Jaarrede NVJ-voorzitter Kees Schaepman
3 mei 2004
In de jaren tachtig werkte ik bij Vrij Nederland. Rinus Ferdinandusse
was mijn hoofdredacteur. Hij had een citaat van de befaamde Engelse
cartoonist Gerald Scarfe uit het dagblad The Guardian, gekopieerd, en
bij de eindredactie aan de wand geprikt. Ik ken dat citaat nog altijd
uit mijn hoofd. `I like journalists', zei Scarfe. `Ik voel me prettig
in hun gezelschap. Ik houd van hun levensstijl en van de sfeer die zij
creëren. Ze zijn altijd een tikje cynisch en weten nogal veel van
dingen af, hoe zaken werkelijk in elkaar steken
Tegenwoordig werk ik bij de publieke omroep en krijg ik heel andere
teksten onder ogen.
`Wanneer beseffen jullie nu eens dat niemand nog gediend is van jullie
praatjes?' mailt mij een luisteraar uit Emmen.
`Jullie tijd en die van jullie linkse kerk is voorgoed voorbij',
oordeelt een luisteraar uit Oranjewoud.
`Zijn er eigenlijk nog wel presentatoren die weten waar ze het over
hebben?' vraagt een luisteraar uit Zierikzee.
Ik oefen mijn mooie en ooit zo trotse vak nu ruim dertig jaar uit en
nooit eerder heb ik mij zo vaak, zo wanhopig en zo vergeefs teweer
moeten stellen tegen kritiek, slagen onder de gordel, insinuaties en
scheldkanonnades. En dan heb ik het echt niet alleen over de
onvermijdelijke boze brievenschrijvers of over flauwe opmerkingen
tijdens verjaarspartijen. Die zijn er altijd geweest, al valt mij wel
op dat de toon tegenwoordig al vaak direct op scheldkracht 8 zit.
Kwalijker is dat ook gesprekken met ondernemers, met opinieleiders,
met ambtenaren en met bewindslieden steevast beginnen met een litanie
over de lompheid van mijn vakgenoten, hun onzorgvuldigheid, hun
sensatiezucht, hun oppervlakkigheid, zeg maar: hun algehele
incompetentie.
In mijn ervaring was het nooit eerder zo slecht gesteld met de
waardering van journalistiek en journalisten. Vreemd, want de huidige
generatie journalisten is beter opgeleid dan ooit. Een paar jaar
geleden maakte ik mij zelfs een beetje zorgen over de toestroom in
redactielokalen van keurig geklede, gekapte en gediplomeerde dametjes
en heertjes, die hun merkkleding al aanpasten aan wat zij dachten dat
bij het vak hoorde. Zou het vak niet te chique worden?
Toen ik als verslaggever begon, waren mijn grote voorbeelden vooral
mensen die na een reeks ongelukken nu eindelijk aan hun twaalfde
ambacht toe waren. En die, juist vanwege de kritische opstelling
waardoor ze overal vastliepen, wel slaagden in de journalistiek. Rudie
van Meurs, een van de grondleggers van de naoorlogse Nederlandse
onderzoeksjournalistiek, begon zijn werkzaam leven als kruidenier.
Martin van Amerongen, de latere hoofdredacteur van de Groene
Amsterdammer, bracht het tot assistent deurwaarder voor hij als
verslaggever begon. Mijn eigen oud hoofdredacteur Rinus Ferdinandusse
was een gesjeesde student.
Harry Lockefeer, oud hoofdredacteur van De Volkskrant en nu hoogleraar
in Groningen, heeft me eens verteld dat hij als jong, net afgestudeerd
econoom nogal vreemd werd aangekeken op de redactie van De Volkskrant.
Wie werd er nou journalist, met zo'n opleiding? Een academicus, een
potentiële captain of industry, wat deed die tussen dat zooitje
ongeregeld? Toch waren dat jaren waarin mijn vak bloeide en journalist
bijna een eretitel was.
En nu?
Een piepkleine steekproef leert mij dat ik op de redactie waaraan ik
leiding geef in de vrije tijd die de NVJ mij laat, niet alleen de
oudste ben, maar ook de minst geschoolde. En toch is het met de status
van mijn vak zo bedroevend gesteld. `Ook vroeger stond het beroep van
journalist niet hoog aangeschreven', zei Pieter Broertjes, voorzitter
van het Genootschap van Hoofdredacteuren, vorig jaar in zijn jaarrede.
Journalisten scoorden stonden volgens Broertjes op de maatschappelijke
ladder altijd al `ergens tussen de toiletjuffrouw en de postbode'.
Maar al genoot de altijd nijvere verslaggever Argus dan misschien
weinig aanzien in Rommeldam, en al maakte hij geen enkele kans ooit te
worden toegelaten tot de Kleine Club, toch had hij zijn beroepstrots
en genoot hij respect van heer Bommel en zelfs van commissaris
Bullebak. Nu staan zijn en mijn collega's er te vaak moedeloos en met
gebogen hoofd bij. We laten de lawines van kritiek maar over ons heen
komen.
Een bloemlezing.
We hebben onze ogen dicht gehouden voor de verscherping van de
tegenstellingen in de oude wijken.
We hebben ons opgesloten in onze kantoortuinen en wisten niet meer wat
zich buiten, op straat, afspeelde.
We hebben ons overgeleverd aan de censor in ons hoofd uit angst voor
politiek incorrect te worden versleten. Marokkanen op het Leidseplein
in een artikel werd veranderd in jongeren op het Leidseplein.
We hebben ons gekoesterd in de nabijheid van de macht en onze taak als
waakhond verzaakt. De media staat in het schandblok. De media - dat is
nadrukkelijk enkelvoud geworden. Louis van Gaal is begonnen met die
welbewuste, pesterige stijlfout en inmiddels is het gezonken
cultuurgoed geworden. De media is schuldig aan plichtsverzaking,
verhyping en incidentenjournalistiek. Dat zijn de feiten. En verder
geen commentaar alstublieft. Alles wat u ter verdediging zegt zal
tegen u gebruikt worden.
Zulke categorische oordelen zijn vervelend voor mij en mijn collega's.
Maar dat is niet het ergste. Ernstiger is dat zulke generaliserende,
ongenuanceerde aanvallen uiteindelijk de persvrijheid kunnen
aantasten. Daar wil ik het vandaag, bij de viering van het 120 jarig
bestaan van de NVJ, op de Dag van de Persvrijheid, vooral over hebben.
Twee opmerkingen vooraf.
Allereerst dit: persvrijheid is een groot woord. In de strijd voor die
persvrijheid offeren journalisten wereldwijd dagelijks geld, goed,
gezondheid en zelfs hun leven. De helden - want zo wil ik ze vandaag
nadrukkelijk noemen - van de voortdurende strijd voor persvrijheid
leven in China en Zimbabwe, in Angola, in Nepal. In Nederland is wel
eens een journalist gegijzeld, heeft wel eens een fotograaf een klap
gekregen, en heeft een hoofdredactie wel eens tapes aan de politie
moeten afstaan. Bij ons worden er geen bommen in redactielokalen
gegooid en worden journalisten niet gemarteld. Er worden wel ruiten
stukgeschoten en kogelbrieven verstuurd. Ernstig genoeg, maar toch van
een andere orde. Bij ons geen breidel. We moeten bescheiden zijn in
het gebruik van grote termen. Maar we moeten ons ook geen rad voor
ogen laten draaien. Het mag in ons land allemaal redelijk goed
geregeld lijken, afgezien van afgeluisterde telefoons van journalisten
en heel wat handenvol vervelende bedreigingen aan het adres van
collega's, we moeten ons blijven realiseren dat persvrijheid nooit een
staat van genade is. Het moet dagelijks bevochten en verdedigd worden.
De ene dag in de rechtszaal, om te voorkomen dat een gemeente een
fotoverbod afkondigt, de volgende dag op de redactievloer om te
voorkomen dat een titel verkwanseld wordt. Ook haarscheurtjes in de
persvrijheid vormen een bedreiging van dat grote goed. Zeker in een
klimaat waarin de journalistiek toch al in ongenade is gevallen.
Persvrijheid mis je pas als het er niet meer is.
Een tweede opmerking vooraf: ik besef dat ik vandaag tal van
belangrijke en precaire onderwerpen laat liggen. Er bestaan geen
veilige, gebaande wegen meer in medialand, wel heel veel mijnenvelden.
Daar schrik ik niet voor terug, u zult er mij en de NVJ het komende
jaar zeker nog over horen. Over de grote financiële problemen bij
enkele regionale omroepen. Over de overname van PCM. En over de
bezuinigingen op de publieke omroep, die voor een te groot deel op
programmamakers afgewenteld worden. En de NVJ zal, samen met de NDP,
haar pleidooi voor verlaging van het BTW tarief en andere stimulansen
voor de dagbladpers blijven herhalen.
Maar nu gaat het mij allereerst om de waarde en de waardigheid van
mijn vak, het zelfvertrouwen van mijn vakgenoten en de betekenis
daarvan voor het in stand houden van een zo groot mogelijke mate van
persvrijheid.
Toegegeven: een zekere mate van zelfgenoegzaamheid heeft de
journalistiek sinds de jaren zeventig zeker parten gespeeld. We hebben
daarvoor een harde tik op de neus gekregen.
Sinds de moord op Pim Fortuyn, nu alweer twee jaar geleden, hebben
vele prominente journalisten en hoofdredacteuren een mea culpa
uitgesproken over het falen van de pers bij de berichtgeving over
cruciale thema's in onze samenleving. En na de publicatie het
Srebrenica-rapport van het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie hebben we opnieuw de zweep over onszelf en onze
soms falende, vaak partijdige berichtgeving gelegd. We hebben
deemoedig het koninklijke oordeel dat de leugen regeert over ons heen
laten komen en als prins Johan Friso zegt dat de pers zich schandalig
heeft gedragen tegenover zijn geliefde dan zwijgen wij stil. Want ja,
ook een prins mag een mening hebben.
Intussen hebben we dit jaar wel- ik noem maar een willekeurig
voorbeeld - een serie gehad over de publieke omroep in NRC Handelsblad
die het resultaat was van noest spitwerk en niet van een gelekt
rapport of een zorgvuldig geplande slip of the tongue van een
gezagdrager. Programma's als Zembla, Argos en Nova houden
onderzoeksredacties in stand die niet afhankelijk zijn van gestuurde
primeurs. Het Parool blijft zich consequent vastbijten in Amsterdamse
schandalen. De door de NVJ gesteunde Vereniging voor
Onderzoeksjournalisten, die nu al meer dan driehonderd leden telt,
timmert hard aan de weg om investigative reporting te stimuleren.
Dat zijn stuk voor stuk zaken om trots op te zijn. Het wordt dan ook
tijd dat we weer uit onze schulp kruipen. Natuurlijk: zelfkritiek
blijft noodzakelijk en we moeten waken voor arrogantie. We pretenderen
al lang niet meer de koningin der aarde te zijn en dat moeten we ook
niet willen zijn. Maar we moeten ook geen knieval maken voor de
publieke opinie met inhoudsloze straatinterviews en futloze nieuwtjes.
We moeten vooral de trots en de kracht hervinden om ons te verzetten
tegen iedere poging om onze journalistieke vrijheid te beteugelen, ook
als het daarbij om schijnbaar weinig ingrijpende maatregelen gaat. We
moeten als beroepsgroep actiever en creatiever naar buiten treden en
voorkomen dat we ons verongelijkt uit achterhoedegevechten moeten
terugtrekken. We moeten opnieuw definiëren wat een krant moet zijn -
meer dan een verzameling columns en leuke rubriekjes. Een journalist
moet meer brengen dan een mening, we zijn er ook niet om te amuseren.
We moeten durven uitstijgen boven ons format.
Op de onvolprezen website Villamedia worden incidenten tussen pers,
politie en justitie geregistreerd. Het zijn geen halszaken, maar het
zijn er wel veel. Laat ik eens een maand, en niet eens een
willekeurige maand maar een maand in komkommertijd nemen: juli vorig
jaar.
Het begint met een geding van de NVJ tegen de gemeente Wassenaar die
een fotoverbod voor het terrein rond Eikenhorst heeft afgekondigd.
Ik ga nog even door.
3 juli. Journalisten die verslag doen van een politie-inval in het
woonwagenkamp Vinkenslag mogen niet met bewoners praten. Een
journalist van SBS wordt aangehouden als hij zich niet houdt aan dat
verbod.
22 juli. Twee journalisten van De Limburger doen aangifte tegen
politie wegens mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het
gaat om een verslaggever en een fotograaf die getuige waren van de
ruiming van hobbypluimvee en toen, na wat duwen en trekken, werden
opgepakt. De NVJ en de Limburger procederen nu al bijna een jaar.
28 juli. De Volkskrant dient een klacht in bij het Rotterdamse
politiekorps nadat leden van een arrestatieteam acht foto's hebben
gewist uit de camera van fotograaf Guus Dubbelman.
Als ik het net wijder uitgooi, kom ik in de loop van het afgelopen
jaar veel van dit soort berichten tegen. Te veel.
Ik citeer nogmaals een e-mail. `Natuurlijk is persvrijheid een groot
goed', schrijft een luisteraar uit Groesbeek. `Daarom moeten jullie,
journalisten, er ook geen misbruik van maken. Persvrijheid vraagt om
een pers die zijn verantwoordelijkheid kent.' En een luisteraar uit
Nieuw Vennep schrijft: `Wordt het geen tijd om misbruik van de
persvrijheid hard aan te pakken? Wanneer neemt minister Donner zijn
verantwoordelijkheid!'
Het valt mij op hoe vaak mensen die de persvrijheid zeggen toe te
juichen, die vrijheid met een haag van regels en voorwaarden willen
beschermen. Zulke verdedigers van een geclausuleerde persvrijheid
ontmoet ik zelfs in eigen kring. Vorige maand was ik op een
bijeenkomst voor journalisten, ook hier in de Rode Hoed, waar Peter
Vasterman sprak over hypes en de bedreiging die zij vormen voor een
evenwichtige berichtgeving. Wat te doen?
`We zouden een register moeten instellen voor journalisten, net zoals
er een is voor accountants', stelde een van aanwezige journalisten
voor.
`Er zou een tuchtrecht moeten komen, net zoals dat door medici
georganiseerd is', riep een ander.
`De pers moet zich publiek verantwoorden!'
Dergelijke ideeën spelen dus niet alleen bij de Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling.
Natuurlijk dragen journalisten een grote maatschappelijke
verantwoordelijkheid. En natuurlijk brengt journalistiek wangedrag
schade toe aan de geloofwaardigheid van de pers en daardoor aan de rol
die een vrije, onafhankelijke pers moet spelen in een vrije
samenleving. Maar overheidsmaatregelen om de pers in het gareel te
houden zijn nooit een remedie. Freedom House, dat al sinds 1980 elk
jaar de stand van de persvrijheid onderzoekt in bijna tweehonderd
landen, concludeerde vorig jaar in haar `Global Survey': `Het
onderwerp "verantwoordelijkheid van de pers" wordt vaak te berde
gebracht om controle door de overheid over de pers te verdedigen.
Natuurlijk bewijst een pers die zich echt onverantwoordelijk gedraagt
het publiek een slechte dienst en schaadt die de eigen
geloofwaardigheid. Maar pogingen van de overheid om de pers te
beteugelen onder het voorwendsel de pers zo verantwoordelijkheid te
leren, leiden meestal tot nog veel meer ellende.'
Ik vind de steeds luider roep om regulering van de pers gevaarlijk,
omdat het de kern van de persvrijheid aantast, zoals vastgelegd in
artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens:
`Een ieder heeft recht op vrijheid van mening en meningsuiting. Dat
recht omvat de vrijheid om zonder inmenging een mening te koesteren en
om door alle middelen en ongeacht grenzen inlichtingen en denkbeelden
op te sporen, te ontvangen en door te geven.' Zonder inmenging. Ik kan
die woorden niet genoeg benadrukken.
Nederlandse Vereniging van journalisten