Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO5711 Zaaknr: 02307/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 4-05-2004
Datum publicatie: 4-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
4 mei 2004
Strafkamer
nr. 02307/03
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het
Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 2002, nummer 23/002125-01, in
de strafzaak tegen:
, geboren te (Australië) op
1964, wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger
beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in
de Rechtbank te Utrecht van 30 maart 2000, waarbij de verdachte ter
zake van "diefstal" is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.
Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn
als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM zowel in hoger beroep als in
de cassatiefase.
3.2. De schriftuur bevat geen klachten ten aanzien van 's Hofs
niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde hoger
beroep. De Hoge Raad oordeelt ook geen grond aanwezig waarop dat
oordeel ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Daarom moet er in
cassatie van worden uitgegaan dat het Hof de verdachte terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens haar ingestelde hoger
beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden
en wel op 16 juni 2000.
3.3. Bij deze stand van zaken kan noch de klacht dat in de appèlfase
de redelijke termijn is overschreden, noch de grief dat het Hof de
gedingstukken niet tijdig na het instellen van het cassatieberoep
heeft ingezonden, noch het bezwaar dat de Hoge Raad niet binnen twee
jaar na het aantekenen van dat beroep uitspraak zou doen, leiden tot
vernietiging van 's Hofs uitspraak.
3.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel tevergeefs is
voorgesteld en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in
bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4
mei 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 02307/03
Mr. Jörg
Zitting 9 maart 2004
Conclusie inzake:
1. Verzoekster is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 22
januari 2002 niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde
hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de
arrondissementsrechtbank te Utrecht van 30 maart 2000, waarbij zij ter
zake van diefstal is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Namens verzoekster heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij
schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6 EVRM is overschreden, zowel tussen het instellen van het hoger
beroep en de behandeling daarvan, als tussen het instellen van beroep
in cassatie en de behandeling hiervan.
4. Zoals mr Fokkens in zijn conclusies voor HR 26 juni 2001, nr
01582/99 en 11 december 2001 nr 01725/99 heeft opgemerkt was in die
zaken door de terechte niet-ontvankelijkverklaring van het hoger
beroep in die zaken wegens termijnverzuim vast komen te staan dat de
vonnissen a quo onherroepelijk waren geworden. Klachten over
vertraging bij de afdoening van zowel het hoger beroep als het
cassatieberoep kunnen na het voor ten uitvoer vatbaar worden van een
vonnis niet met kans op succes aan de Hoge Raad worden voorgelegd,
aldus de conclusie. Het zou tot gevolg hebben dat ieder, mogelijk
zelfs: herhaald in strijd met de wet instellen van een rechtsmiddel
uit het Wetboek van Strafvordering(1) alsnog tot strafreductie
aanleiding zou kunnen geven indien de rechterlijke colleges met de
afhandeling van zulke fakeberoepen traag omgaan, wil ik daaraan
toevoegen. Dat resultaat veroordeelt zichzelf.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Dat de Hoge Raad uiteindelijk bepaalt of de beroepen inderdaad in
strijd met de wet zijn ingesteld maakt dit niet anders.