Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO9027 Zaaknr: 39756
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-05-2004
Datum publicatie: 7-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 39.756
7 mei 2004
LB
gewezen op het beroep in cassatie van B.V. X te Z tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 maart 2003, nr. 02/03639,
betreffende na te melden beschikking inzake de omzetbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbendes verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het
tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 tot een bedrag van
f 47.731 is door de Inspecteur bij beschikking van 22 februari 2002
ingewilligd, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij
uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is mede-exploitant van het golfterrein B, een
afgebakend terrein, voorzien van een driving range, een putting green,
een 9 holes baan en een 18 holes baan. Daarnaast bevinden zich op het
terrein diverse wandelpaden, voorzien van zitbanken en in Nederland
weinig voorkomende bomen, alsmede een clubhuis met (aan derden
verpacht) restaurant, bar en golfshop, en een groot terras.
Belanghebbende verleent tegen betaling van een vergoeding onder meer
het recht om gebruik te maken van alle hiervóór vermelde
golfsportvoorzieningen (hierna: het speelrecht), alsmede van (enkel)
de 18 holes baan.
3.1.2. Belanghebbende heeft over de bedragen die zij voor de vermelde
prestaties heeft ontvangen op haar aangifte over het onderwerpelijke
tijdvak, vierde kwartaal 2001, omzetbelasting voldaan, berekend naar
het in artikel 9, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna:
de Wet) genoemde tarief. Zich op het standpunt stellende dat ingevolge
het bepaalde in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet juncto
onderdeel b, post 14, letter g, van de tot de Wet behorende Tabel I,
ten aanzien van die prestaties het verlaagde tarief van toepassing is,
heeft zij tegen de op basis van deze aangifte door de Inspecteur
genomen beschikking tot teruggaaf van een bedrag aan omzetbelasting
bezwaar gemaakt.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de door belanghebbende verrichte
diensten niet de aspecten 'vermaak' en 'dagrecreatie' voorop staan,
maar dat het aspect 'sport' centraal staat. De omstandigheid dat het
golfterrein is gelegen in een aantrekkelijke omgeving met
wandelmogelijkheden noopt, aldus het Hof, niet tot een ander oordeel
nu deze aspecten, naar het Hof aannemelijk acht, van ondergeschikte
aard zijn. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het geven van
gelegenheid tot sportbeoefening als zodanig niet valt onder letter g
van de hiervóór in 3.1.2 genoemde tabelpost. Daaraan doet, aldus het
Hof, niet af dat - naar blijkt uit de wetsgeschiedenis - de
werkingssfeer van deze post ruim is, aangezien er - naar eveneens
blijkt uit de, op dit punt door het Hof aangehaalde, wetsgeschiedenis
- niettemin grenzen zijn aan de reikwijdte ervan. Uit dit een en ander
heeft het Hof de conclusie getrokken dat de in geding zijnde diensten
niet kunnen worden gerangschikt onder letter g van de vermelde
tabelpost.
3.3. Het middel betoogt dat het Hof slechts een oordeel heeft gegeven
over de vraag of het gelegenheid geven tot sportbeoefening als zodanig
begrepen is onder 'het verlenen van toegang tot attractieparken,
speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor
vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen' bedoeld in post 14,
letter g, van onderdeel b van de bij de Wet behorende Tabel I, en geen
oordeel heeft gegeven over de door belanghebbende opgeworpen vraag of
het gelegenheid geven tot sportbeoefening, zoals belanghebbende doet,
daaronder valt. Dit laatste is, aldus het middel, het geval nu de
aspecten 'vermaak' en 'dagrecreatie' voorop staan; het Hof heeft dit
ten onrechte niet getoetst.
Het middel berust in zoverre op een onjuiste lezing van 's Hofs
uitspraak. Het Hof geeft in onderdeel 5.4 van zijn uitspraak een
oordeel over de vraag of bij de door belanghebbende verleende diensten
het bieden van 'vermaak' en 'dagrecreatie' voorop staat en overheerst
ten opzichte van het gelegenheid geven tot sportbeoefening. Aldus
heeft het Hof geen onjuiste maatstaf aangelegd om te beoordelen of de
door belanghebbende verrichte diensten vallen onder de in geding
zijnde tabelpost (HR 14 juni 2000, nr. 35414, BNB 2001/355). Ook voor
het overige faalt het middel daar 's Hofs oordeel geen blijk geeft van
een onjuiste rechtsopvatting van de tabelpost; het kan voor het
overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie
niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is evenmin onbegrijpelijk.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter,
en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid
van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar
uitgesproken op 7 mei 2004.