Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AO8986 Zaaknr: 13/128127-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 6-05-2004
Datum publicatie: 6-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/128127-03
Datum uitspraak: 06 mei 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 8ste meervoudige kamer C, in de strafzaak
tegen:
,
geboren te op ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Haarlem" te Haarlem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 22 april 2004.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan
op de nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1.
subsidiair telastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk
weergegeven, dat nu geen uitlokkingsmiddelen zijn genoemd en er
overigens geen onderscheid is gemaakt tussen de simultane en de
consecutieve medeplichtigheid, niet kan worden vastgesteld op welke
wijze de betrokkenheid van verdachte van invloed zou zijn geweest op
het delict.
De rechtbank ziet aanleiding, gelet op de hierna te nemen beslissing
ten aanzien van het onder 1. subsidiair telastegelegde, een beslissing
op het door de raadsman gedane beroep op de nietigheid van de
dagvaarding achterwege te laten.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen
onder 1. primair en
onder 1. subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te
worden vrijgesproken.
De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
In het dossier bevinden zich voldoende feiten en omstandigheden die er
op duiden dat er voorafgaande aan de moord gebeurtenissen in het
drugsmilieu hebben plaatsgevonden die uiteindelijk hebben geleid tot
de dood van het slachtoffer. Uit de inhoud van het dossier vloeien
meer in het bijzonder aanwijzingen voort die duiden op een
vermoedelijke betrokkenheid van verdachte bij een mislukte drugsdeal
in januari 2003, waarbij hij behoorlijk lijkt te zijn benadeeld. Uit
het dossier komt voorts naar voren dat het latere slachtoffer mogelijk
naar verdachte is gestuurd om de problemen omtrent die mislukte
drugsdeal op te lossen. Gelet op deze informatie zou het aannemelijk
zijn dat verdachte betrokken is geweest bij en zelfs opdracht heeft
gegeven tot de liquidatie. Gelet op die mislukte drugsdeal heeft hij
immers een motief voor de moord.
De rechtbank is echter van oordeel dat een en ander niet met zekerheid
is vast te stellen. Zo vloeien vorenbedoelde informatie en
aanwijzingen grotendeels voort uit inlichtingen die bij de Centrale
Inlichtingen Eenheid zijn binnengekomen. De rechtbank kan deze
inlichtingen niet tot het bewijs bezigen. Ook de door de politie en de
rechter-commissaris ondervraagde getuigen , en
geven weliswaar te kennen dat zij bekend zijn met een aan
de moord voorafgaande mislukte drugsdeal, maar zijn niet bepaald zeker
van de bijzonderheden van die deal.
Daarnaast sluit de rechtbank niet uit dat de liquidatie rechtstreeks
verband houdt met een drugsdeal waarover tussen betrokkenen
besprekingen zijn gevoerd in de dagen voorafgaande aan de moord. Dat
verdachte ook hierbij betrokken was, kan wel uit het dossier worden
afgeleid, maar de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewijzen
welke rol verdachte daarbij heeft gespeeld. Dienaangaande overweegt de
rechtbank dat het Openbaar Ministerie kennelijk evenmin overtuigd is
van een bepaalde rol van verdachte, nu op geen enkele wijze de aan
verdachte subsidiair verweten gedragingen (uitlokking dan wel
medeplichtigheid) in de telastelegging nader zijn omschreven. Ook bij
de behandeling ter terechtzitting is er op dit punt geen wijziging van
de telastelegging gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank is daarom van oordeel dat, in tegenstelling tot de twee
medeverdachten, de rol van verdachte niet overtuigend is komen vast te
staan, zeker niet met betrekking tot het primair telastegelegde
medeplegen van de moord. De rechtbank kan evenmin met zekerheid
vaststellen of verdachte opdracht heeft gegeven tot de moord
(uitlokker), dan wel of, en zo ja, in hoeverre hij van de moord af
wist (medeplichtige), zoals door het openbaar ministerie subsidiair is
telastegelegd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat op
grond van de inhoud van het dossier de rol van verdachte bij de moord
niet met zekerheid is vast te stellen en daarmee het wettig en
overtuigend bewijs ontbreekt.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
op 01 juli 2003 te Heerlen als vreemdeling heeft verbleven, terwijl
hij wist dat hij op grond van artikel 21 (oud) van de Vreemdelingenwet
tot ongewenste vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van
een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is op grond van het plegen van strafbare feiten tot
ongewenste vreemdeling verklaard. Blijkens deze ongewenstverklaring
verzet de openbare orde zich tegen zijn verblijf in Nederland.
Bovendien frustreert hij met zijn verblijf in Nederland het
vreemdelingenbeleid, waarvan handhaving het algemeen belang dient.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op een
verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister.
8. Toepasselijk wettelijk voorschrift.
De op te leggen straf is gegrond op artikel 197 van het Wetboek van
Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
9. Beslissing.
Verklaart het onder 1. primair en onder 1. subsidiair telastegelegde
niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. telastegelegde heeft
begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 2.
is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt
verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op
grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is
verklaard.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4
(vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan van:
- een stress-armbandje.
Gelast de teruggave aan de uitkerende instantie van:
- een vervalst rijbewijs.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. P.K. van Riemsdijk en N.A. Aalbers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
06 mei 2004.