Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AO8987 Zaaknr: 13/128121-03
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 6-05-2004
Datum publicatie: 6-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/128121-03
Datum uitspraak: 06 mei 2004
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 8ste meervoudige kamer C, in de strafzaak
tegen:
,
geboren te op ,
wonende op het adres ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Almere Binnen" te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op
de terechtzitting van 22 april 2004.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de
dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier
ingevoegd.
2. Voorvragen.
...
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1. telastegelegde:
op 12 april 2003 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg die doodgeschoten,
ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
op 01 juli 2003 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl
hij wist dat hij op grond van artikel 21 (oud) van de Vreemdelingenwet
tot ongewenste vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging
geschaad.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen
zijn vervat.
5. Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder 1.
bewezenverklaarde 'Moord'.
Op grond van de volgende uit de inhoud van het dossier en het
verhandelde ter terechtzitting vaststaande feiten - in onderling
verband en samenhang beschouwd - stelt de rechtbank vast dat
verdachte, samen met zijn mededader, opzettelijk en met voorbedachten
rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
1. Op 12 april 2003 om 21:14 uur vindt er een telefoongesprek plaats
tussen verdachte (bijnaam ' ') en zijn mededader
(pagina 657). In dit door de politie afgeluisterde telefoongesprek
zegt verdachte: 'We hebben niet met die man te maken. We
steken/schieten die man en we gaan weg.' Even later zegt verdachte:
'Daar heb ik geen moer mee te maken, we schieten/steken die man.'
2. De getuigen en , beiden bijrijder van het
latere slachtoffer, hebben bij de rechter-commissaris en bij de
politie verklaard dat zij een Peugeot moesten volgen. In deze Peugeot
zaten verdachte en zijn mededader. Dit was kort na het onder 1.
genoemde telefoongesprek. Beide getuigen verklaren dat zij lange tijd
rondjes hebben gereden totdat zij om ongeveer 22:20 uur op een
afgelegen parkeerplaats waren aangekomen. De rechtbank leidt hieruit
af dat verdachte en zijn mededader een geschikte plaats zochten voor
de moord.
3. Uit het proces-verbaal d.d. 10 februari 2004 met onderwerp
'tijdlijn' blijkt dat de medeverdachte om 22:22 uur
een telefoontje ontvangt en dat dit gesprek ongeveer 108 seconden
duurt. Beide bovengenoemde getuigen verklaren dat er enkele minuten na
dit telefoontje een metro voorbij rijdt. Het metrospoor loopt direct
achter de parkeerplaats. Wanneer de metro voorbij rijdt, wordt het
slachtoffer neergeschoten. De rechtbank leidt hieruit af, dat de
schutters kennelijk hebben gewacht op de metro, zodat het geluid van
de metro het geluid van hun pistoolschoten zou overstijgen.
4. Het slachtoffer wordt om ongeveer 22:26 uur doodgeschoten.
Voorafgaand aan het schieten gaan de schutters en het latere
slachtoffer gemoedelijk met elkaar om. Zo verklaart getuige [getuige
1] (p. 163): 'Ik zag dat ging praten met de bijrijder.
Ik zag dat dat gesprek normaal ging. Ik hoorde niemand schreeuwen, ik
zag totaal geen ruzie. De bestuurder stond er ook normaal bij.'
Getuige verklaart (p. 190): ' ging met ze
praten. Hij kwam lachend naar mij terug en zei dat ik nog een blowtje
moest draaien.' De rechtbank leidt hieruit af dat er niet is geschoten
in een opwelling, bijvoorbeeld na een ruzie, maar middels een
vooropgezet plan.
Op grond van al deze omstandigheden, te weten dat verdachte ruim van
tevoren in het afgeluisterde telefoongesprek aankondigt het
slachtoffer te gaan schieten/steken, het daarna langdurig rondrijden
en kennelijk op zoek zijn naar een geschikte plaats voor de moord, het
wachten op de metro, zodat het geluid van de metro het geluid van de
pistoolschoten zal overstijgen en, ten slotte, het feit dat er geen
directe aanleiding bestond voor het schieten en er aldus niet is
geschoten in een opwelling, is de rechtbank van oordeel dat het
slachtoffer is doodgeschoten na kalm beraad en rustig overleg en aldus
met voorbedachten rade, zodat dit feit dient te worden gekwalificeerd
als 'moord'.
6. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan
van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en de maatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst
van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en
de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is
gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een
vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in
het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan
de moord op een dertigjarige man. Zij hebben hem - nietsvermoedend -
naar een afgelegen parkeerplaats geleid en hem aldaar met vijf
kogelschoten op genadeloze wijze geliquideerd. Het slachtoffer is
aldus in een hinderlaag gelokt en van dichtbij doorzeefd met kogels.
Hij is onder meer getroffen in zijn hoofd en in zijn borst.
Het motief van verdachte en zijn mededader ligt vermoedelijk in de
drugssfeer. De rechtbank kwalificeert deze koelbloedige moord daarom
als een keiharde, professionele afrekening in het criminele circuit.
Moord is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht
en wordt daarom bedreigd met levenslange gevangenisstraf. Verdachte
heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het
leven, ontnomen en er blijk van gegeven geen enkel respect voor het
menselijk leven te hebben. Verdachte heeft de nabestaanden van het
slachtoffer, waaronder zijn vrouw en twee kinderen, onzegbaar veel
leed berokkend.
Een dergelijk delict draagt bovendien een voor de rechtsorde zeer
schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers gevoelens van
angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank is van oordeel dat op dit
feit niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige
gevangenisstraf.
De rechtbank doet in het nadeel van verdachte meewegen dat hij,
blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel
Documentatieregister, reeds eerder is veroordeeld ter zake van
geweldsdelicten.
Verdachte is naast dit alles ongewenste vreemdeling. Blijkens deze
ongewenstverklaring verzet de openbare orde zich tegen zijn verblijf
in Nederland. Bovendien frustreert hij met zijn verblijf in Nederland
het vreemdelingenbeleid, waarvan handhaving het algemeen belang dient.
Onttrekking aan het verkeer.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 9 stuks goudkleurige hulzen, gevonden nabij het slachtoffer,
- 4 stuks goudkleurige kogels, gevonden nabij het slachtoffer,
- een kogelfragment,
dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar,
aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1. bewezen
geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het
ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 197
en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende
beslissing.
10. Beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals
hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. en onder 2. meer
of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van feit 2:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op
grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is
verklaard.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15
(vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is
doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering
gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 9 stuks goudkleurige hulzen, gevonden nabij het slachtoffer,
- 4 stuks goudkleurige kogels, gevonden nabij het slachtoffer,
- een kogelfragment.
Gelast de teruggave aan van:
- een horloge, kleur goud, namaak Rolex, namaak diamanten,
- twee tassen, kleur zwart, merk Björn Borg en Hedgren,
- een rastamuts,
- een Sony 60-minutenbandje,
- een Marlboro sigarettenpakje,
- een Peter Stuyvesant sigarettenpakje,
- een Rolex horloge,
- een Cartier horloge,
- een paar schoenen, Puma,
- een stuk kleding, zwart,
- een stuk kleding, blauw,
- een ceintuur, zwart,
- een stuk kleding, zwart,
- een stuk kleding, rood, Replay,
- een stuk kleding, wit.
Gelast dat de compactdisc met vertrouwelijke communicatie, opgenomen
op de beslaglijst onder 11, aan het dossier wordt toegevoegd, nu deze
kennelijk abusievelijk op de beslaglijst is geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. P.K. van Riemsdijk en N.A. Aalbers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
06 mei 2004.