Ingezonden persbericht


D66 Noord-Holland stelt vragen over bouwfraude

Persbericht
Haarlem, 6 mei 2004

De D66-fractie van Provinciale Staten van Noord-Holland is ernstig verontrust geraakt door de omvang van het aantal bouwbedrijven dat heeft aangegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan ongeoorloofde prijsafspraken. De Volkskrant van dinsdag 4 mei noemt het aantal van 400 bedrijven, die erkennen deze praktijken te hebben gevolgd. In 6 gevallen was sprake van kartelvorming waarbij 26 bedrijven betrokken waren. D66 vindt dat het genoten voordeel door de bouwbedrijven aan de provincie moet worden terugbetaald, indien blijkt dat deze ongeoorloofde handelwijze ook bij provinciale bouwprojecten is toegepast.

De D66-statenfractie zal dan ook de volgende vragen aan het College van Gedeputeerde Staten stellen in de Provinciale Statenvergadering van 17 mei aanstaande:


1. Is het College op de hoogte van het artikel in De Volkskrant en de daarin genoemde omvang van bij bouwfraude betrokken bouwbedrijven en kan het College aangeven of de betrokken bouwbedrijven ook projecten in opdracht van de provincie uitvoeren of hebben uitgevoerd?


2. Deelt het College de opvatting van D66 dat bouwbedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan een ongeoorloofde handelwijze ten opzichte van de provincie, het genoten voordeel dienen terug te betalen aan de provincie?


3. Is het voor het College denkbaar dat de betrokken bouwbedrijven zich alleen schuldig hebben gemaakt aan ongeoorloofde praktijken ten aanzien van de Rijksoverheid, maar dat dit niet het geval is in hun relatie met de provincie? a. Zo ja, waarop baseert het College die opvatting?


4. Heeft het College onderzocht of er aanleiding was om te veronderstellen dat de betrokken bouwbedrijven zich ook schuldig hebben gemaakt aan - tenminste - het maken van ongeoorloofde prijsafspraken ten opzichte van de provincie? a. Zo ja, hoe en wat waren de bevindingen?
b. Zo nee, waarom niet en is het College dit dan alsnog van plan?


5. Is het College met D66 van oordeel dat bouwbedrijven waarvan in een later stadium blijkt dat zij ten onrechte vóór 1 mei 2004 geen melding hebben gedaan aan de NMa over ongeoorloofde praktijken langdurig uitgesloten moeten worden van provinciale bouwprojecten?

Voor nadere informatie:
Hans Berkhout, 023-5327295 of 06-10100045
hw.Berkhout@wxs.nl

---- --

6 mei 2004

Statenvragen over bouwfraude

Aanleiding
In De Volkskrant van dinsdag 4 mei jl. werd vermeld dat bijna 400 Nederlandse bouwbedrijven aan de NMa hebben toegegeven betrokken te zijn geweest bij ongeoorloofde prijsafspraken en daarmee bouwfraude te hebben gepleegd. In 6 zaken bleek sprake van kartelafspraken waar 26 bouwbedrijven bij betrokken waren. De Staten van Noord-Holland hebben recent een onderzoek verricht naar het aanbestedingenbeleid en de rol van provinciale medewerkers en bestuurders hierbij. De Staten hebben toen geen onderzoek gedaan naar eventuele bouwfraude door bedrijven die in opdracht van de provincie projecten uitvoerden.

De landelijke omvang van de betrokkenheid van bouwbedrijven bij bouwfraude heeft de statenfractie van D66 zeer verontrust en vormt daarmee de aanleiding om te weten in hoeverre en in welke omvang die betrokkenheid zich uitstrekt tot bouwprojecten in opdracht van de provincie Noord-Holland. Daarom zal D66, overeenkomstig met het daaromtrent bepaalde in het reglement van orde, in de statenvergadering van 17 mei aanstaande de volgende mondelinge vragen stellen aan het College van Gedeputeerde Staten:


1. Is het College op de hoogte van het artikel in De Volkskrant en de daarin genoemde omvang van bij bouwfraude betrokken bouwbedrijven en kan het College aangeven of de betrokken bouwbedrijven ook projecten in opdracht van de provincie uitvoeren of hebben uitgevoerd?


2. Deelt het College de opvatting van D66 dat bouwbedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan een ongeoorloofde handelwijze ten opzichte van de provincie, het genoten voordeel dienen terug te betalen aan de provincie?


3. Is het voor het College denkbaar dat de betrokken bouwbedrijven zich alleen schuldig hebben gemaakt aan ongeoorloofde praktijken ten aanzien van de Rijksoverheid, maar dat dit niet het geval is in hun relatie met de provincie? a. Zo ja, waarop baseert het College die opvatting?


4. Heeft het College onderzocht of er aanleiding was om te veronderstellen dat de betrokken bouwbedrijven zich ook schuldig hebben gemaakt aan - tenminste - het maken van ongeoorloofde prijsafspraken ten opzichte van de provincie? a. Zo ja, hoe en wat waren de bevindingen?
b. Zo nee, waarom niet en is het College dit dan alsnog van plan?


5. Is het College met D66 van oordeel dat bouwbedrijven waarvan in een later stadium blijkt dat zij ten onrechte vóór 1 mei 2004 geen melding hebben gedaan aan de NMa over ongeoorloofde praktijken langdurig uitgesloten moeten worden van provinciale bouwprojecten?

Hans Berkhout, D66-fractie Provincie Noord-Holland.

---- --