IP/04/618
Brussel, 10 mei 2004
Vrij kapitaalverkeer: inbreukprocedures tegen Denemarken, Oostenrijk,
Finland en Zweden betreffende bilaterale investeringsverdragen met
derde landen
De Europese Commissie heeft besloten Denemarken, Oostenrijk, Finland
en Zweden officieel om informatie te verzoeken over mogelijke
onverenigbaarheden met het EG-Verdrag in de bilaterale
investeringsverdragen die deze lidstaten met derde landen hebben
gesloten voordat zij tot de Europese Unie zijn toegetreden. De
Commissie vreest dat de investeringsverdragen in kwestie afbreuk
kunnen doen aan de uitoefening door de Raad van Ministers van de EU
van de bevoegdheid om maatregelen te nemen betreffende het
kapitaalverkeer naar of uit derde landen (artikel 57, lid 2, artikel
59 en artikel 60 van het EG-Verdrag). Voorzover de vóór hun toetreding
gesloten internationale overeenkomsten niet verenigbaar zijn met het
Verdrag, zijn de lidstaten krachtens artikel 307 van het EG-Verdrag
verplicht alle passende stappen te ondernemen om de vastgestelde
onverenigbaarheden op te heffen. De verzoeken om inlichtingen nemen de
vorm aan van schriftelijke aanmaningen (de eerste fase van de
inbreukprocedure van artikel 226 van het EG-Verdrag) en zijn bedoeld
om een constructieve dialoog met de betrokken lidstaten op gang te
brengen om oplossingen te vinden die verenigbaar zijn met het
Gemeenschapsrecht.
De bilaterale investeringsverdragen in kwestie verlenen met name het
onvoorwaardelijke recht aan vestigingen van investeerders uit derde
landen om vrij internationale overdrachten te verrichten. Zij bieden
tevens garanties wat de huidige en toekomstige behandeling van de
betrokken vestigingen betreft.
De EG-Verdragsregels verlenen weliswaar een verregaande vrijheid op
het gebied van het kapitaalverkeer en het betalingsverkeer naar en uit
derde landen, maar voorzien ook in een beperkt aantal uitzonderingen
op deze vrijheid:
wanneer, in uitzonderlijke omstandigheden, het kapitaalverkeer naar of
uit derde landen ernstige moeilijkheden veroorzaakt of dreigt te
veroorzaken voor de werking van de economische en monetaire unie,
kan de Raad van Ministers op grond van artikel 59 van het
EG-Verdrag ten aanzien van derde landen vrijwaringsmaatregelen
nemen voor een periode van ten hoogste zes maanden;
krachtens artikel 60 van het EG-Verdrag kan de Raad maatregelen
nemen tot beperking van het kapitaalverkeer en het
betalingsverkeer naar derde landen om redenen die verband houden
met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Dit
artikel fungeert bijvoorbeeld als rechtsgrond voor de financiële
sancties die de EU treft tegen diverse landen, regimes en
terroristische groeperingen;
artikel 57, lid 2, van het EG-Verdrag machtigt de Raad om onder
bepaalde voorwaarden sommige vormen van kapitaalverkeer (met
inbegrip van directe investeringen) naar en uit derde landen te
beperken. De in het Gemeenschapsrecht vastgelegde restricties (bv.
voorwaarden inzake wederkerigheid, prestatieverplichtingen en
communautaire eigendomsvoorwaarden op een beperkt aantal
terreinen) ten aanzien van de behandeling van investeringen uit
derde landen in specifieke economische sectoren kunnen op deze
bepaling worden gebaseerd. Er bestaan reeds dergelijke
voorschriften en in de toekomst kunnen nog andere worden
aangenomen.
De Commissie is van oordeel dat de bilaterale investeringsverdragen in
kwestie de toepassing kunnen hinderen van de restrictieve
EU-maatregelen waartoe de Raad besluit of kan besluiten, aangezien
ingezetenen en ondernemingen van het betrokken derde land zich kunnen
beroepen op de rechten die zij uit hoofde van de internationale
overeenkomsten in kwestie hebben verworven voordat de betrokken
lidstaat tot de EU is toegetreden.
Overeenkomstig artikel 307 van het EG-Verdrag heeft het
Gemeenschapsrecht immers niet automatisch voorrang op internationale
overeenkomsten die lidstaten vóór de datum van hun toetreding hebben
gesloten. Krachtens hetzelfde artikel zijn de lidstaten evenwel
verplicht van alle passende middelen gebruik te maken om mogelijke
onverenigbaarheden in dergelijke eerder gesloten internationale
overeenkomsten op te heffen.
Denemarken wordt tevens geattendeerd op het feit dat zijn overeenkomst
met Indonesië in een niet-discriminerende behandeling van
investeringen voorziet, maar geen clausule betreffende een regionale
organisatie voor economische integratie bevat, op grond waarvan een
preferentiële behandeling van zijn onmiddellijke EU-partners is
toegestaan zonder dat deze voor het betrokken derde land geldt.
Denemarken kan zich derhalve verplicht zien aan een investeerder uit
een derde land rechten te verlenen die in bepaalde sectoren alleen aan
communautaire ondernemingen mogen worden toegekend. In een aantal
sectoren kan dit resulteren in een verdere onverenigbaarheid met
specifieke voorschriften van het Gemeenschapsrecht.
De Commissie verzoekt Denemarken, Oostenrijk, Zweden en Finland
derhalve inlichtingen te verstrekken over de op grond van artikel 307
van het EG-Verdrag genomen maatregelen om alle onverenigbaarheden op
te heffen die kunnen voorkomen in de respectieve bilaterale
investeringsverdragen die zij vóór hun toetreding met een aantal derde
landen hebben gesloten.
De betrokken lidstaten wordt verzocht hun opmerkingen binnen een
termijn van twee maanden in te dienen. In het licht van deze
opmerkingen kan de Commissie beslissen aan deze lidstaten een formeel
verzoek (in de vorm van een zogeheten "met redenen omkleed advies") te
doen toekomen om hun bilaterale investeringsverdragen te wijzigen.
Achtergrond
Algemeen genomen zijn bilaterale investeringsverdragen overeenkomsten
tussen twee landen ter bevordering van de wederzijdse investeringen en
ter bescherming van de investeringen van investeerders uit beide
landen (bv. tegen onteigening of nationalisering zonder betaling van
een billijke vergoeding; dergelijke overeenkomsten voorzien tevens in
de vrijheid om gelden winsten, royalty's, kapitaal over te dragen,
bieden garanties tegen een schending van de eigendomsrechten,
verbieden het opleggen van prestatieverplichtingen enz.). De meeste
verdragen bepalen dat investeringen uit het andere land op dezelfde
wijze moeten worden behandeld als binnenlandse investeringen (zij het
vaak met specifieke sectorale uitzonderingen) en bevatten een
meestbegunstigingsclausule (maar deze is veelal gekwalificeerd in die
zin dat partnerlanden in het kader van regelingen voor regionale
economische integratie een betere behandeling kunnen genieten). Zij
voorzien tevens in een geschillenbeslechtingsprocedure waarbij de
procedures tussen de staten gewoonlijk zijn aangevuld met procedures
tussen investeerder en staat (waardoor individuele investeerders
toegang hebben tot internationale arbitrage). Het begrip
"investeringen" is doorgaans zeer ruim gedefinieerd. Er bestaat een
uitgebreid wereldwijd netwerk van dergelijke bilaterale
investeringsverdragen (2181 overeenkomsten in 2002).
European Commission