Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
VVA. 2004/1268
datum
03-05-2004

onderwerp
Aanvullende feitelijke vragen destructietarieven (27 495) TRC 2004/2010

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

In antwoord op de aanvullende feitelijke vragen omtrent de destructietarieven voor 2004 bericht ik u als volgt.

datum
03-05-2004

kenmerk
VVA. 2004/1268

bijlage

1
Op welke punten van het gezamenlijke controle- en informatieprotocol hebben uw ministerie en de accountant van de verwerker nog geen overeenstemming? Op welke punten is er al wel overeenstemming?

Over het controle- en informatieprotocol voor de accountantscontrole van de nacalculatie over het jaar 2002 hebben het ministerie, de verwerker en de accountant van de verwerker eind februari 2004 overeenstemming bereikt.

2
Is er een wettelijke termijn, waarbinnen de controle plaatsgevonden moet hebben? Zo ja welke termijn? Zo neen, zou het wenselijk zijn hiervoor alsnog een termijn vast te leggen?

Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de controle plaatsgevonden moet hebben. Wel worden in het jaarlijkse contract tussen de Staat en de ondernemer afspraken gemaakt omtrent het moment dat de controle moet zijn afgerond. Deze behelzen dat de nacalculatie, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, uiterlijk 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarop de nacalculatie betrekking heeft, door de ondernemer aan het ministerie moet worden overgelegd.

3
Is het waar dat de verwerker op grond van afspraken met de overheid een schadeloosstelling kan eisen en ook zal eisen, als overgegaan wordt tot marktwerking? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt en kunt u ons die afspraken doen toekomen? Als in de afspraken geen concrete criteria of bedragen worden genoemd, kunt u dan een indicatie geven aan welke criteria c.q. bedragen de verwerker en/of u denken?

Het recht op schadeloosstelling van de ondernemer is door de wetgever vastgelegd in artikel 10, derde lid, van de Destructiewet. Dit artikel bepaalt dat als het exclusieve werkgebied van een ondernemer wordt gewijzigd, bijvoorbeeld omdat een andere marktpartij toetreedt en een deel van het werkgebied van de eerste ondernemer krijgt toegewezen, deze ondernemer recht heeft op een schadeloosstelling naar de mate van zijn nadeel; de toetredende marktpartij heeft de plicht tot het betalen van een schadeloosstelling naar de mate van zijn voordeel. De wet bepaalt dat de schadeloosstelling, gehoord de betrokken ondernemers, door de minister wordt vastgesteld. Er zijn geen nadere afspraken gemaakt over de invulling van deze schadeloosstelling en hierover hebben ook geen gesprekken plaatsgevonden tussen de ondernemer en het ministerie.

4
Kunt u het onderzoek naar de vraag welke vergoedingsmethodiek voor de ondernemer bedrijfseconomisch en maatschappelijk verantwoord mag worden geacht vóór het binnenkort te houden overleg met de Kamer toezenden?

Waar mogelijk zal ik u de rapportage van het onderzoek tijdig voor het komende Algemeen Overleg toezenden.

5
Wanneer kan de Kamer de toegezegde evaluatie precies tegemoet zien?

De evaluatie van de wet- en regelgeving maakt onderdeel uit van het bredere project inzake de herziening van het destructiebestel. Mijn visie over de toekomstige inrichting van het destructiebestel ontvangt u in het najaar van 2004. Daarin worden de resultaten van de evaluatie van de wet- en regelgeving verwerkt.

6
Wat is de stand van zaken van het Programma Alternatieve Verwerking?

In het najaar van 2003 zijn geïnteresseerde (consortia van) bedrijven door middel van een Europese aanbestedingsprocedure in de gelegenheid gesteld om in te schrijven op de tender Programma Alternatieve Verwerking Slachtafvallen (PAV). Vervolgens is geselecteerde deelnemers aan de tender de gelegenheid geboden om een offerte uit te brengen voor de uitvoering van een project, waarin een alternatieve methode voor de verwerking van slachtafval gedemonstreerd wordt. De termijn waarbinnen deze offerte kan worden uitgebracht, loopt medio mei 2004 af. Aan de hand van een beoordeling van en vergelijking tussen de uitgebrachte offertes zullen concrete demonstratieprojecten rond de zomer worden toegewezen. Het is de bedoeling om een drietal projecten aan te wijzen voor de verwerking van slachtafval van respectievelijk runderen, varkens en pluimvee.

7
Is het zo dat binnen het Programma Alternatieve Verwerking alleen de ontwikkeling van nieuwe technologieën wordt gestimuleerd?

Het Programma Alternatieve Verwerking Slachtafvallen (PAV) is gericht op het stimuleren van technologieën waarvan de toepassing binnen Nederland nieuw is.
De technologieën die op dit moment binnen het PAV aan de orde zijn, zijn recent in enkele andere EU-lidstaten geïntroduceerd en worden daar op slechts enkele locaties toegepast.

8
Wanneer verwacht u meer informatie van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) met betrekking tot de positie van Rendac?

Ik verwacht begin juni aanstaande door de NMa te worden geïnformeerd over haar visie op de positie van Rendac. Dit betreft haar visie op de vraag hoe de monopoliepositie van Rendac zich verhoudt tot de beginselen der mededinging, zoals daar door uw Kamer om is verzocht in de eerdere feitelijke vragen met betrekking tot de destructietarieven, die ik heb beantwoord met mijn brief 23 februari jl. (Kamerstukken II 2003-2004, 27 495 nr. 17).

9
Hoe gaat u een level-playing field bewerkstelligen in de Europese Unie (EU) voor wat betreft destructie, gezien de verschillen in bekostiging tussen diverse lidstaten? Wat zal uw inzet zijn om tot een level-playing field te komen in Europees verband?

Ik dring er bij de Commissie op aan om te komen tot een in alle lidstaten gelijke mate van overheidsfinanciering. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt, zoals ik u in mijn brief over de consumentenheffing voor destructie van 6 oktober 2003 (Kamerstukken 2003-2004, 29 200 XIV, nr. 8) heb meegedeeld, dat de staatssteun zoveel mogelijk moet worden beperkt. Dit op grond van mijn opvatting dat in de eerste plaats de sector verantwoordelijk is voor een veilige en verantwoorde bedrijfsvoering en voor de kosten die daarmee gepaard gaan. Die opvatting wordt door de Europese Commissie gedeeld. In haar 'Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval (2002/C 324/02)' stelt de Commissie dat destructie van gestorven dieren als normaal verschijnsel in de veehouderij onderdeel is van de normale productiekosten. Daaraan voegt de Commissie toe dat conform het beginsel 'de vervuiler betaalt' de producent verantwoordelijk is voor het op een behoorlijke wijze afvoeren van gestorven dieren en de kosten hiervoor zelf dient te dragen.

10
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van de opbrengsten voor de ondernemer van het diermeel gedurende de afgelopen 15 jaar?

Dit betreft bedrijfsgevoelige informatie waarover ik niet beschik. Wel kan ik aangeven dat vanaf december 2000, het moment dat het Europees verbod op de vervoedering van dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren van kracht werd, diermeel afkomstig van categorie 1- en 2-materiaal geen opbrengst meer heeft. Dit diermeel wordt bij gebrek aan andere afzetmogelijkheden verbrand, hetgeen tegen betaling dient te geschieden.

11
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om bij het vaststellen van de vermogenskostenvergoeding, het rendement dat de onderneming had kunnen behalen door haar vermogen op een andere wijze te investeren, mee te laten wegen? De onderneming in kwestie is toch niet verplicht tot het afsluiten van een contract met de overheid? De ondernemer kan toch 'voor de eer bedanken' en een andere activiteit opzetten? Op dat moment kan de overheid toch een andere verwerker opzoeken c.q. kan een andere verwerker zich melden?

Zonder vermogenskostenvergoeding zou de ondernemer slechts een vergoeding voor de kale kostprijs ontvangen. Ik acht het onwaarschijnlijk dat enige private ondernemer bereid zou zijn om diensten op dergelijke wijze ter beschikking te stellen.

12
Kunt u een overzicht geven van de vertakkingen (moedermaatschappij, dochtermaatschappijen, deelname in andere bedrijven e.d.) van de verwerker?

Zie hiervoor bijlage 1.

13
Waarom heeft u niet gekozen voor een pas op de plaats betreffende de tarieven voor 2004, gezien het feit dat dit jaar evaluaties plaatsvinden op het terrein van de vergoedingssystematiek, de rol van het bedrijfsleven daarin, marktwerking, de ontwikkelingen in andere EU-landen en het onderzoek naar de monopoliepositie van de verwerker?

Ik heb voorgesteld de destructietarieven voor kadavers te verhogen omdat ik van mening ben dat de kosten voor de veilige en verantwoorde verwijdering van dierlijke bijproducten primair voor rekening dienen te komen van het bedrijfsleven. Op grond van dit uitgangspunt betalen slachterijen al jaren kostendekkende tarieven voor destructie. De tarieven die ik voor het jaar 2004 voor kadavers heb voorgesteld, zijn overigens nog niet kostendekkend. De overheid draagt nog steeds circa 43 procent van de kosten bij.
De in de vraagstelling genoemde evaluaties hebben geen gevolgen voor genoemd uitgangspunt.

14
Kunt u toezeggen dat het calamiteitenplan voor Rendac/Sonac in Friesland, waaraan al jarenlang gewerkt wordt, op korte termijn definitief wordt vastgesteld?

Rendac Son B.V. (Noord-Brabant) heeft in samenwerking met het ministerie een calamiteitenplan destructie opgesteld dat voorziet in te nemen maatregelen voor het geval dat de destructiecapaciteit van Rendac Son B.V. door omstandigheden onvoldoende zijn om het aanbod te verwerken. Het bedrijf Sonac in Friesland is een categorie 3-verwerkingsbedrijf en speelt dus bij de verwerking van categorie 1- en 2-materiaal (waaronder kadavers) in beginsel geen rol; het ministerie is dan ook niet betrokken bij een eventueel afzonderlijk calamiteitenplan van Sonac.
Wel is het denkbaar dat categorie 3-verwerkingsbedrijven in uiterst geval van nood gevraagd wordt hun verwerkingscapaciteit in te zetten in het belang van crisisbestrijding.
Het calamiteitenplan destructie wordt doorlopend aangepast aan nieuwe inzichten op het terrein van bestrijdingsstrategieën voor dierziekten, verwerkingscapaciteit en alternatieve afzetmogelijkheden.

15
Hoe reageert u op het pleidooi van vrijwel alle ketenpartijen (van veehouders tot slachterijen, behalve de supermarkten), die in de Kamer hebben gepleit voor opheffing van het huidige diermeelverbod?

Hoewel ik begrip heb voor het standpunt van de sector dient het gedeeltelijk opheffen van het diermeelverbod op Europees niveau te gebeuren. Het betreft hier namelijk Europese wet- en regelgeving. Overigens heeft de Europese Commissie reeds aangegeven dat de bepalingen betreffende het voederverbod, met name wat betreft het gebruik van vismeel, opnieuw bekeken dienen te worden in het licht van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, de beschikbaarheid van betrouwbare tests en analysemethoden waarmee eiwitten van herkauwers kunnen worden onderscheiden van eiwitten van niet-herkauwers, verbeterde controlemaatregelen in de lidstaten en indien van toepassing het resultaat van een risicobeoordeling.

16
Hoe verhoudt zich de wens van veel ketenpartijen tot eerdere uitlatingen van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) dat deze een gedeeltelijke opheffing van het diermeelverbod onder strikte voorwaarden in beginsel kon ondersteunen? Zijn er inmiddels nieuwe inzichten en onderzoeken gaande naar de analyse- en detectiemethoden? Zo ja, welke rol speelt het Productschap Diervoeders hierin?

De VWA heeft aangegeven dat een gedeeltelijke opheffing van het diermeelverbod mogelijk is onder strikte voorwaarden om eventuele risico's op kruisbesmetting uit te sluiten. Diermeel kan een waardevolle grondstof voor diervoeder zijn. Wetenschappelijk gezien zijn er geen redenen die een diermeelverbod voor niet-herkauwers nog langer rechtvaardigen. Van een gedeeltelijke opheffing van het diermeelverbod kan echter pas sprake zijn als het toezicht en de controle daarop ook uitvoerbaar zijn. Op Europees niveau wordt gewerkt aan de ontwikkeling en validatie van soortspecifieke analysemethoden, maar dit zal waarschijnlijk op korte termijn nog niet leiden tot betrouwbare testen. Het Productschap Diervoeders speelt hierbij geen rol.

17
Welke mogelijkheden ziet u voor de afzet van diermeel? Bent u bereid dit te onderzoeken, of onderzoekt u dit reeds? Welke invulling en structuren ziet u bij een mogelijke afzet van diermeel? Ziet u naast verwerking in veevoer ook andere afzetmogelijkheden?

Diermeel moet worden onderscheiden in dierlijke eiwitten afkomstig van categorie 1-, 2- en 3-materiaal. Op grond van de Europese verordening inzake dierlijke bijproducten (nr. 2002/1774/EG) dient categorie 1-diermeel vernietigd te worden.
Dit kan in reguliere afvalverbrandingsinstallaties of in installaties zoals elektriciteitscentrales waar bij de verbranding energie wordt gewonnen. Categorie 1-diermeel zou volgens de verordening ook mogen worden gestort op een erkende stortplaats maar deze praktijk wordt in Nederland uit milieuoverwegingen niet gehanteerd. Categorie 2-diermeel mag, naast de toepassingen die gelden voor categorie 1-diermeel, ook worden gebruikt als meststof of bodemverbeteraar. Naast voornoemde toepassingen mag categorie 3-diermeel ook verwerkt worden in voeding voor gezelschapsdieren. Indien het verbod op de vervoedering van dierlijke eiwitten zou worden opgeheven, zou dit slechts betrekking kunnen hebben op categorie 3-diermeel.

Ik zie geen aanleiding om de verwerking van diermeel volgens een van bovengenoemde wijzen specifiek te stimuleren omdat ik van mening ben dat het bedrijfsleven voldoende mogelijkheden heeft genoemde verwerkingswijzen te exploiteren indien de markt daaraan behoefte zou hebben.

18
De EU heeft nog geen goedkeuring verleend voor het weer opnemen van diermeel in pluimvee- en varkensvoeders. Wanneer wordt die goedkeuring verleend en waarvan zou dit naar uw inzicht afhankelijk moeten zijn?

De Europese Commissie heeft zich nog niet uitgelaten over een mogelijke datum waarop het verbod op het gebruik van diermeel voor vervoedering via pluimvee- en varkensvoeders zal worden opgeheven. Wel heeft de Europese Commissie onlangs een discussiedocument verspreid met mogelijkheden voor het gedeeltelijk opheffen van het diermeelverbod. Zoals reeds aangegeven, zullen de bepalingen betreffende het voederverbod, met name wat betreft het gebruik van vismeel, opnieuw bekeken worden in het licht van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, de beschikbaarheid van betrouwbare tests en analysemethoden waarmee eiwitten van verschillende diersoorten en met name herkauwers kunnen worden onderscheiden, verbeterde controlemaatregelen in de lidstaten en eventueel het resultaat van een risicobeoordeling. Ik onderschrijf deze voorwaarden. Daarnaast acht ik het antikannibalismegebod en gescheiden productielijnen van verschillende soorten diervoeders met het oog op voorkomen van kruisbesmetting belangrijke voorwaarden voor een eventuele versoepeling van het diermeelverbod.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman

Bijlage:
Niet in elektronische vorm beschikbaar

PDF-versie van de brief

Voor downloaden van PDF-bestanden: Zie het origineel
Aanvullende feitelijke vragen destructietarieven (27 495) (PDF-formaat, 89 kB)


---