Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO5698 Zaaknr: 01901/03
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 11-05-2004
Datum publicatie: 11-05-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: cassatie
11 mei 2004
Strafkamer
nr. 01901/03
EdK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het
Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 januari 2003, nummer 22/001845-02,
in de strafzaak tegen:
, geboren te op 1981,
wonende te .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de
Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 februari 2002 -
de verdachte ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer
verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld
tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P.
Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie
voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan
deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 359,
zevende lid, Sv heeft nagelaten te motiveren waarom het een
aanmerkelijk hogere straf heeft opgelegd dan blijkens het
proces-verbaal van de terechtzitting door het Openbaar Ministerie werd
gevorderd.
3.2.1. Het arrest houdt in dat de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft
gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde
zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
tien weken met aftrek.
3.2.2. De zich bij de stukken bevindende vordering van de
Advocaat-Generaal bij het Hof houdt als eis in dat de verdachte zal
worden veroordeeld tot een onvoorwaarde- lijke gevangenisstraf van
tien weken met aftrek.
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt
in dat de Advocaat-Generaal bij het Hof aldaar onder meer heeft
gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2
tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot
een geldboete van EUR 500,--, subsidiair tien dagen hechtenis.
3.3. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2.1 en 3.2.2 is overwogen en in
aanmerking genomen dat slechts één feit, in alternatieve vorm, is
tenlastegelegd, moet worden aangenomen dat bij vergissing in het
proces-verbaal van de terechtzitting de inhoud van de vordering is
weergegeven als hiervoor onder 3.2.3 is vermeld.
3.4. Het middel dat ervan uitgaat dat het Hof een hogere straf heeft
opgelegd dan de Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd, mist
dus feitelijke grondslag en kan niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook
geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve
zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als
voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in
bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11
mei 2004.
*** Conclusie ***
Nr. 01901/03
Mr. Jörg
Zitting 9 maart 2004
Conclusie inzake:
1. Verzoeker is door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 3
januari 2003 wegens - kort samengevat - een poging tot diefstal met
braak door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot zes weken
gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij
schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het hof in strijd met art. 359,
zevende lid, Sv, heeft verzuimd te motiveren waarom het een
aanmerkelijk hogere straf heeft opgelegd dan door de advocaat-generaal
bij het hof is gevorderd.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt,
voorzover voor de beoordeling van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan
beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2
tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken
voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een
geldboete van EUR 500, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal legt zijn schriftelijke vordering aan het
gerechtshof over."
5. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich de aan het
hof overgelegde schriftelijke vordering van de advocaat-generaal. Deze
houdt in, voorzover van belang:
"De Advocaat-generaal bij het gerechtshof te 's-Gravenhage ()
vordert dat het gerechtshof ()
zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd ()
verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van 10
weken."
6. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het
middel van belang, het volgende in:
"9. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr Wittop Koning heeft gevorderd dat het vonnis
waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van
het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met
aftrek van voorarrest. ()"
7. De steller van het middel heeft gelijk dat het proces-verbaal van
de terechtzitting de kenbron is wat betreft hetgeen aldaar is
voorgevallen, zodat in beginsel, indien er een discrepantie bestaat
tussen de weergave van de vordering van het openbaar ministerie in het
proces-verbaal en in het arrest, uitgegaan moet worden van de inhoud
van het proces-verbaal. Hij ziet echter over het hoofd dat die regel
uitzondering lijdt indien sprake is van een kennelijke verschrijving
in het proces-verbaal (vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e, p.
76-77).
8. In aanmerking genomen dat de tenlastelegging geen cumulatief
tenlastegelegde feiten 1 en 2 bevat, maar alleen een alternatief
tenlastegelegd primair en subsidiair feit, alsmede gelet op de inhoud
van de zich bij de stukken bevindende vordering, moet worden
aangenomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting wat betreft de
weergave van de vordering van de advocaat-generaal een kennelijke
verschrijving bevat en dat de weergave daarvan in het verkorte arrest
juist is. De verschrijving is vermoedelijk ontstaan doordat de
griffier bij wijze van model gebruik zal hebben gemaakt van een
computerbestand van een reeds bestaand proces-verbaal in een andere
zaak. Een praktijk waar op zichzelf niets op tegen is, maar die wel
noopt tot een nauwkeurig nazien van hetgeen wordt ondertekend. Dat
moet trouwens altijd.
9. Uit het vorenstaande volgt dat het middel faalt omdat het
feitelijke grondslag mist.
10. Het middel faalt en leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn
bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik
niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG