mishandeling (art 302 WvSr),
(op B. Hoogendijk e.v. Balkenende en/of J.P. Balkenende) opzettelijk
een mes, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft
verworven
en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd
en/of
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2003 te Zoetermeer een wapen als
bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3° van die wet in de vorm van een pistool (van het merk FN,
kaliber 9 mm NATO) met daarbij voor dat wapen geschikte munitie
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke
verschrijvingen voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor
niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het
bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn
vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van
het vonnis vereist,
in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING MET BETREKKING TOT FEIT 1:
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting
is onder meer komen vast te staan dat verdachte op 27 oktober 2003 in
zijn woning te Zoetermeer een mes uit de keukenla heeft gepakt, een
papieren foedraal voor dat mes heeft gemaakt en dit mes in de
binnenzak van zijn colbert bij zich heeft gestoken. Vervolgens heeft
hij zich - voorzien van dat mes - begeven van zijn woning in
Zoetermeer naar de woning van mevrouw Balkenende in Capelle aan den
IJssel. Mevrouw Balkenende zal hierna ook "het slachtoffer" genoemd
worden.
Niet heeft kunnen blijken dat verdachte zijn aandacht of handelingen
op enig moment heeft gericht of heeft willen richten op de heer J.P.
Balkenende, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat de gedragingen
van verdachte op die persoon betrekking hebben gehad.
Voor de vraag met welke intentie verdachte naar Capelle aan den IJssel
is getogen acht de rechtbank het navolgende van belang.
Vast staat dat het slachtoffer verdachte niet kende, nimmer met hem
contact heeft gehad en ook op 27 oktober 2003 geen afspraak met hem
had.
Verdachte heeft desondanks die dag aan verschillende personen,
waaronder zijn taxichauffeur, in de straat van het slachtoffer
spelende kinderen en een buurtgenote van het slachtoffer en aan de
politie te kennen gegeven op weg te zijn naar Bianca Balkenende. Hij
zei haar goed te kennen en met haar een afspraak te hebben.
Verder heeft hij verklaard dat hij die dag voor het eerst een mes bij
zich had gestoken en dat hij normaliter nooit een mes bij zich droeg.
Dit laatste wordt ook door de verklaring van de echtgenote van
verdachte ondersteund.
Verdachte heeft verder naar zijn zeggen die dag speciaal zijn nette
pak en stropdas aangetrokken, om te voorkomen dat hij door Bianca
Balkenende niet te woord zou worden gestaan.
Verdachte is zeer volhardend gebleken in zijn voornemen om het
slachtoffer die dag te ontmoeten en hij liet zich ook door opgeworpen
belemmeringen niet van zijn voornemen afbrengen. Zo bleef hij bij zijn
plan ondanks dat het adres van het slachtoffer hem niet exact bekend
was, de buurvrouw ter plaatse aan hem zei dat hij toch niet zomaar op
bezoek kon gaan bij de vrouw van de minister-president en de politie
hem in een politiewagen kwam ophalen en ook naar het bureau meenam.
Bovenstaande feiten en omstandigheden kunnen in onderling verband en
samenhang beschouwd leiden tot de constatering dat verdachte speciaal
die dag een mes bij zich heeft gestoken, hij doelbewust op weg is
gegaan naar het slachtoffer, met wie hij in werkelijkheid geen
afspraak had, terwijl hij dat wel zo deed voorkomen. Hij heeft verder
het nodige in het werk gesteld om bij de woning van het slachtoffer te
komen en ervoor te zorgen dat het slachtoffer de deur ook
daadwerkelijk voor hem zou opendoen.
Nu in zijn algemeenheid een mes een wapen is dat bij uitstek geschikt
is om een ander te doden of zwaar te verwonden, heeft het onder de
geschetste omstandigheden voor de gemiddelde rechtsgenoot kenbaar
moeten zijn dat dat mes toen kennelijk een criminele bestemming had en
dat de gemiddelde mens onder die omstandigheden dan ook voornemens
geweest moet zijn om het door hem beoogde slachtoffer met dat mes iets
aan te doen.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) hebben evenwel op
basis van observaties en verklaringen van verdachte geconcludeerd dat
bij verdachte sprake is van een ernstige waanstoornis, vermoedelijk
bestaande uit wanen van zowel het paranoïde als ook het erotomane en
grootheidstype. Ter zitting hebben zij aangegeven dat de erotomane
waan als een voorstadium van de paranoïde waan moet worden beschouwd.
Bij de waangestoorde bestaat de noodzaak om "waanrust" te krijgen, hij
wordt als het ware gedwongen aan de inhoud van zijn wanen gevolg te
geven. Verdachte leeft zo in een eigen denkwereld die voor een groot
gedeelte wordt beheerst door deze wanen.
In die waanwereld is hij overigens wel in staat om zijn "ware"
denkbeelden te verhullen wanneer dat ter vervulling van zijn waan
noodzakelijk is en is hij tevens in staat om als het ware het
achterste van zijn tong niet te laten zien. De deskundigen geven aan
dat naar hun indruk in casu verdachte geen open kaart heeft gespeeld.
In het onderhavige geval zal uit de objectiveerbare feiten en het
concrete handelen van verdachte moeten worden vastgesteld in hoeverre
de mogelijk waangestoorde opzet van verdachte ook feitelijk was
gericht op het ter voorbereiding van moord bij zich dragen van het
mes.
Verdachte heeft steeds gesteld op geen enkel moment kwade bedoelingen
te hebben gehad ten opzichte van mevrouw Balkenende en zegt er ook nu
nog van overtuigd te zijn dat hij die dag met haar een afspraak had.
Het mes had hij naar zijn zeggen slechts voor zijn eigen veiligheid
meegenomen.
Deskundigen hebben deze verklaring van verdachte geplaatst in een door
hen bij verdachte op basis daarvan mogelijk aanwezige geachte
erotomane waan ten aanzien van het slachtoffer.
De aanwezigheid van het mes achten zij op zich passend in de paranoïde
wanen, waaraan verdachte ook lijdende is en die kunnen leiden tot
agressief gedrag ten aanzien van de door verdachte als bedreigend
ervaren omgeving. In de visie van deskundigen bestaat - in het geval
de lezing van verdachte aldus moet worden aangenomen - echter geen
relatie tussen het voorhanden hebben van het mes en zijn eventuele
intenties ten aanzien het slachtoffer en is zij (nog) geen object van
zijn paranoïde wanen.
Immers, - nog steeds uitgaande van verdachtes eigen verklaringen -
werd het handelen van verdachte op dat moment gestuurd door een
erotomane waan en had hij juist géén kwade bedoelingen ten opzichte
van haar. Eerst wanneer verdachte geconfronteerd zou zijn geweest met
de onjuistheid van zijn waanbeeld, had de waan volgens deskundigen
kunnen omslaan in een paranoïde waan. In dat geval zou de kans
aanzienlijk zijn geweest dat hij onder invloed van zijn door paranoïde
wanen bepaalde angsten het slachtoffer als een ernstige bedreiging zou
zijn gaan zien, waarbij het gebruik van geweld door hem jegens het
slachtoffer waarschijnlijk zou zijn geweest.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter
terechtzitting evenwel de volgende feiten en omstandigheden vast:
- verdachte heeft een grote belangstelling voor politiek en heeft
aangegeven een politieke carrière na te streven bij het CDA. Ter
zitting heeft verdachte aangegeven dat zijn politieke belangstelling
voor hem zijn voornaamste interesse is;
- verdachte heeft zich acht maanden voorafgaand aan het gebeuren op 27
oktober 2003 ook daadwerkelijk aangemeld als proeflid bij het CDA. Hij
heeft actief lokale partijbijeenkomsten bezocht en afspraken voor
bezoeken gemaakt met een aantal functionarissen, waaronder met de
voorzitter van het CDA- afdeling Zoetermeer. Hij heeft daar zijn
diensten aangeboden. Verdachte heeft verder nog bij het ministerie van
justitie gesolliciteerd, alwaar het slachtoffer volgens verdachte
werkzaam zou zijn;
- verdachte stelt daarnaast dat hij door Bianca Balkenende was
benaderd, dat zij veelvuldig met hem contact had gehad, zowel
telefonisch als ook in persoon op politieke bijeenkomsten. Zij wilde
hem persoonlijk nader spreken en zou daartoe een afspraak met hem
maken.
- geen van zijn activiteiten heeft daadwerkelijk geleid tot het
vervullen van zijn streven om een actieve politieke carrière te maken.
Door de afdeling Zoetermeer an het CDA zijn de door hem aangeboden
diensten afgewezen en niet is gebleken dat hij op zijn
sollicitatiebrief enig antwoord heeft gekregen. Ook is met het
slachtoffer geen afspraak tot stand gekomen;
- verdachte heeft verklaard dat hij vier maanden voor 27 oktober 2003
het ministerie van justitie heeft gebeld, heeft gevraagd naar en is
doorverbonden met Bianca Balkenende. Volgens verdachte heeft hij toen
met haar over allerlei dingen gesproken door de telefoon. Zij wilde
hem persoonlijk spreken, maar ook toen hebben zij geen afspraak
gemaakt.
Ook op een partijbijeenkomst nadien, waarop ook het slachtoffer
volgens verdachte aanwezig zou zijn geweest, zegt hij evenwel gehoord
te hebben van verschillende personen dat zij nader met hem kennis
wilde maken;
- in de agenda van verdachte (augustus 2003), waarin hij voor hem
relevante gebeurtenissen en afspraken noteerde, staat geschreven in
het Turks: "Jan (gevolgd door een doorgeschrapte passage, waar
mogelijk de woorden "Peter Balkende" hebben gestaan)
heeft tot nu toe met mij gespeeld
Ik hou van jou
Die heeft tegen mijn buren verteld
ik zal met je eldenecegim (trouwen/spelen)
Ik heb ergens op haar/hem gewacht. Hij/zij is niet verschenen. Ik weet
niet wat de reden was. Dit was een spel of was dit een verhaal of een
fantasie.
Al vier maanden heeft hij/zij mij bedrogen.";
- drie weken voor de gebeurtenissen op 27 oktober 2003 heeft verdachte
aan een deelneemster op de 50+ beurs gevraagd waar Bianca Balkenende
woonde. Deze vrouw vertelde hem de woonplaats en zei dat hij daar per
trein kon komen en dan per taxi precies naar haar woning gebracht kon
worden;
- in een notitieboekje van verdachte staat geschreven: "Gemeente
Zoetermeer, wegens veiligheid mogen per 1 januari 2003 's avonds in de
treinen controle doen op vuurwapens. In Nederland is het de vierde
gemeente die 's avonds vuurwapencontrole doet";
- op meerdere plaatsen in zijn later afgelegde verklaringen bij de
politie als ook tijdens zijn observatie in het PBC laat hij zich uit
over mevrouw Balkenende als zou zij met het hoofdbestuur een val voor
hem hebben gemaakt en zou zij laster hebben verzonnen;
- tot slot plaatst verdachte het slachtoffer op meerdere plaatsen in
zijn verklaringen in dezelfde context als zijn buren. Met betrekking
tot deze personen leeft bij verdachte volgens deskundigen een sterke
paranoïde waan.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank
af dat verdachte zijn grote (mogelijk eveneens waangestuurde) wens om
een politieke carrière binnen het CDA te gaan maken circa acht maanden
voorafgaand aan de gebeurtenissen op 27 oktober 2003 actief is gaan
nastreven. In dat streven is hij echter nadien steeds gefrustreerd.
Zijn wens om met behulp van mevrouw Balkenende, die logischerwijs voor
hem als vrouw van de minister-president en afkomstig uit het CDA van
groot belang moet zijn geweest, zijn carrière voort te zetten is
eveneens sterk gefrustreerd geraakt.
De verklaringen van verdachte en met name de aantekeningen in zijn
agenda in combinatie met de geschetste frustraties die hij in de
daaraan voorafgaande maanden moet hebben ervaren, brengen naar het
oordeel van de rechtbank in onderling verband en samenhang beschouwd
mee dat verdachte circa vier maanden voorafgaand aan de gebeurtenissen
op 27 oktober 2003 mevrouw Balkenende niet langer is blijven zien als
een te idealiseren persoon die hem in zijn politieke carrière zou
kunnen steunen, maar als een persoon die juist met hem speelde.
Nu uit de verklaringen van verdachte bij de politie, zijn
agenda-aantekeningen en de observatieverslagen van het PBC blijkt dat
verdachte het slachtoffer ook meermalen als vijand heeft geduid en
haar ook heeft geplaatst in de context met zijn buren, die onderwerp
van zijn paranoïde wanen waren, constateert de rechtbank - in zoverre
het door de deskundigen geschetste waanmechanisme volgend - dat het
slachtoffer weliswaar eerst als onderwerp figureerde in verdachtes
erotomane waan, maar dat deze waan nadien is omgeslagen naar het
vervolgstadium, te weten in de paranoïde waan. Het tevoren informeren
door verdachte naar het woonadres van het slachtoffer en het
aanwijzingen verwerven voor de reis daar naar toe, past eveneens in
dit paranoïde beeld.
Het feit dat verdachte zich in eerste instantie veel moeite heeft
getroost om een pistool te verwerven, maar dit desondanks niet naar
Capelle aan den IJssel heeft meegenomen, kan worden verklaard door de
aantekening in zijn notitieboekje dat in Zoetermeer in de treinen op
vuurwapens wordt gecontroleerd. Verder kan daaruit blijken dat
verdachte voornemens was een treinreis te gaan maken (hetgeen
bezwaarlijk geplaatst kan worden in de wanen van verdachte ten
opzichte van zijn buren).
Tot slot constateert de rechtbank dat verdachte in 2001 door de
rechtbank Den Haag is veroordeeld voor het plotseling bij een
tramhalte met een mes steken in de linker- en rechterzij van zijn
toenmalige buurman, waarbij deze ook driemaal is geraakt. De rechtbank
leidt hieruit af dat voor verdachte in het verleden een mes als
effectief wapen heeft gegolden en dat dit ook daadwerkelijk door hem
is gebruikt.
Het feit dat verdachte verklaart dat hij normaliter nooit een mes bij
zich draagt, onderstreept nog eens de bijzondere omstandigheden
waaronder hij klaarblijkelijk wel een mes bij zich steekt.
Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank wettig en overtuigend
bewezen acht dat verdachte op 27 oktober 2003 opzettelijk het mes bij
zich heeft gestoken met de intentie om zich van het slachtoffer dat
hij als een ernstige bedreiging was gaan ervaren op afdoende wijze te
bevrijden.
De keuze van dit wapen, alsmede de wijze waarop hij hiervan blijkens
het vonnis van de rechtbank Den Haag reeds eerder gebruik heeft
gemaakt, de ernst van zijn stoornis en de grote angsten waaronder
verdachte leeft brengen de rechtbank tot de conclusie dat de opzet van
verdachte daarbij gericht is geweest op het permanent uitschakelen van
de voor hem bedreigende persoon, zodat zijn opzet in casu gericht is
geweest op het misdrijf moord.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING MET BETREKKING TOT FEIT 2:
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde heeft de verdachte
aangevoerd,
dat het op de zolder in zijn woning aangetroffen vuurwapen niet van
hem is en dat dit wapen door een buurman in zijn woning moet zijn
neergelegd. Volgens verdachte zou zijn zoontje onder dwang zijn
sleutels hebben afgegeven aan die buurman, waarna deze een sleutel van
de woning van verdachte zou hebben laten namaken en zich zo de toegang
tot de woning van verdachte heeft verschaft.
Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer het volgende:
- op 27 oktober 2003 is verdachte aangehouden, waarna op 29 oktober
2003 in zijn woning een doorzoeking heeft plaatsgevonden;
- op de zolderruimte van de woning is, verpakt in sokken en verstopt
in een speelgoedhuisje op een kast op zolder, een vuurwapen met
daarbij drie houders en munitie aangetroffen;
- zowel de buurman als de echtgenote van verdachte ontkennen dat de
betreffende buurman ooit in de woning van verdachte is geweest dan wel
dat deze buurman de zoon van verdachte op enigerlei wijze onder druk
zou hebben gezet;
- noch de vrouw van verdachte noch de buurman geeft aan ook maar enige
bemoeienis met een vuurwapen en/of munitie te hebben gehad, laat staan
dat één van hen een wapen met munitie in de woning van verdachte zou
hebben neergelegd.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank
het door verdachte gestelde lezing niet aannemelijk geworden.
De rechtbank constateert verder dat bij verdachte een actief
nagestreefde wens leefde om over een vuurwapen te kunnen beschikken.
Deze wens blijkt onder meer uit verdachtes eigen verklaring en zijn
activiteiten bij c.q. lidmaatschap van diverse schietverenigingen. Op
grond van deze wens, alsmede op grond van de plaats van het aantreffen
van het vuurwapen met munitie en de wijze waarop deze waren verpakt,
concludeert de rechtbank dat het wapen met munitie aan verdachte heeft
toebehoord en dat hij deze op zolder heeft verborgen gehouden.
Nu verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden
waaruit zou kunnen blijken dat de vrouw van verdachte op enig moment
op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van het wapen, noch dat er
tussen de aanhouding van verdachte en de doorzoeking twee dagen later
zich een omstandigheid heeft voorgedaan op grond waarvan moet worden
aangenomen dat het wapen met munitie door een ander dan verdachte en
pas ná diens arrestatie is neergelegd, acht de rechtbank bewezen dat
verdachte reeds op 27 oktober 2003 het wapen en de munitie voorhanden
heeft gehad.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
T.a.v. feit 1:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord,
strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht,
terwijl de dader opzettelijk voorwerpen kennelijk bestemd tot het
begaan van dat misdrijf voorhanden heeft,
strafbaar gesteld bij artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht;
T.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie en
het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapen en
munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid
van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is in het Pieter Baan Centrum (PBC), Psychiatrische
Observatiekliniek te Utrecht, geobserveerd, waarna op 15 april 2004
over hem onder meer door M.D. van Ekeren, psychiater, en mevrouw I.M.
van Woudenberg, psycholoog, beiden als vast gerechtelijk deskundige
verbonden aan het PBC is gerapporteerd. Verdachte heeft aan dit
onderzoek geen medewerking willen verlenen.
Door deskundigen is geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een
waanstoornis.
Hij heeft paranoïde en erotomane wanen, alsook grootheids- en
betrekkingsideeën.
Verdachte verkeert voortdurend in een angstige, onveilige
belevingswereld van tegen hem gerichte complotten en laster en hij
waant afgeluisterd en bedreigd te worden.
Tijdens het onderzoek in het PBC is van deze wanen gebleken en werd
zelfs uitbreiding daarvan geconstateerd.
Verdachte, die in 2001 eerder werd veroordeeld voor een poging tot
doodslag op een toenmalige buurman, voor wie verdachte's gedraging
geheel onverwacht kwam,
is er thans van overtuigd dat twee van zijn huidige buren het op hem
voorzien hebben.
Deze overtuiging is zodanig oncorrigeerbaar, dat gesproken moet worden
van een paranoïde waan.
Voor wat betreft feit 2 onderkennen de deskundigen dan ook een verband
tussen verdachte's paranoïde waan te worden afgeluisterd en bedreigd
door twee buurmannen en het hem onder 2 tenlastegelegde vuurwapen- en
munitiebezit. Op basis van zijn bij de stoornis passende paranoïde
angst ten aanzien van in elk geval de buurmannen meent verdachte zich
veiliger te voelen wanneer hij zich voorziet van een wapen.
Aldus is er een direct verband tussen de waanstoornis en het verboden
wapenbezit, op grond waarvan de deskundigen hem vanuit gedragskundig
oogpunt voor wat betreft feit 2 volledig ontoerekeningsvatbaar achten.
De rechtbank onderschrijft deze conclusie en neemt deze over.
Ten aanzien van feit 1 hebben de deskundigen geconcludeerd tot
volledige toerekeningsvatbaarheid. De deskundigen zijn daarbij
uitgegaan van de lezing van de feiten zoals die door verdachte aan hen
is gegeven. Op grond van die informatie hebben de deskundigen in het
rapport geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van mevrouw Balkenende
(nog) handelde onder invloed van een erotomane waan.
Nu de rechtbank van een andere lezing van de feiten uitgaat kan zij
dan ook de conclusies die door het PBC op basis daarvan ten aanzien
van de toerekeningsvatbaarheid zijn geformuleerd niet overnemen.
De rechtbank constateert dat de deskundigen in hun rapport al wel als
zorgwekkend hebben benoemd, dat op grond van verdachtes wanen de
geïdealiseerde persoon plotseling kan veranderen in het tegendeel, te
weten in een dan als bedreigend beleefde angstwekkende persoon. In die
zin kan volgens hen het erotomane aspect worden gezien als voorfase
van de paranoïdie: wanneer bevestiging van het erotomane aspect
uitblijft en geen waanrust verkregen wordt, kan de beleving omslaan in
een paranoïde beleving.
De rechtbank acht het aannemelijk dat, toen verdachte met betrekking
tot het slachtoffer geen bevestiging kreeg van de erotomane component
van zijn waan, de betreffende omslag heeft plaatsgevonden. Daarmee is
zij deel gaan uitmaken van het paranoïde waanbeeld en is zij aldus
voor verdachte een bedreiging gaan vormen, die het evenals zijn
buurmannen op hem had voorzien. Ten aanzien van de persoon van het
slachtoffer is meermalen, te weten in zijn eigen verklaringen en in de
geciteerde aantekening in zijn agenda, een dergelijke omslag ook
waargenomen.
Op grond van deze door de deskundigen in de rapportage aangegeven
waanmechanismen past met andere woorden naar het oordeel van de
rechtbank de door haar aangenomen lezing van de feiten en het handelen
van verdachte niet langer in de oorspronkelijke erotomane waan. De
rechtbank acht aannemelijk dat verdachte ook ten aanzien van mevrouw
Balkenende reeds handelde onder invloed van het daaropvolgende
paranoïde waanbeeld. Verdachte moet naar het oordeel van de recthbank
dan ook om die reden op vergelijkbare gronden als bij feit 2 ook ten
aanzien van feit 1 als geheel ontoerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
De verdachte is mitsdien naar het oordeel van de rechtbank met
betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde niet strafbaar en
hij dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
MOTIVERING VAN DE MAATREGELEN
De maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de
ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte,
zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is vanuit zijn woonplaats Zoetermeer, met het openbaar
vervoer, voorzien van een mes op weg gegaan naar Capelle aan den
IJssel met de intentie om mevrouw Balkenende met behulp van dat mes te
doden. Hij heeft daartoe in Capelle aan den IJssel een taxi genomen en
aan de taxichauffeur gevraagd of deze hem naar de woning van het
slachtoffer kon brengen. Verdachte is tot zeer nabij de woning van het
slachtoffer gekomen. Slechts door zeer alert en adequaat handelen van
een buurtgenote van het slachtoffer, die bij de politie werkte, is
voorkomen dat verdachte zijn voornemen heeft kunnen uitvoeren.
Verdachte heeft daarnaast in zijn woning te Zoetermeer een vuurwapen,
te weten een pistool van het kaliber 9 mm, met daarbij voor dat wapen
geschikte munitie, voorhanden gehad.
In zijn algemeenheid is het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen
en munitie al niet te tolereren, aangezien dit de veiligheid van
personen ernstig in gevaar kan brengen.
De ervaring leert immers, dat het voorhanden hebben van een vuurwapen,
zeker in combinatie met voor dat wapen geschikte munitie, zeer
gemakkelijk leidt tot het gebruik van dat wapen, met mogelijk fatale
gevolgen. In de handen van een persoon als verdachte, die lijdende is
aan paranoïde waanstoornis, is dit gevaar nog vele malen groter, nu
hij door zijn stoornis geen andere keuze heeft dan om op een zeker
moment door zijn waan gedwongen die fatale situatie op te zoeken.
Gezien de aard en de ernst van de stoornis van verdachte wordt het
gevaar voor agressieve, strafbare feiten, gericht tegen personen die
in zijn paranoïdie betrokken raken, groot geacht. Wanneer verdachte's
gevoel van veiligheid, bijvoorbeeld omdat hij zich heeft voorzien van
een mes of vuurwapen, op enig moment naar de achtergrond raakt en de
bij de paranoïde waanstoornis passende angst de overhand krijgt,
ontstaat een ernstig gevaar voor de door verdachte gewaande belagers.
Het feit dat verdachte reeds eerder bij vonnis van 3 september 2001
door de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te
's-Gravenhage ter zake van poging tot doodslag op een toenmalige
buurman is veroordeeld tot een (deels) onvoorwaardelijke
gevangenisstraf onderstreept de realiteit van het gevaar eens te meer.
Teneinde verdachte's delictgevaarlijkheid in deze zin terug te dringen
achten deskundigen behandeling noodzakelijk. Deze dient in eerste
instantie gericht te zijn op verwerving van ziekte-inzicht, welk
inzicht bij verdachte volledig ontbreekt. De behandeling kan slechts
plaatsvinden in een gesloten behandelomgeving met een duidelijke
structuur.
Waar minder vergaande behandelmodaliteiten geen uitzicht bieden op
adequate behandeling en gevaarsreductie, adviseren de deskundigen om
aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen,
met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt voormelde conclusie over en verenigt zich met dit
deel van het advies.
Gelet op het voorgaande en op het navolgende, te weten, dat:
- er bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke
stoornis van de geestvermogens bestond;
- de door verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de
wettelijk omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is
gesteld en
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen het opleggen van de maatregel eist,
waarbij de rechtbank mede de ernst van de feiten in aanmerking heeft
genomen, zal de rechtbank gelasten, dat de verdachte ter beschikking
zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat de feiten, terzake waarvan de maatregel
van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, misdrijven zijn die gericht
zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het
lichaam van één of meer personen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat, ook indien verdachte alleen voor
feit 2 zou zijn veroordeeld, de rechtbank ook in dat geval zou hebben
geconcludeerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling en
verpleging van overheidswege wenselijk en noodzakelijk zou zijn
geweest.
De rechtbank zal voorts de hierna te bespreken maatregel van
onttrekking aan het verkeer opleggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie, dat de na te noemen
maatregelen passend en geboden zijn.
DE INBESLAGGENOMEN VOORWERPEN
De inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de Lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 30 maart 2004, te weten:
- 1 vuurwapen, te weten een zwartkleurig pistool,
- 3 patroonhouders,
- 44 kogelpatronen, kaliber 9 mm,
- 3 kogelpatronen, kaliber 7,65 mm,
- 1 kogelpatroon, kaliber .22,
- 1 knalpatroon, kaliber 9 mm en
- 1 mes
worden door de rechtbank ambtshalve onttrokken aan het verkeer, nu de
onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze
voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd
is met de wet en met het algemeen belang.
DE VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de meervoudige strafkamer in de
arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 03 september 2001
onder parketnummer 09.925839/01 is de verdachte terzake van:
- Poging tot doodslag,
veroordeeld -voor zover van belang- tot een gevangenisstraf voor de
duur van 21 maanden, waarvan een gedeelte, groot 7 maanden,
voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is blijkens de mededeling voorwaardelijke veroordeling
ingegaan op 06 maart 2002. De hierboven bewezenverklaarde feiten zijn
na het wijzen van genoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd
gepleegd.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, heeft de verdachte de aan voormeld
vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de
proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Uit de omtrent veroordeelde opgemaakte rapportage in de onderhavige
strafzaak blijkt evenwel dat veroordeelde ten tijde van het plegen van
de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige strafzaak als volledig
ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Onder die omstandigheden
acht de rechtbank thans geen termen aanwezig om de tenuitvoerlegging
van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
Immers, zo veroordeelde zich al ten tijde van het plegen van de nieuwe
feiten bewust is geweest van het bestaan van die voorwaardelijke
veroordeling (veroordeelde ontkent ooit eerder veroordeeld te zijn),
acht de rechtbank het thans van groter belang dat de behandeling van
veroordeelde in het kader van de terbeschikkingstelling met
dwangverpleging zo spoedig mogelijk een aanvang neemt. De vordering
tot tenuitvoerlegging wordt dan ook afgewezen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregelen zijn behalve op de reeds genoemde
artikelen gegrond op de artikelen 36b, 36c, 37a, 37b, 38d, 38e, 39 en
57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- VERKLAART bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2
tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- VERKLAART niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten
laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de
verdachte daarvan vrij;
- STELT VAST dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde
strafbare feiten;
- VERKLAART de verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
- GELAST dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- BEVEELT dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden
verpleegd;
- BESLIST ten aanzien van de voorwerpen, zoals vermeld op de Lijst van
inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 30 maart 2004, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 vuurwapen, te weten een zwartkleurig pistool,
- 3 patroonhouders,
- 44 kogelpatronen, kaliber 9 mm,
- 3 kogelpatronen, kaliber 7,65 mm,
- 1 kogelpatroon, kaliber .22,
- 1 knalpatroon, kaliber 9 mm en
- 1 mes.
- WIJST AF de vordering van de officier van justitie strekkende tot
tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de aan de
verdachte bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de
arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage d.d. 03 september 2001 onder
parketnummer 09.925839/01 opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter en
mrs. Leinarts en Kaptein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 04
mei 2004.