Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO9025 Zaaknr: 39751
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-05-2004
Datum publicatie: 7-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.751
7 mei 2004
AF
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24
februari 2003, nr. P02/02580, betreffende na te melden aan X te Z
opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag,
na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is
verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 46.559.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil en verstaan dat
de Inspecteur bij beschikking het verlies over 1999 vaststelt op f
18.581.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep
in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest
gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is vennoot in de vennootschap onder firma F (hierna: de
vof). Medefirmant is zijn echtgenote. De vof exploiteert een
bloembollenbedrijf. In mei 1993 heeft de vof twee aaneengesloten
percelen grond gekocht aan de a-weg in Z (gemeente Q) en R. De grond
had een agrarische bestemming. De vof kocht de grond om daar een
woning en agrarisch bedrijf met kas/schuur te stichten. De koopsom was
? 100.445. De firmanten hebben de grond geheel tot hun
ondernemingsvermogen gerekend. In 1993 heeft de vof bij de gemeenten
bouwvergunningen aangevraagd voor de bouw van een schuur met kas op
een deel van de grond. In februari 1994 heeft de gemeente Q de
bouwvergunning verleend. In januari 2000 heeft de vof een
bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning op een
ander deel van de grond. In mei 2000 heeft de gemeente Q de
bouwvergunning verleend. In verband met de geplande bouw van de woning
hebben de firmanten per 31 december 1999 een perceel grond groot
0.09.00 ha (900 m2) overgebracht naar hun privé-vermogen. Voor het Hof
was in geschil of belanghebbende een bedrag tot zijn inkomen moet
rekenen in verband met de overbrenging van de grond naar zijn
privé-vermogen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het niet in zijn algemeenheid zo is
dat de grond waarop een bedrijfswoning is gebouwd, dienstbaar blijft
aan het gebruik ten behoeve van landbouw in eigenlijke zin, maar dat
daarvan onder omstandigheden wel sprake kan zijn, bijvoorbeeld indien
de bedrijfsvoering vereist dat de ondernemer woont in de onmiddellijke
nabijheid van zijn landbouwbedrijf. Het Hof heeft voorts geoordeeld
dat zich hier de situatie voordoet dat de bouw van de bedrijfswoning
niet leidt tot een bestemmingswijziging van de ondergrond.
3.3. Bij de beoordeling van het tegen voormelde oordelen gerichte
middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien onder de
werking van artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964, zoals deze bepaling sinds 1 april 1986 luidt,
op de bij een landbouwbedrijf behorende grond, hetzij op het bestaande
agrarische bouwperceel, hetzij op daarbuiten gelegen grond, een woning
wordt gebouwd, wordt het perceel door de bouw onttrokken aan het
gebruik ten behoeve van de landbouw in eigenlijke zin. Dit houdt voor
de toepassing van genoemde wetsbepaling in dat dit perceel voortaan
niet meer in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal
worden aangewend (vgl. HR 7 mei 1997, nr. 32097, BNB 1997/236).
Hieraan doet niet af de omstandigheid dat het perceel de ondergrond
vormt van een aan het bedrijf dienstbare woning of dat de
bedrijfsvoering vereist dat de ondernemer woont in de onmiddellijke
nabijheid van zijn landbouwbedrijf.
3.4. Uit het hiervoor in 3.3 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak
niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent
het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep
ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der
Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot,
P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 7 mei 2004.