Nederlandse Vereniging van journalisten

Persvrijheidlezing 2004 Job Cohen
uitgesproken op maandag 3 mei 2004 ter gelegenheid van het 120 jarig bestaan van de Nederlandse Vereniging van Journalisten in de Rode Hoed te Amsterdam.

Dames en heren,

Vandaag viert de Nederlandse Vereniging van Journalisten zijn 120ste verjaardag. U bent in groten getale naar Amsterdam gekomen om dit heugelijke feit te vieren. Tegelijkertijd hebt u de hele middag hier in de Rode Hoed kunnen discussiëren over de vraag of de Persvrijheid in de 21ste eeuw nu wel of niet bestaat.
Dan staat hier aan het eind van deze enerverende middag, de burgemeester van Amsterdam op het programma om, ten overstaan van zo'n 300 journalisten en genodigden uit binnen- en buitenland de Persvrijheidlezing 2004 te houden.
Ik ben er vanmiddag niet bij geweest, dus het kan zijn dat u van mij dingen hoort die vanmiddag al aan de orde zijn geweest.

Ik weet niet of het toeval is, maar mij valt op dat de viering van vandaag met het onderwerp Persvrijheid, valt in de week waarin wij op 4 mei herdenken en op 5 mei onze vrijheid vieren. Het vieren van die vrijheid is de afgelopen jaren meer en meer een zaak geworden van een aardige dag die inhoudelijk niet verschrikkelijk veel om het lijf heeft. Voor de meesten van ons is vrijheid, zoveel jaren na de tweede oorlog en zoveel jaren nadat oorlog werd gevoerd op ons eigen territoir, de normaalste zaak van de wereld geworden. Serieuze beschouwingen over onze vrijheid, de noodzaak om die te verdedigen, de verantwoordelijkheid voor het onderhouden daarvan, ons nationale 4 en 5-mei comité doet zijn best, maar slaat het werkelijk aan? Toch zou daar, als gevolg van de internationale omstandigheden en de wijze waarop daar in ons land mee wordt omgegaan, verandering in moeten komen. Elf-negen drukte ons met de neus op de feiten dat onze westerse samenleving niet overal ter wereld als een ideaal wordt gezien, Madrid heeft die gedachte in Europa tastbaar gemaakt. En tussen die twee momenten heeft zich in ons land het integratiedebat met bijzondere aandacht voor de islam ontwikkeld. En daarbij valt, daargelaten of de feiten daartoe werkelijk aanleiding geven, te constateren dat er in ons land vrees lijkt te zijn voor de politieke islam. En wantrouwen ten aanzien van een godsdienst, de islam, waar we eigenlijk, ondanks alle debatten bar weinig van weten. De politieke islam is een beweging met elementen die haaks staan op onze democratische rechtsorde. En als de politieke islam in ons land een daadwerkelijke bedreiging zou worden, dan is er alle reden om ons meer te bekreunen om onze rechtsorde, om onze democratie, en dus om onze vrijheid. Dan is er alle reden om opnieuw, en dan veel grondiger, stil te staan bij die vrijheid, om die veel minder als vanzelfsprekend te aanvaarden dan als meubelstuk van onze samenleving. Dan is er alle reden om opnieuw stil te staan bij oude vragen: hoe in onze democratie om te gaan met ondemocratische bewegingen? Met democratische middelen bestrijden, of verbieden? Hoe om te gaan met bewegingen die onze democratische rechtsorde om zeep willen helpen? Opnieuw: bestrijden of verbieden?

Dames en heren,

Ik heb over deze vragen wel een opvatting, maar daar gaat het mij nu niet om. Intussen begrijp ik wel dat ik er niet mee weg kom als ik u daarvan geen deelgenoot maak. Daarom: wat mij betreft bestrijden wij ondemocratische opvattingen tot het uiterste, maar het verbieden van opvattingen zou ik een nederlaag vinden ten opzichte van de waarden die wij nu juist willen verdedigen.
Maar waar het mij wel om gaat, is om uw rol in dit debat over vrijheid. U spreekt vandaag over de persvrijheid, en die persvrijheid is een vitaal onderdeel van de vrijheid die wij deze week vieren. Laat ik het maar fors neerzetten:

"zonder persvrijheid geen democratische rechtsorde".

Democratie is de staatsvorm waarbij de regeerders "van het volk zijn", en "voor het volk" en "namens het volk" regeren. In een democratie is een continue wisselwerking van gedachten, wensen, opinies tussen burgers, en tussen burgers en overheid een conditio sine qua non. De vrijheid van gedachte, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om gedachten te uiten en uit te wisselen, de vrijheid om informatie te vergaren, de vrijheid om informatie te verspreiden, vrijheden die neergelegd zijn in wetten en internationale verdragen, al die vrijheden spelen primair in de verhouding tussen de overheid en de burgers van een land. Zonder deze vrijheden is een democratische rechtsorde niet mogelijk.
Omdat een uitwisseling van alle ideeën, meningen en feiten tussen alle individuele burgers en de overheid in de praktijk onmogelijk is, zijn in democratische stelsels instrumenten ontwikkeld om dit geheel te kanaliseren: denk aan politieke partijen die de volkswil willen vertolken, denk aan de pers die enerzijds de vele meningen van al die verschillende burgers articuleert en anderzijds kritisch het doen en nalaten van de overheid (en andere maatschappelijke instituties) volgt en daarover de burgers informeert.
In de mate dat de pers zich beter van deze intermediaire rol tussen burgers onderling en tussen overheid en burgers kwijt, leidt dat tot een versterking van de democratie. Als de pers haar intermediaire rol niet goed vervult, gaat dat ten koste van de democratie. Om die fundamentele rol te kunnen spelen is het essentieel dat ook voor de pers de eerder genoemde vrijheden gelden. Als die vrijheden, die onder de persvrijheid vallen, ontbreken of in onvoldoende mate aanwezig zijn, dan kan er weliswaar een pers zijn die spreekt en schrijft over van alles en nog wat, maar dan is de democratische rechtsorde in het geding. Kortom, voor een goed functionerende democratie is persvrijheid een vereiste.
En: zonder nieuws in vrijheid vergaard en verspreidt, geen democratie.

Deze stellingname van mijn kant leidt tot een grote verantwoordelijkheid aan uw kant. Zo belangrijk als het is om opnieuw stil te staan bij de vrijheid die wij nu al een flink aantal decennia kennen, zo belangrijk is om het stil te staan bij de persvrijheid. Want als u uw werk niet goed doet, dan schaadt dat onze rechtsorde. En dus rijst de vraag: wanneer doet u uw werk goed?

Laat ik beginnen met een onderwerp waar u geen subject bent, maar object. De pers behoort onafhankelijk te zijn, wil ze haar werk in de door mij bedoelde context goed kunnen doen. Hoe staat het met die onafhankelijkheid? Wij hebben hier geen Berlusconi en geen Rupert Murdoch, kunnen wij constateren. En wat mij betreft kunnen we dat ook met opluchting constateren, want machtsconcentratie staat uiteindelijk aan onafhankelijkheid in de weg. De pers moet pluriform zijn. Intussen zijn de beide conglomeraten die ik noemde, wèl actief in Europa, en dat is erg dichtbij. En dus rijst de vraag waarom er dan zo weinig geschreven wordt over de overname van PCM? Is het, kritische pers, niet een onderwerp om bovenop te zitten? En wat te vinden van het feit dat de media steeds sterker onderhevig zijn aan de wetten van de markt met toenemende aandacht voor marketing en advertenties? Welke invloed heeft dat op het journalistieke product zelf? Betekent dat dat u anders gaat schrijven, dat andere berichten de boventoon voeren? Dat u meer belang moet hechten aan primeurs, ook als je nog niet helemaal zeker weet of iets een primeur is? Dat u niet langer de ruimte krijgt om verslag te doen van zaken die op voorhand worden beschouwd als te weinig lezers of kijkers trekkend? Dat, om een voorbeeld te noemen, de uitvoerige, maar eigenlijk niet behoorlijk gedocumenteerde berichtgeving over de affaire-Margarita, misschien wel niet op deze manier verslagen zou zijn zonder de druk van de markt?

Ik kom daarmee op een tweede onderwerp dat mij voor uw werk van groot belang lijkt. En dat is het onderwerp: feiten. U speelt een wezenlijke rol in het communiceren over wat er in de wereld gebeurt. Nu ben ik de laatste om te beweren dat feiten gewoon feiten zijn. Feiten worden altijd gekleurd door de bril waarmee je ernaar kijkt, en daar is niets mis mee. Maar dit mag nooit tot de conclusie leiden dat we het streven naar een objectieve en evenwichtige berichtgeving dan maar net zo goed kunnen loslaten. En er is wel degelijk een verschil tussen feiten en commentaar. En ik maak mij sterk dat u daar niet anders over denkt.

Maar laat ik u een paar voorbeelden geven, deels uit mijn eigen praktijk, dat dat lang niet altijd gebeurt.
In april 2003, een dik jaar geleden dus, publiceert het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een Integratienota met daarin de uitgangspunten voor integratie in de stad Amsterdam. Let wel, als een van de eerste in Nederland. Haalt het de media? Nee. Ook de Amsterdamse krant Het Parool bericht er niet over. Op een later werkbezoek aan die krant wordt me gemeld "dat er niets nieuws in zou staan". Het enige wat de krant haalt is dat de ambtenaren van Cohen het verhaal geschreven zouden hebben en dat Cohen daarmee het pleit gewonnen zou hebben van toenmalig wethouder Oudkerk. Maar wat er in de nota staat, en dat was toch het standpunt van het Amsterdams college over het integratievraagstuk, krijgt de Amsterdammer niet te lezen of te horen. Niet opzienbarend genoeg, saai, dus laten we het maar overslaan, leek de redenering. Inmiddels hebben de landelijke politieke partijen hun integratieverhalen geschreven. Leg ze eens naast het Amsterdamse verhaal en u kunt zien wat ervan gebruikt is. Het Parool heeft zitten slapen, de individuele journalist die het niet sappig vond, sloeg het over. De burger kreeg niet de informatie waar hij recht op heeft.

Met het verslag van een begrotingsbehandeling in de stad ging het niet veel anders. Een paar zinnen waar de 6 miljard euro van die begroting aan wordt besteed. Verder alleen aandacht voor wie ruzie heeft met wie. Dat wil de burger horen, zien en lezen. Denkt men. Maar de burger werkelijk informeren waar al dat geld naar toe gaat, dat is er niet bij.
Dat lijkt op de verslagen uit politiek Den Haag; dagelijks lees en hoor ik over harde aanpak hier, keiharde aanpak daar. Dat wat lekker optikt, dat wat lekker bekt, haalt de krant. Politici doen daar trouwens aan mee: met goede soundbytes haal je het nieuws. Oordeelt de journalist dat het moeilijk wordt, dan zullen de kijker en de lezer het al helemaal niet meer kunnen volgen, lijkt de gedachte. Laten we het dus niet te ingewikkeld maken. Citaten halen de krant, interviews meer dan ooit. Avonden op tv zijn gevuld met pratende hoofden. Maar lezen en horen we ook wat er nu precies gebeurt en waarom, wat de echte problemen zijn waar we voor staan, welke standpunten, met nuance en al door verschillende betrokkenen worden ingenomen, en of ze daar een beetje consistent in zijn? Dames en heren, ik chargeer. Natuurlijk gebeurt dit allemaal wel, maar ik zou zo graag zien dat dat werkelijk de kern was van uw producten, dat u eerst en vooral zou vertellen wat er gebeurde voordat u er commentaar bij gaf. Dat u niet te gemakkelijk toegaf aan de veronderstelling dat lezer en kijker snel wegzappen als het allemaal te moeilijk of te weinig interessant wordt, en dat dat ten koste zou gaan van kijk-, luister- en oplagecijfers.

De kern van ieder nieuws zit in de feiten, ook in een land van dominees. Laat mij daarom een compliment geven aan Elsevier, een blad dat bol staat van commentaar, maar dat met regelmaat overzichten biedt met simpele feiten: kaartjes, lijstjes cijfers, trends. En dat alles op een goede behapbare manier overigens.

Ik ontkom in dit verband niet aan een opmerking over het debat over de multiculturele samenleving. Gaat het nu wèl goed met onze migranten, zoals de commissie-Blok concludeerde (zeker, niet dankzij maar ondanks de inspanningen van de overheid!), of is de integratie mislukt, zoals verschillende politieke partijen menen? Ik zou zo graag meer feiten onder deze stellingen willen lezen en horen, en met name zou ik hier zo graag meer over horen van migranten dan over migranten. Weten we nu méér hoe Marokkanen leven, wat ze vinden, wat ze willen, wat ze wel bereikt hebben en wat ze niet bereikt hebben dan ongeveer 5 jaar geleden? Weten we of er verschillen zijn tussen eerst generatie migranten en tweede en derde generatie-migranten? Welke betekenis hebben die verschillen? Toen één van de voetballers van het Maroc-team dat een paar weken geleden tegen Ajax voetbalde, in Barend en Van Dorp vertelde over de moeite die hij had om als Marokkaan een disco binnen te komen, toen werden èn Barend èn Van Dorp èn Jan Mulder doodstil. Alsof ze het niet wisten; alsof ze er nooit echt bij hadden stilgestaan. Het lijkt wel of u - en ik generaliseer opnieuw- de allochtone wereld niet echt binnen komt - waardoor wij, de lezer en de kijker, onvoldoende zicht krijgen op een deel van de feiten die onze samenleving zijn. Waarom is een reportage van Margalith Kleijwegt in VN waarin ze spreekt met de ouders van kinderen (veelal met andere achtergrond dan de Nederlandse) in een VMBO-klas zo opmerkelijk? Omdat het haast nooit gebeurt.

Waarom gebeurt dat zo weinig? Is het gemakzucht? Is het omdat het zo lastig is of veel geld kost, want forse investeringen vraagt? Wordt de lezer of kijker voldoende inhoudelijk, feitelijk en met de daarbij horende deskundigheid geïnformeerd over belangrijke thema's binnen onze democratie? Zeker, de actuele issues zijn op zichzelf lastig; een vertaalslag maken, leesbare analyses, feiten boven water halen, ik realiseer me maar al te goed dat dat vraagt om kwaliteit en tijd. Maar niet, of niet voldoende inhoudelijk op thema's ingaan is uit een democratisch oogpunt niet goed. Trouwens, ook niet vanuit een commercieel oogpunt, lijkt me, maar daar heb ik minder verstand van.

Een ander risico dat ik zie is dat er niet heel onderscheid is tussen media. Waarom kruipt u zo dicht bij elkaar? Wat is nu nog het verschil tussen de dagbladen? Een leek kiest zijn krant aan de hand van traditie, sfeerverschil, beetje meer accent op dit of dat. De Telegraaf springt er waarschijnlijk nog het meeste uit maar verder? Wie legt mij het essentiële verschil uit tussen de dagbladen? Met welke bril wordt er naar het nieuws gekeken? Hoe worden de feiten beoordeeld? Het afleggen van verantwoordelijkheid binnen de eigen krant begint meer ruimte te krijgen, en dat juich ik van harte toe. Maar is het duidelijk voor de lezer? En dan heb ik het nog niet eens over de televisie. Twee Vandaag, Netwerk, Nova, voor u allen zijn er uiteraard grote verschillen, maar voor de gemiddelde kijker? Doet dit voldoende recht aan de persvrijheid?

En, om het over een andere boeg te gooien, wat moet ik met een citaat van Kees Lunshof, vorige week zaterdag in de Telegraaf? "Als we toen (en hij doelt daarbij op de jaren '80) hadden geschreven: het kabinet
- Van Agt/Wiegel moet weg, dan was het wel gevallen"? Vervolgens stelt hij dat met de komst van de commerciële televisie en het opruimen van de laatste restjes verzuiling de invloed van de Telegraaf veel kleiner is geworden. Ik weet niet of dit waar is. Ongetwijfeld is de invloed van een enkel medium minder als er sprake is van meer spelers aan mediazijde, maar dat veronderstelt wel een grote diversiteit - en of die er wel is, weet ik niet zeker.
Waar hier sprake van is, is van de enorme macht waarover de media kunnen beschikken - misschien was dat precies de reden waarom De Telegraaf toen juist nìet heeft geschreven dat dat kabinet weg moest, maar dat weet ik natuurlijk niet. Wat daarvan zij, u moet u bewust zijn van de enorme macht die u vertegenwoordigt, van de enorme macht van een medium als de televisie. Beseft u hoe vaak iets als "waar" wordt gezien, alleen maar omdat het op de televisie is geweest? Terwijl u net zo goed als ik weet dat ook het nieuws op de televisie langs verschillende filters is gegaan - zonder dat het publiek iets weet over de filters die u gebruikt en de redenen om net die filters te gebruiken en geen andere.
Juist vanwege die macht krijgt u als journalisten haast even vaak als de overheid het verwijt dat ù het gedaan hebt. Terecht of ten onrechte, maar wie spreekt over de persvrijheid en over de noodzakelijke zorgvuldigheid die die vrijheid met zich meebrengt, moet zich van die macht rekenschap geven.

En wat is nu het risico van dit alles?
Enerzijds bent u een zelfstandige machtsfactor geworden binnen de democratie, waarbij de vraag of we dat wel zouden moeten willen, niet eens zo interessant is, want u bent het. Anderzijds betekent het dat u wordt gebruikt. Door instanties, door politici, door individuen met een belang. U krijgt te horen: "Jij krijgt een scoop, dan wil ik wel een goed verhaal. Wil je dat niet, dan ga ik naar de concurrent". Hoevelen van u hebben zich niet laten binden door uw bronnen, of in ieder geval door het belang van uw bronnen. En laten we wel zijn: dit is een verhaal dat twee kanten heeft, waarbij u aan de ene, en ik aan de andere kant sta.
Deze observatie wordt gestaafd door het vandaag gepresenteerde onderzoek "Schuivende grenzen: de vrijheid van de journalist in een veranderend medialandschap". Daarin wordt (op bladzijde 125) vastgesteld dat het meest opvallende patroon in de huidige journalistieke praktijk is dat "de journalistiek zich te gemakkelijk laat gebruiken door zowel de voorlichtings- en pr-industrie als door commerciële partijen".
Een verontrustende conclusie, zo wordt in het rapport zelf gezegd, omdat "het publiek meent dat het nieuws en de informatie die de media leveren in principe belangeloos is. Het is tegelijkertijd juist de veronderstelde onafhankelijkheid die derde partijen zo aantrekkelijk vinden aan journalistieke artikelen en producten". Einde citaat. Dat dat niet goed is voor de democratie, de regeringsvorm "van het volk en voor het volk", lijkt me evident.
Als die onafhankelijkheid van de media niet meer vanzelfsprekend is, komt op den duur ook de vraag aan de orde welke informatie voor de burger dan wèl te vertrouwen is.
Zijn dat de persberichten en andere informatie afkomstig van de overheid? Maar de overheid heeft, zelfs bij een maximaal streven naar openheid er altijd belang bij om een deel van de werkelijkheid te benadrukken en een ander deel niet. Henk Hofland zei dat eens nog krasser: alle voorlichters, pr-functionarissen, spin-doctors en communicatie adviesbureaus van de overheid hebben allemaal de bedoeling om de naakte waarheid te verdoezelen. Een extreem voorbeeld van overheidscommunicatie zien we bij de Amerikaanse voorlichting rond de oorlog in Irak. Gecontroleerde overheidsinformatie in optima forma, geen toegang tot informatie buiten de overheidskanalen om, het afweren van kritische journalisten en werken met embedded journalisten om de schijn van vrije nieuwsgaring op te houden. Het publiek wordt dus niet onafhankelijk voorgelicht; niemand weet precies wat er in Irak gebeurd - ook dan is de democratie in het geding. Wat we dezer dagen te weten komen over de behandeling van Irakezen door het Amerikaanse leger, hebben we te danken aan het werk van een onderzoeksjournalist Seymour Hersh die doorzette waar anderen het lieten afweten - ik vind dat een belangrijk voorbeeld.

Gelukkig gaat het zo meestal niet bij de overheid, en zeker niet de Nederlandse overheid. Tegelijkertijd kun je in deze tijd ook als bestuurder niet meer zonder een goede voorlichter die weet hoe het werkt in de media. Het is een systeem geworden dat zichzelf in stand lijkt te houden.

Juist daarom zijn vrije en kritische journalisten nodig in een democratie. En als die er niet meer zouden zijn (quod non), dan zouden ze opnieuw moeten worden uitgevonden.
Ik geef u hierbij, tot slot, enige criteria voor de vrije en kritische journalist. Ze zijn uiteraard niet nieuw, maar ze mogen op een dag als vandaag wel weer even afgestoft worden.
Een vrije en kritische journalist:
· stelt moeilijke vragen en blijft moeilijke vragen stellen ook als hij/zij een paar keer te horen heeft gekregen dat het niet de fijnste vragen zijn;
· toetst de logica van waar hij over schrijft en de wijze waarop beleid wordt uitgevoerd op feitelijkheid en consistentie tussen woord en daad. En doet dat op grond van eigen kennis, onderzoek, deskundigheid en/of ervaring - hetgeen impliceert dat hij/zij de tijd neemt om zich in een onderwerp te verdiepen;
· maakt de criteria transparant die aan die toetsing ten grondslag liggen;
· is sceptisch ten aanzien van de waan van de dag; of die nu van politici of van burgers komt;
· laat zich niet intimideren door zakelijke, commerciële of politieke belangen van anderen;
· bewaakt als een leeuw zijn intermediaire plaats in een democratie, door onpartijdigheid, belangeloosheid en onafhankelijkheid na te streven en gaat dus noch op de stoel van de overheid, noch op die van de burger zitten als het gaat om het brengen van nieuws; · en last but not least: realiseert zich dat hij/zij verantwoordelijkheid draagt voor een goed functioneren van de democratie, al was het maar omdat het nieuws zoals dat dagelijks wordt gebracht nog steeds de voornaamste bron van informatie is voor de burger over het reilen en zeilen van de maatschappij, de overheid en het functioneren van de democratie. Het nieuws staat dus als het ware ten dienste van de democratie en moet met dat doel worden gebracht.

Dat brengt mij terug bij mijn stelling van het begin, waarmee ik ook wil afsluiten:
"zonder persvrijheid geen democratische rechtsorde". Ik groet u met oprechte eerbied voor uw belangrijke taak. Wij komen elkaar weer spoedig tegen.