Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer
23 maart 2004 AV/IR/2004/22387 (070) 333 4510
nr. 2030410960
Onderwerp Datum Contactpersoon
Kamervragen van de leden Schippers en 11 mei 2004 M.J.M. Rensen
Weekers
./. Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de antwoorden
op de vragen van de leden Schippers en Weekers (beiden VVD) over leeftijdsdiscriminatie in de
gezondheidszorg.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
2
1. Bent u op de hoogte van de brief van twee burgers aan het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid d.d. 28 februari jl. inzake leeftijdsdiscriminatie in de gezondheidszorg?
Antwoord:
Ja.
2. Hoe beoordeelt u hetgeen aangekaart wordt in deze brief, namelijk dat diverse
ziektekostenverzekeraars systematisch zorgcontracten en AWBZ-contracten weigeren aan
aanbieders van zorg (zoals huisartsen, medisch specialisten, psychotherapeuten en
eerstelijnspsychologen) als zij 65 jaar of ouder zijn?
Antwoord:
Zorgverzekeraars zijn niet verplicht om contracten te sluiten met alle individuele
beroepsbeoefenaren. Zij moeten wel voldoende overeenkomsten sluiten om de aanspraken van de
verzekerden te waarborgen. De uitgangspunten voor het contracteren vinden hun neerslag in de
Uitkomsten van Overleg (Uvo's) zoals die worden overeengekomen tussen Zorgverzekeraars
Nederland (ZN) en landelijke organisaties van zorgaanbieders, zoals het Koninklijk Nederlands
Genootschap voor Fysiotherapie en de Orde van Medisch Specialisten. Daarin zijn ook bepalingen
opgenomen over de beëindiging van de overeenkomst, waarbij telkens een relatie wordt gelegd
met de leeftijd van 65 jaar. De overeenkomst eindigt veelal op de eerste dag van de maand
volgend op de maand waarin de beroepsbeoefenaar 65 jaar wordt. Dit laat overigens onverlet dat
de vrije beroepsbeoefenaar zijn particuliere praktijk kan voortzetten na het bereiken van de leeftijd
van 65 jaar.
3. Deelt u de mening dat hier sprake is van een vorm van leeftijdsdiscriminatie die zich onder
andere beroepsgroepen niet voordoet?
Antwoord:
Of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie in de zin van de Wet gelijke behandeling op grond van
leeftijd bij de arbeid, die op 1 mei jl. in werking is getreden, is niet aan mij om over te oordelen.
Dat is voorbehouden aan de Commissie Gelijke Behandeling en aan de rechter. Daarbij zal moeten
worden nagegaan of de genoemde contracten leiden tot een belemmering van de mogelijkheden tot
uitoefening van het vrije beroep als zodanig (bedoeld in artikel 4 van de wet) en zo ja, of hiervoor
een objectieve rechtvaardiging bestaat.
Wat de objectieve rechtvaardiging betreft merk ik het volgende op. In de Wet gelijke behandeling
op grond van leeftijd bij de arbeid is bepaald, dat het beëindigen van een arbeidsverhouding bij het
bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere leeftijd is toegestaan (artikel 7, eerste lid,
onder b). Ontslag bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt om de volgende
redenen objectief gerechtvaardigd geacht. De AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar is een
objectief criterium om zonder aanziens des persoons de arbeidsverhouding te beëindigen, er is een
---
groot maatschappelijk draagvlak voor stoppen met werken bij 65 jaar, het ligt ten grondslag aan
het sociale zekerheidsstelsel en er is sprake van een vervangend inkomen (de AOW).1
Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 november 2002 geconcludeerd dat de
maatschappelijke opvattingen niet van dien aard zijn dat leeftijdsontslag bij 65 jaar ongeoorloofd is
(zaaknummer: C01/076 HR). Uit de grote hoeveelheid Uvo's met een beëindigingsbepaling in
relatie tot de leeftijd van 65 jaar blijkt, dat ook in de vrije beroepen in de gezondheidszorg sprake
is van een algemeen aanvaarde maatschappelijke opvatting om na het bereiken van die leeftijd
contracten niet meer te willen voortzetten of niet meer aan te gaan. Ook is er sprake van een
vervangend inkomen voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg (de AOW). Het is denkbaar
dat de Commissie Gelijke Behandeling of een rechter bovengenoemde aspecten met betrekking tot
de leeftijd van 65 jaar zal betrekken bij de beoordeling van de vraag of er een objectieve
rechtvaardiging is voor het onderhavige leeftijdsonderscheid.
Navraag bij een aantal beroepsorganisaties heeft mij overigens geleerd dat er in het algemeen een
zeer geringe belangstelling bestaat voor doorwerken na het 65e jaar. De meeste huisartsen en
tandartsen beëindigen hun werkzaamheden vaak (veel) eerder dan op 65-jarige leeftijd. Dat geldt
bijvoorbeeld ook voor de beroepsgroep notarissen.
4. Acht u dergelijke praktijken wenselijk, ook gezien het feit dat een fors tekort bestaat aan deze
aanbieders van zorg?
5. Hoe beoordeelt u deze problematiek in het licht van het kabinetsbeleid om zoveel mogelijk
ouderen aan het werk te houden?
Antwoord op vraag 4 en 5:
Ik kan niet beoordelen of er in het werkgebied van een verzekeraar een tekort is aan bepaalde
individuele zorgaanbieders, zoals bijvoorbeeld psychotherapeuten en gezondheidszorgpsychologen.
Dat is ter beoordeling van de betreffende zorgverzekeraar. Daar waar er een tekort aan bepaalde
aanbieders bestaat, heeft de verzekeraar de mogelijkheid om in bepaalde situaties te contracteren
met 65-plussers.
Voor zover er wel sprake is van een tekort aan zorgaanbieders en wanneer het gaat om
beroepsgroepen waarvoor in het algemeen een tekort wordt gesignaleerd (huisartsen en
tandartsen), zal door het langer doorwerken van deze zorgaanbieders een bijdrage geleverd
kunnen worden aan het oplossen van het tekort. De meeste huisartsen en tandartsen beëindigen
hun werkzaamheden echter om uiteenlopende redenen juist (veel) eerder dan op 65-jarige leeftijd.
Het kabinetsbeleid is er daarom op gericht om ouderen te stimuleren om, meer dan nu het geval is,
door te blijven werken tot de leeftijd van 65 jaar. Van maatregelen die daarop gericht zijn
verwacht ik een veel grotere bijdrage aan het terugdringen van het tekort dan van stimulering van
het doorwerken na de 65-jarige leeftijd.
6. Is er reeds contact geweest tussen uw departementen en de Nederlandse
Mededingingsautoriteit om het in de brief aangekaarte probleem aan te pakken, aangezien deze
organisatie aangeeft een dergelijke vorm van leeftijdsdiscriminatie onwenselijk te vinden en spreekt
van een "lacune in de huidige wetgeving"?
1 Zie verder bijvoorbeeld Kamerstukken II 2001-2002, 28 170, nr. 3, blz. 30 32 en Kamerstukken II 2001-2002, 28
170, nr. 7, blz. 2-3.
4
Antwoord:
Ja.
Gebleken is dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) geen algemene uitspraken heeft
gedaan over leeftijdsdiscriminatie in de gezondheidszorg, ook niet naar aanleiding van het in de
brief aangekaarte probleem. Uitspraken die de NMa naar aanleiding van een aantal individuele
klachten over leeftijdsdiscriminatie wel heeft gedaan, komen er op neer dat er geen sprake is
geweest van handelen in strijd met bepalingen van de Mededingingswet.
Afspraken tussen brancheorganisaties maken specifiek lokaal/regionaal beleid op dit punt niet altijd
mogelijk. Om dat te verbeteren bevat het thans bij uw Kamer aanhangige wetsvoorstel Herziening
overeenkomstenstelsel zorg (Kamerstukken II 2002-2003, 28 994, nr. 1-2), het voorstel om de
landelijke uitkomsten van overleg (uvo's) en de modelovereenkomsten in de Ziekenfondswet en de
AWBZ af te schaffen.
7. Welke maatregelen gaat u nemen om het geschetste probleem op te lossen en welk tijdpad
hanteert u daarbij?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 6.
5
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid