Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 2509 LV Den Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33

Uw brief Ons kenmerk
DCE/2004/3236

Onderwerp Datum
Aanbieding rapport 'Kiezen voor ouderschap?! 12 mei 2004

Hierbij bied ik u aan het rapport `Kiezen voor ouderschap?! Overwegingen en redeneringen van vrouwen en mannen over het krijgen van kinderen'. Het onderzoek dat in dit rapport wordt beschreven is in 2003 uitgevoerd door Dijkstra Onderzoek en Advies.

In 2002 vond de conferentie `Van tienermoeder tot carrièrepil' plaats. Op deze conferentie stond de vraag centraal wat de gevolgen zijn van het feit dat Nederlandse vrouwen gemiddeld op steeds latere leeftijd beginnen aan een eerste zwangerschap. Een zwangerschap en bevalling op latere leeftijd brengt risico's voor de gezondheid met zich mee en in het verlengde daarvan toenemende medische kosten. Voorliggend onderzoek is uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de motieven die leiden tot het op steeds latere leeftijd beginnen aan een eerste zwangerschap en zo (indirect) tot het toenemen van de risico's en kosten.

Omdat de achtergronden van complexe keuzeprocessen moeilijk te achterhalen zijn in bijvoorbeeld een enquête, is gekozen voor een kwalitatief onderzoek. Er zijn vier focusgroepgesprekken en 45 individuele interviews gehouden met vrouwen en mannen van verschillende leeftijd, etnische achtergrond en opleidingsniveau. De centrale vraag luidde:
welke afwegingen maken mensen in keuzeprocessen rond de eerste zwangerschap en wat zijn hierbij verschillen tussen bevolkingsgroepen?

Resultaten van het onderzoek

Bij afwegingen rond de eerste zwangerschap spelen de volgende factoren een rol.
· Het afronden van de opleiding. Dit is de enige voorwaarde die door vrijwel iedereen wordt genoemd.

2


· Baan en inkomen. Met name mannen en laagopgeleide vrouwen noemen een `serieuze' baan en een vast inkomen als voorwaarde voor het krijgen van kinderen.

· Op het materiele vlak worden ook huisvesting en (indien van toepassing) een verblijfsvergunning genoemd.

· Relatievorming. Voor lageropgeleiden liggen, als aan bovenstaande voorwaarden voldaan is, een vaste relatie en het krijgen van kinderen direct in elkaars verlengde. Voor hoger opgeleiden geldt dit verband minder. Zij wonen vaak al jaren samen voordat ze aan kinderen beginnen te denken. Bovendien vinden hoogopgeleide vrouwen een relatie niet altijd een voorwaarde voor het krijgen van een kind.

· Persoonlijke ontwikkeling en stabiliteit. Dit wordt met name door hoogopgeleide vrouwen genoemd.

Voor hoog opgeleide vrouwen blijkt er een discrepantie te bestaan tussen de leeftijd waarop vrouwen eigenlijk een kind zouden willen (de onderzoekers noemen dit de `wensleeftijd') en de feitelijke leeftijd waarop ze zwanger raken. Deze discrepantie wordt onder meer veroorzaakt door:
· Twijfel bij de partner. Zolang de mannelijke partner bezwaar heeft, willen vrouwen niet zwanger worden.

· De inschatting dat kinderopvang moeilijk te regelen zal zijn.

· De inschatting dat de zorg voor een kind moeilijk te combineren zal zijn met betaald werk, of dat het van negatieve invloed is op de carrière.

Er zijn in dit onderzoek geen duidelijke verschillen gevonden tussen motieven van autochtone en diverse allochtone groepen in verband met het krijgen van kinderen; opleiding is eerder doorslaggevend dan afkomst.

Een beperkte rol voor de overheid

Het opleidingsniveau bepaalt in sterke mate de leeftijd waarop een vrouw het wenselijk acht zwanger te raken. Hoe hoger opgeleid, hoe ouder de vrouw is bij afronding van de opleiding, hoe ouder ze dus zal zijn wanneer ze kinderen wil. Naarmate het opleidingsniveau in Nederland stijgt, zal - indien er verder niets verandert - de gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen ook blijven stijgen. Steeds meer vrouwen volgen een HBO of academische studie, steeds meer vrouwen beginnen later aan kinderen.
Voor de samenleving is het stijgen van het opleidingsniveau positief en ook voor de vrouwen zelf is een hogere opleiding een goede ontwikkeling. Daartegenover staan de hogere medische risico's bij zwangerschap en bevalling en de hogere medische kosten voor de samenleving als een hogere opleiding tot een (veel) latere eerste zwangerschap leidt. Vanuit dit oogpunt is het belangrijk dat de leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen niet verder stijgt.

De overheid kan de feitelijke leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen slechts beperkt beïnvloeden. Wel kan geprobeerd worden de kloof tussen wensleeftijd en feitelijke leeftijd zo klein mogelijk te houden.
Verschillende onderdelen van het huidige beleid kunnen hieraan bijdragen. Een voorbeeld hiervan is de voorgenomen Wet Basisvoorziening Kinderopvang , die kinderopvang in principe voor

3

iedereen beschikbaar maakt. Hiernaast spelen de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren een belangrijke rol. Als vrouwen het beeld hebben dat ze hun werk goed (zullen) kunnen combineren met de zorg voor een kind, kan dit de periode tussen de kinderwens en realisatie ervan bekorten. Hieraan dragen diverse wettelijke regelingen op dit gebied, zoals de Wet Aanpassing Arbeidsduur en de Wet arbeid en zorg aan bij. Verder werkt het kabinet momenteel aan een levensloopregeling waarmee burgers kunnen sparen voor een langduriger verlof, ondermeer in verband met ouderschap. Tevens worden via diverse subsidieprojecten ontwikkelingen op lokaal niveau gestimuleerd om te komen tot nieuwe en meer mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren. In het kader van Operatie Jong wordt ten slotte gewerkt aan de combinatie van opvang, school en vrijetijdsvoorzieningen voor 0-12 jarigen, waardoor het combineren van arbeid en zorg in de toekomst nog minder problematisch zal hoeven zijn.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage: Dijkstra e.a. (2003). Kiezen voor ouderschap?! Overwegingen en redeneringen van vrouwen en mannen over het krijgen van kinderen.