Hoge Raad verklaart uitlevering PKK-bestuurslid toelaatbaar
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 7-05-2004
Samenvatting van de griffier van de Hoge Raad der Nederlanden (buiten
verantwoordelijkheid van de Hoge Raad)
De Hoge Raad heeft op 7 mei 2004 uitspraak gedaan op het verzoek tot
uitlevering aan Turkije van een bestuurslid van de PKK. De Turkse
autoriteiten hebben verzocht haar uit te leveren om haar in Turkije
strafrechtelijk te vervolgen wegens de verdenking dat zij lid en
bestuurslid van de PKK is geweest, welke organisatie zich schuldig zou
hebben gemaakt aan gewapende aanslagen.
De rechtbank te Amsterdam heeft op 10 december 2002 het verzoek tot
uitlevering ontoelaatbaar verklaard. De officier van justitie heeft
cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 17 juni 2003 heeft de Hoge
Raad de beslissing van de rechtbank vernietigd. Gevolg daarvan is dat
de Hoge Raad zelf moet onderzoeken of de uitlevering toelaatbaar is.
De Hoge Raad heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 5 maart 2004. Toen
heeft de advocaat-generaal mr. Jörg de Hoge Raad geadviseerd de
uitlevering toelaatbaar te verklaren.
In deze zaak hebben mr. V.L. Koppe en mr. L. Zegveld, beiden advocaat
te Amsterdam, de opgeëiste persoon in cassatie bijgestaan. Kern van
hun bezwaren tegen uitlevering is:
1. Er is niet voldaan aan de uitleveringsvoorwaarde van de zogenaamde
dubbele strafbaarheid (in Turkije en in Nederland) omdat de aanslagen
naar Nederlands recht niet strafbaar zouden zijn, nu deze gewapende
aanvallen zijn begaan in het kader van een zgn. intern gewapend
conflict tussen de PKK en Turkije en die aanvallen door het
humanitaire oorlogsrecht krachtens de Geneefse Conventies (Rode Kruis
Verdragen) niet zijn verboden.
2. Het gaat hier volgens de advocaten om een rechtvaardige strijd van
de Koerden tegen onderdrukking door de Turkse staat, waarmee zij hun
recht op zelfbeschikking willen verwezenlijken en in verband daarmee
om politieke delicten, waarvoor Nederland niet mag uitleveren.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 mei 2004 de uitlevering van de
opgeëiste persoon aan Turkije toelaatbaar verklaard voor de feiten
waarvoor de uitlevering is gevraagd.
Turkije heeft haar uitlevering verzocht wegens de verdenking dat zij
als (bestuurs)lid van de PKK mede verantwoordelijk is voor gewapende
aanslagen door de PKK op Turkse burgers en militairen waarbij vele
doden en gewonden zijn gevallen. Voor die feiten wil Turkije haar
strafrechtelijk vervolgen.
Voorwaarde voor uitlevering is dat de feiten waarvoor uitlevering
wordt gevraagd niet alleen in Turkije strafbaar zijn, maar ook naar
Nederlands recht. De Hoge Raad acht die feiten ook naar Nederlands
recht strafbaar. Het humanitaire oorlogsrecht, zoals vervat in art. 3
van de door de raadslieden genoemde Geneefse Conventies, beschermt
personen die niet aan de vijandelijkheden deelnemen tegen aanslagen op
hun leven of tegen lichamelijk geweld en geeft een juridische basis
voor bijvoorbeeld het Rode Kruis om hulp te verlenen. Het humanitaire
oorlogsrecht legitimeert aanslagen op personen echter niet. De Hoge
Raad heeft uitdrukkelijk in het midden gelaten of de ongeregeldheden
kunnen worden aangemerkt als een intern gewapend conflict, omdat die
kwestie hier niet van belang is.
De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat aan die aanslagen door de PKK
weliswaar duidelijke politieke aspecten kleven, maar dat, ook door het
gebruik van wapens als handgranaten en bazooka's, het
gewelddadig-criminele karakter zwaarder weegt. Het zijn dus geen
politieke delicten waarvoor Nederland niet mag uitleveren.
In zijn wettelijk voorgeschreven advies aan de minister van Justitie
vraagt de Hoge Raad er aandacht voor dat er in Turkije kennelijk nog
sprake is van meer dan incidentele schendingen van de mensenrechten,
ook al is de situatie volgens een ambtsbericht van het ministerie van
Buitenlandse Zaken in de afgelopen jaren verbeterd. De Hoge Raad geeft
de minister in overweging om, bij inwilliging van het verzoek tot
uitlevering, in overleg met de Turkse autoriteiten te bevorderen dat
bij het strafproces tegen de opgeëiste persoon in Turkije wordt
gewaarborgd dat zij niet wordt behandeld in strijd met het VN-verdrag
tegen foltering en met het Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens en dat verder ook haar verdedigingsrechten zijn verzekerd.
Zie voor de volledige uitspraak met rolnummer 02853/02: AF6988
Hier volgt de schriftelijke samenvatting op hoofdlijnen, zoals deze op
5 maart 2004 door de advocaat-generaal mr. N. Jörg is ingediend:
Turkije en Nederland zijn aangesloten bij het Europees
Uitleveringsverdrag (EUV). Op basis van dit verdrag kan uitlevering
plaats vinden, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In de
onderhavige zaak is met name van belang of (1) aan de eis van dubbele
strafbaarheid is voldaan (de feiten waarvoor uitlevering wordt
gevraagd moeten zowel naar het recht van de verzoekende Staat als de
aangezochte Staat strafbaar zijn) en (2) of de feiten onder het
uitleveringsverbod voor politieke delicten van art. 3, eerste lid, EUV
vallen.
(ad 1) Door de raadslieden van de opgeëiste persoon is bij de
rechtbank aangevoerd dat de aanslagen die de PKK gepleegd heeft
gerechtvaardigd waren - en dus niet strafbaar -, omdat zij gericht
waren tegen militairen en tijdens een intern gewapend conflict zijn
gepleegd. Kernpunt van dit betoog is dat de strijd tussen de PKK en de
Turkse Staat internationaal-rechtelijk kan worden gekwalificeerd als
een intern gewapend conflict (`armed conflict') als bedoeld in art. 3
van de Geneefse Conventies (ook wel Rode Kruis-verdragen genoemd),
waarin andere regels gelden dan onder normale omstandigheden. Zo is
een actie waarbij een militair een vijand doodt ten tijde van oorlog
(waartoe niet alleen internationale maar ook interne gewapende
conflicten worden gerekend) niet strafbaar als moord of doodslag, mits
deze actie volgens de regels van het oorlogsrecht is gepleegd. Dat wil
voornamelijk zeggen dat er geen onschuldige burgers (opzettelijk) bij
gedood of verwond mogen worden.
Het standpunt van de raadslieden van de opgeëiste persoon wordt door
de advocaat-generaal niet gedeeld; in Zuid-Oost Turkije heersten wel
interne onlusten of ongeregeldheden, maar van een intern gewapend
conflict in de zin van de Geneefse Conventies is geen sprake. Daarom
is (de rechtvaardiging uit) het oorlogsrecht hier niet van toepassing.
De feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd zijn strafbaar naar het
commune strafrecht, en wel als art. 140 Sr (deelneming aan een
criminele organisatie), art. 93 (aanslag tegen de Staat), art. 289
(moord) en art. 302 /303 (zware mishandeling, met voorbedachte raad).
De feiten zijn naar Turks recht eveneens strafbaar. Daarmee is voldaan
aan de eis van dubbele strafbaarheid .
(ad 2) Voorts is door de raadslieden bij de rechtbank betoogd dat de
feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd gekwalificeerd dienen te
worden als een politiek delict, waarvoor volgens art. 3, eerste lid,
EUV geen uitlevering toegestaan is. Ook dit standpunt wordt door de
advocaat-generaal niet gedeeld. Weliswaar zijn de aanvallen van de PKK
onmiskenbaar gepleegd in een politieke context, maar dat staan aan
uitlevering niet in de weg. Volgens art. 1 onder e van het Europees
Verdrag tot bestrijding van terrorisme (ETV) kunnen namelijk strafbare
feiten die gepleegd zijn met gebruikmaking van bepaalde wapens
(waaronder bommen, (hand-)granaten, raketten en automatische
vuurwapens) voor zover dit gebruik gevaar voor personen oplevert, niet
als politiek delict in de zin van het EUV worden beschouwd, ongeacht
het politieke motief dat ten grondslag ligt aan dergelijke strafbare
feiten. Het Europees verdrag tot bestrijding van terrorisme dient er
toe het bloedvergieten onder de burgerbevolking door dit soort wapens
niet straffeloos te laten. Vrijwel alle in de stukken van het
uitleveringsverzoek door de Turkse autoriteiten aan de PKK
toegeschreven aanslagen zijn met één of meer van dergelijke wapens
gepleegd. Bij vrijwel alle aanslagen zijn ook mensen (zowel militairen
als burgers) gedood en verwond. Art.1 ETV staat derhalve aan een
beroep op het uitleveringsverbod voor politieke delicten in de weg.
Op de uitzondering van het ETV op het verbod om voor politieke
delicten uit te leveren heeft Nederland een voorbehoud gemaakt:
Nederland behoudt zich de vrijheid voor om de strafbare feiten die
volgens art. 1 ETV niet als politiek delict mogen worden beschouwd
toch als politiek delict in de zin van het EUV te kunnen bestempelen.
Hoe Nederland van die (discretionaire) vrijheid gebruik moet maken is
daarna door de advocaat-generaal onderzocht. Zijns inziens kan niet
met succes een beroep op dat voorbehoud worden gedaan, gelet op onder
meer het feit dat door de aanslagen onschuldige burgers zijn gedood en
verwond, gelet op de wapens en gevechtsmethoden die zijn gehanteerd
door de PKK, de omstandigheid dat door de aanslagen het nagestreefde
doel van de PKK niet rechtstreeks naderbij werd gebracht en het feit
dat de PKK ook op andere wijze dan door middel van gewelddadige
aanslagen de belangen van het Koerdische volk kon dienen.
Overigens is volgens de advocaat-generaal ook in het geval er wél
sprake zou zijn van een intern gewapend conflict aan de eis van
dubbele strafbaarheid voldaan, in ieder geval voor de zover de PKK
aanslagen op burgerdoelen pleegde of beraamde. Deze zijn zonder meer
in strijd met het oorlogsrecht. Het feit dat zij dan ten tijde van een
intern gewapend conflict in de zin van de Geneefse conventies zouden
zijn gepleegd, levert dus geen rechtvaardiging op.
De daarna opkomende vraag of in het geval van een intern gewapend
conflict dan wel het uitleveringsverbod voor politieke delicten kan
worden ingeroepen, moet negatief worden beantwoord. De Nederlandse
wetgever heeft namelijk in de Wet internationale misdrijven, die sinds
1 oktober 2003 van toepassing is, bepaald dat het doden en verwonden
van onschuldige burgers tijdens interne gewapende conflicten een
oorlogsmisdrijf is en dat voor dergelijke handelingen geen beroep kan
worden gedaan op de politieke exceptie, ongeacht een eventueel
politiek motief dat ten grondslag ligt aan die handelingen.
Nu er evenmin andere wettelijke of verdragsrechtelijke beletselen zijn
die aan uitlevering in de weg moeten staan, concludeert de
advocaat-generaal dat de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar zal
dienen te verklaren.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AF6988
Zie het origineel