Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
De Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 26
's- GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
AVB/AIS 04 32531
Onderwerp Datum
moties Meulenbelt (26824 B en C) 7 mei 2004
In het debat over het wetsvoorstel wijziging regeling bevrijdende verjaring op 25 november
2003 nam uw Kamer de motie Meulenbelt (nr. 26.824 C) aan. Hierin werd overwogen dat:
· het wetsvoorstel geen oplossing gaf voor bestaande asbestslachtoffers;
· de in het kader van de nieuwe WAO beoogde Extragarantieregeling beroepsrisico's
alleen geldt voor slachtoffers door het werk;
· er voor de asbestslachtoffers die hun ziekte hebben opgelopen buiten de strikte
beroepsuitoefening ook een rechtvaardige regeling moet worden getroffen.
De Kamer vroeg mij in overleg te treden met betrokken partijen om voor die groep een
regeling tot stand te brengen. Ik gaf hierop aan bereid te zijn tot studie en overleg, maar ook
dat ik de kans op succes buitengewoon gering achtte.
Uit het overleg met bij het Convenant instituut asbestslachtoffers betrokken partijen is mij
gebleken dat er thans onvoldoende draagvlak is voor verbreding van het convenant voor
deze slachtoffers met mesothelioom. De recente uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem
(hoger beroep kort geding), waarin het gaat om productaansprakelijkheid en dus slechts een
deel omvat van de milieuslachtoffers problematiek, brengt daarin, zo is mij duidelijk
geworden, geen verandering.
Ik benadruk hierbij dat de verantwoordelijkheid van partijen voorop staat. Het gaat om
aansprakelijkheid van partijen en claims tussen partijen. De overheid heeft niet de primaire
verantwoordelijkheid om voor deze groep maatregelen te treffen, zoals het openstellen van
de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS regeling). Deze regeling is met
nadruk een vangnetvoorziening voor gevallen waarin slachtoffers hun claim niet kunnen
verhalen langs de primaire aansprakelijkheidsroute, omdat de aansprakelijke partij er niet
meer is of omdat de claim verjaard is. De TAS regeling was er niet gekomen zonder het
convenant tussen partijen, werkend op basis van een eenduidige lijn in de jurisprudentie.
Het voorgaande neemt niet weg dat verwacht mag worden dat onder invloed van de
uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem in de jurisprudentie de komende jaren een
eenduidige lijn zichtbaar zal worden.
2
Bij de evaluatie van de TAS regeling in de tweede helft van 2005, zal ik dan ook, zoals ik
eerder aangaf, zowel de stand van het maatschappelijk draagvlak als van de jurisprudentie
opnieuw bezien. Dan bekijk ik tevens de consequenties daarvan voor de inzet van partijen
en overheid, gelet op de onderscheiden verantwoordelijkheden.
Op het moment dat een eenduidige lijn zichtbaar wordt, komt overigens niet alleen
verbreding van het convenant qua partijen (producenten) en doelgroep (particulieren) in
beeld. Mogelijk ligt zelfs meer voor de hand dat door specifieke betrokken partijen buiten
het convenant om dekkende alternatieve arrangementen tussen de primair verantwoordelijke
partijen tot stand komen. Zo zou indien het wetsvoorstel voor de Wet Collectieve
Afwikkeling Massaschade tot wet is verheven op die basis tussen industrie/verzekeraars
enerzijds en belangenorganisaties anderzijds gekomen kunnen worden tot een overeenkomst
tot schadeafwikkeling.
In voornoemd debat werd ook de motie Meulenbelt, nr. 26.824 B, aangenomen. Daarin werd
gezegd dat in de Extra Garantieregeling Beroepsrisico's (EGB) voor slachtoffers die in hun
beroep hun asbestbesmetting hebben opgelopen een regeling dient te worden getroffen. Ik
merk hierover op dat in het SER-advies van 20 februari 2004 over de verdere uitwerking
van het WAO-beleid een EGB in de voorgestelde vorm onvoldoende wordt ondersteund. De
SER zou dit onderwerp nader willen bezien in het kader van een toekomstverkenning van
het stelsel van sociale zekerheid, alsmede in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen,
zoals claimcultuur, aansprakelijkheidsverzekeringen en civielrechtelijke procedures. Een
extra regeling voor het beroepsrisico als aanvulling op de (nieuwe) wettelijke
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen acht men overigens op zichzelf denkbaar. In het
kabinetsstandpunt van 12 maart 2004 naar aanleiding van het SER-advies heeft het kabinet
aangegeven de opvattingen van de SER te respecteren. Wel zal het kabinet tijdig voor de
invoering van het nieuwe stelsel een zelfstandige afweging maken met betrekking tot de
verdragsrechtelijke noodzaak tot het treffen van een EGB.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(M. Rutte)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid