Gemeente Amsterdam

Eerste generatie allochtonen stabiel
6 mei 2004 - O+S
In de discussie over integratie is het aandeel allochtonen in de stad een steeds terugkerend onderwerp. De vraag naar de definitie van het begrip allochtoon is daar onlosmakelijk aan verbonden. De definitie van het begrip allochtonen is, net als ieder ander begrip, afhankelijk van het doel dat de beschrijving dient.

Gegevens over aantallen allochtonen worden doorgaans gepresenteerd als verhoudingsgetal. Bijvoorbeeld: bijna de helft (50%) van de Amsterdammers is allochtoon. Dit verhoudingsgetal zegt iets over het aantal allochtonen (de teller) ten opzichte van het totale aantal inwoners (de noemer).

In de teller worden verschillende groepen samengenomen. Het komt erop neer dat iedereen die zelf, of van wie een van beide ouders in het buitenland is geboren, allochtoon is. Het resultaat is een zeer heterogene categorie. Daarom worden binnen deze groep nadere afbakeningen gemaakt. Zo onderscheidt O+S acht statistische bevolkingscategorieën. Zes daarvan worden aangeduid als niet-westerse allochtonen. In beleidsonderzoek wordt met specifieke groepen gewerkt, bijvoorbeeld eerste generatie Marokkanen of expats uit geïndustrialiseerde landen, al naar gelang de doelstelling van het onderzoek.

Ook de noemer van het verhoudingsgetal is belangrijk. Die noemer verandert door de tijd nauwelijks: het gaat om alle inwoners van de gemeente Amsterdam. Dat is een beperking. De woningmarkt en de arbeidsmarkt krijgen immers steeds meer een regionaal karakter. Dat is aanleiding om ontwikkelingen niet alleen op gemeentelijk maar ook op stadsgewestelijk of regionaal niveau te volgen.

De onderstaande gegevens laten zien dat verschillende definities tot grote verschillen kunnen leiden. De traditionele ruime definitie is er afgezet tegen een definitie waarin alleen diegenen allochtoon genoemd worden die zelf in een niet-westers land zijn geboren: de eerste generatie. Onlangs nog stelde de PvdA voor een dergelijke, meer beperkte, definitie als uitgangspunt te nemen. Als derde is de definitie die alleen de niet- westerse allochtonen omvat opgenomen.

Figuur 1

De figuur laat zien dat rond 1993 volgens de traditionele ruime definitie vier van de tien Amsterdammers allochtoon waren. In 2007 zal de 50% worden bereikt. De groei neemt daarna af: tussen 2025 en 2030 wordt een niveau van 60% bereikt. Het aantal niet-westerse allochtonen laat hetzelfde patroon zien, op een lager niveau: hieruit blijkt dat het aantal westerse allochtonen (Engelsen, Belgen, Amerikanen) onveranderd ongeveer 10% bedraagt. Het verloop van het aantal eerste generatie niet-westerse allochtonen is erg vlak. Het aandeel van bijna 25% nu zal de komende twintig jaar hooguit nog met enkele procenten toenemen en daarna weer langzaam gaan dalen.

Figuur 2

De ontwikkeling van het aandeel niet-westerse allochtonen verloopt heel verschillend in verschillende delen van de stad. Aan de rand van Amsterdam, in Parkstad, Amsterdam-Noord en Bos en Lommer, was het aandeel in 1992 gelijk aan dat in de centralere stadsdelen. Het aandeel neemt echter aan de rand veel sterker toe dan in de centrale stadsdelen het geval is. Zuidoost laat een geheel ander patroon zien. Het aandeel niet-westerse allochtonen was er altijd hoog, maar de groei vlakt mede onder invloed van de vernieuwing in de Bijlmermeer af.

© Gemeente Amsterdam