Gemeente Nijmegen

Beleidsnotities Wet werk en bijstand gemeente Nijmegen

embargo tot woensdag 12 mei 10.30 uur.

Aan de gemeenteraad van Nijmegen Korte Nieuwstraat 6

6511 PP Nijmegen

Telefoon (024) 329 91 11

Telefax (024) 3292981

E-mail gemeente@nijmegen.nl


Postadres

Postbus 9105

6500 HG Nijmegen

|Datum Datum uw brief            |Ons kenmerk     |Contactpersoon         |
|06-05-2004                      |                |Nicole Jeanné          |
|Onderwerp                       |Aantal bijlagen |Doorkiesnummer         |
|aanbiedingsbrief Wet werk en    |                |3292968                |
|bijstand                        |                |                       |
Geachte gemeenteraadsleden,

Bij de start van het traject rond de nieuwe Wet werk en bijstand, zag het college zich geconfronteerd met het volgende dilemma. Enerzijds geeft de Wwb gemeenten meer mogelijkheden op het gebied van beleidskeuzes. Anderzijds krijgen gemeenten een grotere financiële verantwoordelijkheid; dit betekent sturen op risico's en het streven is deze beperkt te houden. Dit bracht het college in een lastige positie met als complicerende factor de opgelegde bezuiniging. Het college heeft getracht een goede balans te vinden tussen deze verschillende aspecten die kenmerkend zijn voor de Wwb.

Het college heeft op dinsdag 11 mei jl. vijf beleidsnotities aangenomen, die de kaders vormen voor uitvoering van de nieuwe Wet Werk en Bijstand die per 1 januari 2005 ingaat. Deze notities vormen de uitwerking van de kadernotitie 'De Wet werk en bijstand, een strategische visie 2005 e.v.', die op 17 maart jl. door de raad is vastgesteld. Het betreft de beleidsterreinen minimabeleid, reïntegratiebeleid, participatiebeleid, handhavingsbeleid, klantenparticipatie en verantwoording.

Minimabeleid
Dit kabinet heeft sterk bezuinigd op het budget voor de minima, voor Nijmegen 3,1 miljoen euro. Tegelijkertijd verslechtert de inkomenspositie voor de minima doordat er gesneden wordt in het ziekenfondspakket, huursubsidie etc. Voor zover mogelijk heeft het college geprobeerd de effecten hiervan tot een minimum te beperken. In reactie op de bezuinigingsvoorstellen heeft het college er dan ook voor gekozen het bestaande voorzieningenniveau van de minimaregelingen te handhaven. Zo worden via uitbreiding van de CAZ-regeling zaken als tandarts en fysiotherapeut extra vergoed. Nijmegen gaat wel bezuinigen op de uitvoeringskosten van het minimabeleid. De bezuinigingen lopen op tot E 7 ton in 2008. Dit gebeurt door de regelingen op één centraal punt uit te voeren en de procedures te vereenvoudigen. Hierdoor wordt de uitvoering niet alleen goedkoper maar tevens klantgerichter. Bij het Inkomensondersteuningsloket kunnen burgers in de toekomst terecht voor informatie, advies of aanvragen voor inkomensondersteunende regelingen. Afgelopen jaar hebben zo'n 3.442 huishoudens een langdurigheidstoeslag ontvangen. De langdurigheidstoeslag is als wettelijke regeling in de Wwb opgenomen en wordt niet ingezet als voorliggende voorziening voor de bijzondere bijstand. Het college maakt alleen in uitzonderingsgevallen gebruik van de mogelijkheid die de Wwb biedt om bijstand in natura te verstrekken.

Reïntegratie (voorheen uitstroombeleid)
Het college wil zich blijvend inzetten voor alle mensen in de bijstand, zowel met reïntegratie- als participatiemiddelen. De belangrijkste wijziging op dit beleidsterrein zit in de verschuiving van de aandacht naar 'de poort. Het streven is om mensen die nieuw in de bijstand komen, zo snel mogelijk te laten uitstromen. Klanten worden ondergebracht in twee pijlers: reïntegratiepijler en participatiepijler.

Reïntegratiepijler
In de pijler reïntegratie worden die mensen opgenomen, waarvan we verwachten dat zij binnen nu en drie jaar uit kunnen stromen naar regulier werk. Alle anderen komen terecht in de participatiepijler. Het project Werkplaza is met name bedoeld voor de nieuwe instroom. 20 procent van de mensen die hierin opgenomen worden, hoopt de gemeente binnen zes weken te kunnen laten uitstromen naar regulier werk. Iedereen krijgt een vaste consulent, de zogenaamde klantmanager. Daarnaast zijn er drie prioritaire groepen (jongeren, allochtonen tussen 23 en 40 jaar, alleenstaande ouders) voor wie nieuw beleid wordt ontwikkeld. Voor jongeren komt een sluitende aanpak. Dit betekent dat iedere jongere tot 23 jaar een arbeidsovereenkomst krijgt van een half jaar, een jongerenwerkervaringsbaan (voor 2005 worden er 100 JWB ingezet). Van daaruit wordt toegewerkt naar een reguliere baan. Jongeren zonder startkwalificatie worden zoveel mogelijk teruggeleid naar school. Voor 2005 worden er 1600 diverse trajecten ingekocht, waarvan de helft voor nieuwe instroom en de helft voor kansrijke klanten uit het zittende bestand. Hiermee is een bedrag gemoeid van ± E 9 miljoen. Het streven is om op 1 januari 2008 in totaal 450 werkervaringsbanen te hebben.

Participatiepijler
Naast de bijstandgerechtigden die niet binnendrie jaar kunnen uitstromen, bevinden zich in de pijler participatie ook de huidige WIW'ers en Id'ers. Momenteel zijn er nog ca. 1500 gesubsidieerde banen. Door extra in te zetten op begeleiding en scholing kunnen naar verwachting nog circa 700 mensen uitstromen. De participatiebanen worden afgebouwd tot een stabiel aantal van 800. We verwachten dat de mensen in deze banen op termijn niet zullen uitstromen naar regulier werk. Dit betekent dat ze aangewezen blijven op een gesubsidieerde baan. Instroom van nieuwe mensen is alleen mogelijk door vervanging via uitstroombeleid en natuurlijk verloop. Uitbreiding van het aantal van 800 wordt mogelijk met het raadsinitiatief voor participatiebanen. Mochten de doelstellingen met het reïntegratiebeleid onvoldoende gerealiseerd worden, dan kan overwogen worden extra participatiebanen in te stellen. Voor gesubsidieerde banen is in 2005 ± 25 miljoen euro beschikbaar. Naast de participatie en werkervaringsbanen kopen we jaarlijks 500 trajecten in voor zorg en activering. Doel van deze trajecten is het voorkomen van maatschappelijk isolement en ondersteuning bij mantelzorg en vrijwilligerswerk. Voor 2005 wordt hier 1 miljoen euro op ingezet. Ondernemers vormen tevens een doelgroep van het reïntegratiebeleid. Vacatures die nu niet vervuld kunnen worden, ziet het college als gemiste kansen. Samen met ondernemers en het ROC wordt scholing ingezet en moet de afstand tussen werkzoekenden en vacatures worden opgeheven.

Handhavingsbeleid
Het college zet de lijn voort, die de afgelopen jaren al was uitgezet: minder algemeen beleid, meer actief sturen op signalen en op risicogroepen. Nieuw element is dat de klant meer verantwoordelijkheid krijgt in ruil voor minder bureaucratie. Zo hoeft men voortaan niet meer maandelijks een inkomstenbriefje in te leveren en worden de heronderzoeken niet meer op de oude wijze uitgevoerd. Daar staat tegenover dat er gerichter wordt ingezet op handhaving: controle wordt uitgevoerd op momenten dat het nodig is en vooral bij die groepen waar een groot frauderisico aanwezig is.

Klantenparticipatie
Het college vindt het belangrijk om het bijstandsbeleid goed te laten aansluiten op de wensen en behoeften van de klanten. Zij vormen de toetssteen voor beleid en kunnen een essentiële bijdrage leveren aan de beleidsontwikkeling. Het college krijgt op deze wijze zicht op de knelpunten die zich in de praktijk voordoen. Nijmegen kent al jaren een klantgroepenoverleg, waaraan allerlei organisaties deelnemen. Daarnaast worden klantenpanels ingezet en wordt er elke twee jaar een klantentevredenheidsonderzoek uitgevoerd. De Wwb verplicht het gemeentebestuur om de regels rond klantenparticipatie vast te leggen in een verordening. Het college heeft deze gelegenheid gebruikt om het klantgroepenoverleg te structureren en onafhankelijker te maken van de ambtelijke organisatie (onafhankelijke voorzitter, eigen budget voor communicatie en onderzoek). Naast het voorbereiden en voorzitten van de vergadering bewaakt de voorzitter de uitvoering van toezeggingen gedaan door college en ambtenaren. Klantenparticipatie wordt beter zichtbaar in deze constructie en de betrokkenheid van klanten bij het vaststellen van beleid en uitvoering wordt hiermee potentieel verhoogd.

Verantwoording
Met de invoering van de Wwb is de rol van de gemeenteraad gewijzigd. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB en draagt zelf de financiële risico's. Uiteindelijk is het de gemeenteraad die stuurt en controleert. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen, wordt de gemeenteraad periodiek geïnformeerd over de stand van zaken.

Financiën
Een financieel overzicht wordt separaat ter hand gesteld.

Hoogachtend,
college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers


---- --
Collegevoorstel
Advies: Openbaar

Onderwerp
|Beleidsplan reïntegratie 2005-2008 Wwb                                     |
Programma / Programmanummer
Arbeidsmarktbeleid / 3210

Portefeuillehouders
L. Scholten
|Samenvatting                                    |
|Het Beleidsplan reïntegratie 2005 - 2008 in het |
|kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) is een  |
|nadere uitwerking van de notitie Strategische   |
|visie Wet werk en bijstand 2005 e.v.. Dit plan  |
|geeft vorm aan het beleid dat de gemeente       |
|Nijmegen de komende 4 jaar zal gaan voeren      |
|rondom de arbeidsreïntegratie van Nijmeegse     |
|bijstandsgerechtigden en aanverwante            |
|doelgroepen. Met deze notitie worden de         |
|beleidskaders door uw raad vastgesteld, zodat u |
|uw controlerende taak kan uitvoeren. Deze kaders|
|zullen hun juridische grondslag vinden in een   |
|reïntegratieverordening die later dit jaar door |
|uw raad zal worden vastgesteld.                 |
|Voorstel om te besluiten                        |
|Het Beleidsplan reïntegratie 2005-2008 vast te  |
|stellen, en in het bijzonder in te stemmen met  |
|de daarin opgenomen opdrachten en keuzes;       |
|Aan ons college de opdracht te verstrekken om,  |
|daar waar noodzakelijk, de beleidskaders verder |
|uit te werken in operationaliseringsplannen;    |
|In te stemmen met een meer flexibele benadering |
|van de 50-50% regeling met betrekking tot het   |
|werkdeel FWI, zodat indien noodzakelijk meer    |
|geld kan worden aangewend ten behoeve van       |
|participatiedoeleinden;                         |
|In te stemmen met de in dit voorstel opgenomen  |
|budgettering van het werkdeel van het FWI;      |
|Aan ons college de opdracht te verstrekken een  |
|prestatiecontract rondom de in het beleidsplan  |
|opgenomen taakstellingen af te sluiten met de   |
|directeur van de directie Inwoners, waarin ook  |
|consequenties voor het niet behalen van die     |
|taakstellingen zijn opgenomen;                  |
|De uitgangspunten van deze beleidsnotitie als   |
|basis te verklaren voor het verdere uitwerken   |
|van de Reïntegratieverordening.                 |
|1 = "1" "(" "(" ( Besluitvorming aan de Raad 0 =|
|"1" "(" "(" ( Formele advisering van de Raad    |
|Besluit B&W d.d.  nummer:                       |
|Conform advies                                  |
|Aanhouden                                       |
|Anders, nl.                                     |
IBW-nummer

|Directie/afdeling,      |
|ambtenaar, telefoonnr.  |
|N810, B. Hulskotte, 9216|
|                        |
|Datum ambtelijk voorstel|
|                        |
|20 april 2004           |
|Registratienummer       |
|4.25117                 |
|Directies  | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|           | |akko| |    |
|           | |ord | |    |
|H. van     | |    | |    |
|Dreumel,   | |    | |    |
|C520       | |    | |    |
|H. Schuit, | |    | |    |
|N400       | |    | |    |
|Verantwoordelijke       |
|directie:               |
|F. Brink,  | |    | |    |
|N840       | |    | |    |
|Z. van Koot| |    | |    |
|en, N800   | |    | |    |
|Directeur  | |    | |    |
|           | |    | |    |
|           | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|Procescoörd| |    | |    |
|inatie     | |    | |    |
|Gemeentesec| |    | |    |
|retaris    | |    | |    |
|Portefeuill| |    | |    |
|ehouder    | |    | |    |
|           | |    | |    |
Inleiding

Doelstelling

Argumenten

Financiën

Juridische aspecten

Communicatie

Uitvoering


---- --
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 9 juni 2004 / 4.25117

Onderwerp
Beleidsplan reïntegratie 2005 - 2008 Wwb

Programma / Programmanummer
Arbeidsmarktbeleid / 3210

Portefeuillehouder
L. Scholten

Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 11 mei 2004

Samenvatting
Het Beleidsplan reïntegratie 2005 - 2008 in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) is een nadere uitwerking van de notitie Strategische visie Wet werk en bijstand 2005 e.v.. Dit plan geeft vorm aan het beleid dat de gemeente Nijmegen de komende 4 jaar zal gaan voeren rondom de arbeidsreïntegratie en participatie van Nijmeegse bijstandsgerechtigden en aanverwante doelgroepen. Met deze notitie worden de beleidskaders door uw raad vastgesteld, zodat u uw controlerende taak kan uitvoeren. Deze kaders zullen hun juridische grondslag vinden in een reïntegratieverordening die later dit jaar door uw raad zal worden vastgesteld. Vanwege de vele onzekere factoren die invloed uitoefenen op het reïntegratiebeleid, worden in deze notitie alleen de taakstellingen voor 2005 opgenomen. Voor verdere jaren worden de taakstellingen vastgelegd in reguliere rapportage- en verantwoordingsstukken. Ook het verslag over gevoerd beleid zal de komende jaren via de halfjaar- en jaarrapportage aan de raad worden voorgelegd.

Voorstel om te besluiten

1. Het Beleidsplan reïntegratie 2005-2008 vast te stellen, en in het bijzonder in te stemmen met de daarin opgenomen opdrachten en keuzes;
2. Aan ons college de opdracht te verstrekken om, daar waar noodzakelijk, de beleidskaders verder uit te werken in operationaliseringsplannen;
3. In te stemmen met een meer flexibele benadering van de 50-50% regeling met betrekking tot het werkdeel FWI, zodat indien noodzakelijk meer geld kan worden aangewend ten behoeve van participatiedoeleinden;
4. In te stemmen met de in dit voorstel opgenomen budgettering van het werkdeel van het FWI;
5. Aan ons college de opdracht te verstrekken een prestatiecontract rondom de in het beleidsplan opgenomen taakstellingen af te sluiten met de directeur van de directie Inwoners, waarin ook consequenties voor het niet behalen van die taakstellingen zijn opgenomen;
6. De uitgangspunten van deze beleidsnotitie als basis te verklaren voor het verdere uitwerken van de Reïntegratieverordening.

Aan de Raad van de gemeente Nijmegen

Inleiding

Met de Strategische visie Wet werk en bijstand 2005 e.v. heeft uw Raad een strategisch kader voor de ontwikkeling van verder bijstandsbeleid onder regime van de Wwb vastgesteld. De belangrijkste punten die daarbij, in het kader van het reïntegratiebeleid, zijn vastgelegd zijn: . Elke bijstandsgerechtigde heeft recht op ondersteuning bij reïntegratie. De juridische grondslagen hieromheen worden vastgelegd in een verordening; . Er komt een scheiding tussen twee pijlers Reïntegratie en Participatie. . Mensen met een uitkering van wie bepaald is dat ze binnen 2 jaar moeten kunnen uitstromen naar regulier werk, krijgen een trajectplan waarin bindende afspraken gemaakt worden over de werkwijze die gevolgd zal worden om aan die baan te komen. Deze trajecten kunnen een intensief karakter krijgen, waarbij de klant, afhankelijk van het vastgestelde traject, gemiddeld 20 uur per week verplicht is bezig te zijn met het verkrijgen van een reguliere baan; . Reïntegratie zal mede plaatsvinden vanuit een vraaggerichte benadering. . De reïntegratie-inspanningen zullen zich met name richten op de volgende doelgroepen: a. (Allochtone) Jongeren tot 23 jaar; b. Allochtonen tussen de 23 en 40 jaar; c. Bijstandsgerechtigden jonger dan 50 jaar en korter dan 1 jaar in de uitkering; d. Alleenstaande (tiener) ouders
e. De kansrijken (waaronder de gemotiveerden); f. Niet-uitkeringsgerechtigden.
. Maximaal 50% van het beschikbare budget in het werkdeel FWI mag worden aangewend voor gesubsidieerde banen op participatiegrondslag. Dit houdt in dat de huidige populatie gesubsidieerde werknemers in ieder geval terug gebracht moet worden tot op het niveau dat de kosten niet meer dan 50% van het werkdeel beslaan (nu nog 65%). . De beschikbare middelen zullen efficiënter ingezet moeten worden. Zo zullen, daar waar mogelijk, afspraken binnen bestaande budgetsubsidies meer afgestemd moeten worden op de wensen van de Nijmeegse bijstandsgerechtigde. Ook zullen de mogelijkheden die andere financieringsbronnen bieden, zoals de Europese structuurfondsen (EFRO, ESF) en sectorfondsen meer benut gaan worden.

In het voorliggende beleidsplan zijn de bovenstaande zaken uitgewerkt naar een tactisch beleidsniveau, waardoor uw raad in uw rol als controlerend bestuursorgaan sturing kan geven aan het beleidsproces. Ons college zal verdere invulling geven aan de operationalisering. Ons college zal een prestatiecontract afsluiten met de directeur van de directie Inwoners, waarin ook consequenties voor het niet behalen van de taakstellingen zijn opgenomen. In deze tijd van toenemende werkloosheid en met de risico's die de Wwb met zich meebrengt kan de gemeente het zich niet permitteren dat de voorgestelde realisatiecijfers niet behaald worden. Van dit feit moet iedereen doordrongen zijn.

Bij de uitwerking van het strategische kader is getracht de volledige ruimte die de Wwb biedt te benutten. De specifieke Nijmeegse situatie is hierbij uitgangspunt geweest. Dit geldt zowel voor de karakteristieken van het bestand bijstandsgerechtigden als voor de arbeidsmarkt.

Doelstelling

Het doel van het reïntegratiebeleid de komende jaren is gericht op zoveel mogelijk duurzame uitstroom naar regulier werk van de in de inleiding genoemde doelgroepen. Hiermee wordt de financiële ruimte gecreëerd om in een later stadium ook weer specifieker beleid te ontwikkelen voor de wat minder kansrijke en specifieke doelgroepen.

Bij de reïntegratieactiviteiten die ontplooid worden is het van belang dat de belangen van de klant voorop staan. Omdat het echter onder de huidige economische omstandigheden niet opportuun is te verwachten dat de individuele wensen van de klant volledig gehonoreerd kunnen worden, moeten de mogelijkheden en de ruimte die de regionale arbeidsmarkt bieden zoveel mogelijk benut worden. De wensen en behoeften van werkgevers moeten in beeld worden gebracht en leidend worden bij de reïntegratie.

Voor die bijstandsgerechtigden die de overstap naar de reguliere arbeidsmarkt niet (binnen 3 jaar) kunnen maken, zullen er middelen worden gereserveerd om participatie-instrumenten mee te bekostigen. Hoewel hier dus geen nieuw specifiek beleid op zal worden geformuleerd, blijft er zeker sprake van een participatiedoelstelling. Voor die klanten die vanwege verschillende redenen (voorlopig) niet kunnen deelnemen aan reïntegratieactiviteiten, is het mogelijk om (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Dit kan echter niet meer op collectieve basis. Aan elke ontheffing zal een individuele beoordeling ten grondslag moeten liggen.

Argumenten

In de Strategische visie. is al uitgebreid ingegaan op de risico's die de Wwb voor gemeenten met zich meebrengt. Deze risico's rechtvaardigen de keus om vooral in te zetten op specifieke doelgroepen en daar het zwaartepunt van de reïntegratie-inspanningen op te leggen. Overigens is bij de beleidsontwikkeling wel rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van beschikbare middelen voor alle doelgroepen, zoals de wet dat ook voorschrijft. Daarnaast is het van belang, dat als de gemeente haar bijstandsgerechtigden meer zal aanspreken op de plicht om te reïntegreren, zij ook moet zorgen dat er voldoende faciliteiten hiertoe aanwezig zijn. Naast voldoende inkoop van reïntegratietrajecten, zullen er vanaf het najaar 2004 of in de loop van 2005 dus diverse instrumenten en experimenten ontwikkeld worden, die moeten kunnen voorzien in de rechtmatige ondersteuning van de klant bij zijn of haar gang naar de reguliere arbeidsmarkt. Het beleid dat gepresenteerd wordt, moet zorg dragen voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare middelen in het werkdeel van het Fonds voor Werk en Inkomen (FWI). Hiertoe is het vooral van belang om met name de instroom van nieuwe bijstandsgerechtigden zo beperkt mogelijk te houden. De inspanningen van de uitvoeringsorganisatie zullen derhalve voor een belangrijk deel verschuiven naar de poort.

Financiën

Het grootste gedeelte van het werkdeel FWI moet in de betreffende beleidsperiode nog worden ingezet ten behoeve van de huidige populatie WIW en ID-medewerkers. Het gaat in 2005 om 23,6 miljoen euro, dit is circa 65% van het budget. De overige 35% kan worden gebruikt voor reïntegratiedoeleinden ten behoeve van nieuwe of bestaande bijstandsgerechtigden.

Met deze beleidsvoornemens is de verwachting dat er eind 2005 sprake zal zijn van een overschot op het werkdeel van circa 3 ton euro. Circa 10 miljoen euro zal daadwerkelijk besteed worden aan reïntegratieactiviteiten voor bijstandsgerechtigden. Dit budget is verdeeld naar de doelgroepen zoals hierboven genoemd. Nadere invulling zal indien noodzakelijk, via operationaliseringsplannen door ons college bewerkstelligd worden.

Kort overzicht inzet werkdeel FWI 2005
|Beschikbaar budget            |38,0      |
|                              |miljoen   |
|Jongeren                      |1,8       |
|Allochtonen tussen 23 en 40   |miljoen   |
|jaar Alleenstaande ouders     |2,0       |
|Kansrijken en gemotiveerden   |miljoen   |
|Nuggers                       |1,6       |
|Uitstroom WIW & ID            |miljoen   |
|WIW                           |1,6       |
|ID                            |miljoen   |
|Werkervaringsbanen 2004       |0,4       |
|Agenda voor de toekomst       |miljoen   |
|Sociale activering            |0,4       |
|Experimenten                  |miljoen   |
|                              |7,1       |
|                              |miljoen   |
|                              |16,5      |
|                              |miljoen   |
|                              |1,1       |
|                              |miljoen   |
|                              |1,2       |
|                              |miljoen   |
|                              |1,5       |
|                              |miljoen   |
|                              |2,5       |
|                              |miljoen   |
|Totale uitgaven               |37,6      |
|                              |miljoen   |
|Overschot                     |0,4       |
|                              |miljoen   |
Het overschot van 0,4 miljoen zal worden toegevoegd aan het geprognosticeerde overschot van 2004 van E 3,5 miljoen.

Via de Strategische visie. is besloten dat in de toekomst, zodra dit niveau bereikt is, 50% van het beschikbare werkdeel ingezet kan worden ter financiering van banen met een participatie-doelstelling. Vanwege de ambitieuze taakstellingen zoals opgenomen in dit voorstel, kan wel eens de noodzaak gaan bestaan met deze verhouding wat flexibeler om te gaan dan in eerste instantie verondersteld werd. Zo kan het met name gebeuren dat onverhoopt toch meer mensen op een participatie-activiteit in plaats van een reïntegratie-activitieit aangewezen zijn dan vooraf gedacht. Dit kan de noodzaak teweeg brengen om meer geld in te zetten voor banen met een participatiedoelstelling. Via de halfjaarlijkse rapportagemomenten zal deze mogelijke noodzaak gevolgd worden, waarbij eventuele aanpassingen dan doorgevoerd kunnen worden.

Naast de middelen uit het FWI zullen ook andere financieringsmiddelen indien mogelijk, aangewend worden om de reïntegratieactiviteiten ten behoeve van Nijmeegse bijstandsgerechtigden te financieren. Hierbij valt te denken aan ESF, diverse Opleiding- en Ontwikkelingsfondsen (O&O), budgetsubsidies etc.

Juridische aspecten

De beleidsvoornemens zoals deze in het onderliggende voorstel gepresenteerd worden, zullen hun juridische beslag krijgen in een reïntegratieverordening. Deze verordening legt ons college in juli aan uw raad ter besluitvorming voor. In de beleidsplannen en daarmee de verordening heeft ons college een evenwichtige aanpak nagestreefd van de groepen belanghebbenden waar de gemeente verantwoordelijk voor is. Hoewel de nadruk van de beleidsinspanningen zich met name richt op de reïntegratie van een aantal nader bepaalde doelgroepen, zijn er ook voldoende middelen beschikbaar ten behoeve van participatiedoeleinden en hoeft geen enkele klant buiten de boot te vallen.

Communicatie

Bij het raadsvoorstel bij de Strategische visie Wet werk en bijstand 2005 e.v., is reeds een uitgebreid communicatieplan gevoegd, dat voorziet in de gehele communicatie rond de invoering van de Wwb. Dus ook de communicatie omtrent deze beleidsvoornemens wordt hierin geregeld.

Uitvoering

De tactische beleidsnotitie die nu voorligt, voorziet in de kaders omtrent de reïntegratie van bijstandsgerechtigden en aanverwante doelgroepen voor een periode van 4 jaar. Binnen deze kaders heeft ons college de ruimte om uitvoering te geven aan het beleid en de nodige inspanningen te verrichten om de hier vastgestelde prestatie-afspraken te behalen. Indien nodig zal ons college aanvullende beleidsregels vaststellen. Uw raad wordt middels deze notitie de handvaten geboden om sturing te geven aan dit proces en tussentijds en bij afloop van de beleidsperiode de voortgang en resultaten te beoordelen.

Bij de beleidsontwikkeling zijn alle huidige en te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn bij de reïntegratie van de doelgroepen, meegenomen. Mochten er zich de komende tijd ontwikkelingen voordoen die bijsturing van beleid vereisen, dan zal ons college dit niet nalaten. Mocht hierbij blijken dat er wijzigingen in de begroting of de vastgestelde verordening noodzakelijk zijn, dan zal dit uiteraard aan uw raad worden voorgelegd.

In 2005 zal ons college er naar streven het volgende ambitieniveau te realiseren:
|Doelgroep                   |Aantal      |Uitstroom naar       |
|                            |trajecten   |regulier werk        |
|Jongeren                    |400         |125                  |
|Allochtonen tussen 23 en 40 |350         |140                  |
|jaar Alleenstaande ouders   |250         |75                   |
|Overige                     |200         |90                   |
|bijstandsgerechtigden       |150         |55                   |
|Nuggers                     |250         |150                  |
|Uitstroom WIW & ID          |            |                     |
|Totaal                      |1600        |635                  |
Voor 2005 zijn er instrumenten ontwikkeld die het beste invulling geven aan de beleidsvoornemens die in de Strategische visie. geschetst zijn. Concreet betekent dat onder andere dat de Werkervaringsbaan (WEB) zoals die in de Tijdelijke verordening werkervaringsinstrumenten wordt beschreven, wat meer toegespitst wordt op de reïntegratiedoelstelling zoals die verwoord is in de visie. Hiermee wordt een product als de Brugbaan (BB) overbodig. Dit is te verantwoorden, omdat het bij de Brugbaan vaak meer om een stimuleringspremie voor werkgevers gaat, dan om een reïntegratie-instrument voor potentiële werknemers. Werkgevers hebben al eerder aangegeven veel meer behoefte te hebben aan (externe) begeleiding van nieuw personeel dan aan financiële ondersteuning. Deze begeleiding kan geboden worden via de Werkervaringsbaan. Aan het begin van het proces zullen reïntegratieklanten meer gebruik moeten gaan maken van stages, vrijwilligerswerk en andere reïntegratie-activiteiten. Er zal een instrument worden ontwikkeld waarbij bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering een korte periode in een productie-omgeving kunnen wennen aan het feit dat ze weer moeten werken. Bij deze Arbeidsgewenningsplaats (AGP) staan dus niet zozeer de werkvaardigheden, als wel de arbeidsethiek voorop. Pas als de klanten die voldoende onder de knie hebben kan de werkelijke werkervaring worden opgedaan via de werkervaringsbaan. Om de sluitende aanpak voor jongeren te optimaliseren zal er een jongerenwerkervaringsbaan (JWB) beschikbaar komen. Een instrument dat overeenkomsten vertoont met de algemene werkervaringsbaan, maar meer toegespitst is op de specifieke situatie waarin jongeren tot 23 jaar verkeren.

|Aannames    |      |      |      |        |      |      |      |
|gesubsidieer|      |      |      |        |      |      |      |
|de arbeid   |      |      |      |        |      |      |      |
|2004-2007   |      |      |      |        |      |      |      |
|            |Wiw bt|Wiw ot|ID    |Wiw-WEP/|JWB   |WEB   |AGP   |
|            |      |      |      |BB      |      |      |      |
|Stand       |316   |285   |1093  |27      |0     |0     |0     |
|01-01-2004  |      |      |      |        |      |      |      |
|Instroom    |0     |0     |0     |40      |0     |100   |0     |
|Uitstroom   |100   |25    |150   |47      |0     |20    |0     |
|            |      |      |      |        |      |      |      |
|Stand       |216   |260   |943   |20      |0     |80    |0     |
|01-01-2005  |      |      |      |        |      |      |      |
|Instroom    |0     |0     |0     |0       |100   |200   |200   |
|Uitstroom   |100   |50    |100   |20      |75    |40    |100   |
|            |      |      |      |        |      |      |      |
|Stand       |116   |210   |843   |0       |25    |240   |100   |
|01-01-2006  |      |      |      |        |      |      |      |
|Instroom    |0     |0     |0     |        |100   |250   |200   |
|Uitstroom   |116   |50    |75    |0       |75    |115   |150   |
|            |      |      |      |        |      |      |      |
|Stand       |0     |160   |768   |0       |50    |375   |150   |
|01-01-2007  |      |      |      |        |      |      |      |
|Instroom    |0     |0     |0     |0       |100   |250   |200   |
|Uitstroom   |0     |50    |75    |0       |100   |175   |150   |
|            |      |      |      |        |      |      |      |
|Stand       |0     |110   |693   |0       |50    |450   |200   |
|01-01-2008  |      |      |      |        |      |      |      |
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers


---- --
Beleidsplan

REÏNTEGRATIE
2005 - 2008

In het kader van de

WET WERK en BIJSTAND

Directie Inwoners

April 2004
INHOUDSOPGAVE


1. INLEIDING: VAN STRATEGIE NAAR TACTIEK 3 Kernpunten visie 3
Randvoorwaarden 5


2. FINANCIEEL KADER 8
Inzet FWI 2005 8
Middelencoördinatie 9


3. REÏNTEGRATIE 11
Inleiding 11
Nieuwe instroom: de Poortwachtersfunctie 11 Zittend bestand 13
Schematische beleidsweergave pijler reïntegratie 13


4. PARTICIPATIE 13
Inleiding 13
Gesubsidieerde arbeid op basis van participatie 13


5. INSTRUMENTEN 13
Inleiding 13
Jongerenwerkervaringsbaan 13
De werkervaringsbaan 13
De arbeidsgewenningsplaats 13
Inkoop trajecten 13
Scholing 13
Stimuleringspremie 13
Wijkgericht werken 13
Vrijwilligerswerk 13
Sociale activering 13
Afstemming WSW 13


6. EXPERIMENTEN 13
Inleiding 13
Werkgeversbenadering 13
De Werkplaza 13
Experimenten in het kader van sluitende aanpak jongeren 13 Participatiebanen 13


7. FINANCIEEL OVERZICHT 13
INLEIDING: VAN STRATEGIE NAAR TACTIEK

Voor u ligt het Beleidsplan Reïntegratie in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) 2005. Dit beleidsplan is een nadere uitwerking van de Strategische visie Wet werk en bijstand 2005 e.v.. Dit plan geeft vorm aan het tactische beleid dat de gemeente Nijmegen de komende 4 jaar (2005 - 2008) zal gaan voeren rondom de arbeidsreïntegratie van Nijmeegse bijstandsgerechtigden en aanverwante doelgroepen. Met deze notitie worden de beleidskaders door de gemeenteraad vastgesteld, zodat zij haar controlerende taak kan uitvoeren. Deze kaders zullen hun juridische grondslag vinden in een reïntegratieverordening die later dit jaar door de raad zal worden vastgesteld. Indien nodig kan ons college, vanuit de verordening, aanvullende maatregelen met betrekking tot het uitvoerend beleid nemen, zodat zij de resultaten kan bereiken die de raad via dit plan vaststelt. Vanwege de vele onzekere factoren die invloed uitoefenen op het reïntegratiebeleid, worden in deze notitie alleen de taakstellingen voor 2005 opgenomen. Voor verdere jaren worden de taakstellingen vastgelegd in reguliere rapportage- en verantwoordingsstukken. Ook het verslag over gevoerd beleid zal de komende jaren via de halfjaar- en jaarrapportage aan de raad worden voorgelegd.

In de Wwb wordt de gemeente Nijmegen voor 100% verantwoordelijk voor de bijstandsuitkeringen van haar inwoners. Dat heeft consequenties voor de beleidskeuzes die gemaakt zijn, immers de bijstandsuitkering is een inkomensvoorziening voor duizenden inwoners van Nijmegen die te allen tijden gegarandeerd moet blijven. Aangezien het grootste risico zit in een mogelijke groei van het aantal bijstandsgerechtigden wordt de komende jaren veel meer ingezet op het voorkomen van die instroom in de bijstand. Stond in het verleden de zelfredzaamheid centraal bij bijstandsgerechtigden die kansrijk werden geacht op de arbeidsmarkt, vanaf nu zullen die mensen actief begeleid worden, met bindende afspraken vastgelegd in een trajectplan. Reïntegratiemiddelen zullen ook eerder ingezet gaan worden, waardoor een verschuiving van middelen in het werkdeel van het FWI noodzakelijk is. Er is gezocht naar een nieuwe balans in de besteding van middelen tussen de reïntegratie en participatiedoelstelling van ons beleid. De landelijke bezuinigingen hebben noodgedwongen tot een forse vermindering van het aantal gesubsidieerde banen geleid. De keuze wordt nu gemaakt om in de toekomst vooral in te zetten op gesubsidieerde banen voor bepaalde tijd. Op die manier kan een belangrijk werkervaringsinstrument behouden blijven en kan de sociale infrastructuur op voldoende peil gehouden worden terwijl het financiële beslag jaarlijks bijgestuurd kan worden indien nodig. Pas als er voldoende ruimte in het werkdeel FWI is gecreëerd, is het verantwoord om weer te gaan werken met participatiebanen, waarbij uitstroom naar regulier werk geen primair doel is. Tevens is het dan van belang dat er binnen het beschikbaar budget een vast deel wordt gereserveerd voor deze participatiebanen. Hiermee wordt voorkomen dat ongemerkt een steeds groter wordend deel van de beschikbare middelen weer wordt ingezet voor een statisch instrument als de participatiebaan. Om dit punt zo snel mogelijk te bereiken is het van belang dat sturing op uitstroom op de huidige gesubsidieerde banen onverminderd wordt voortgezet.

Kernpunten visie

In de Strategische visie. is de bovenstaande visie verder uitgewerkt. De belangrijkste punten die daarbij, in het kader van het reïntegratiebeleid, zijn vastgelegd zijn: . Elke bijstandsgerechtigde heeft recht op ondersteuning bij reïntegratie. De juridische grondslagen hieromheen worden vastgelegd in een verordening; . Er komt een scheiding tussen twee pijlers Reïntegratie en Participatie. . Mensen met een uitkering van wie bepaald is dat ze binnen 2 jaar moeten kunnen uitstromen naar regulier werk, krijgen een trajectplan waarin bindende afspraken gemaakt worden over de werkwijze die gevolgd zal worden om aan die baan te komen. Deze trajecten kunnen een intensief karakter krijgen, waarbij de klant, afhankelijk van het vastgestelde traject, gemiddeld 20 uur per week verplicht is bezig te zijn met het verkrijgen van een reguliere baan; . Reïntegratie zal mede plaatsvinden vanuit een vraaggerichte benadering. . De reïntegratie-inspanningen zullen zich met name richten op de volgende doelgroepen:
1. (Allochtone) Jongeren tot 23 jaar;
2. Allochtonen tussen de 23 en 40 jaar;
3. Bijstandsgerechtigden jonger dan 50 jaar en korter dan 1 jaar in de uitkering;
4. Alleenstaande (tiener) ouders
5. De kansrijken (waaronder de gemotiveerden);
6. Niet-uitkeringsgerechtigden. . Maximaal 50% van het beschikbare budget in het werkdeel FWI mag worden aangewend voor gesubsidieerde banen op participatiegronden. Dit houdt in dat de huidige populatie gesubsidieerde werknemers in ieder geval terug gebracht moet worden tot op het niveau dat de kosten niet meer dan 50% van het werkdeel beslaan (nu nog 85%). . De beschikbare middelen zullen efficiënter ingezet moeten worden. Zo zullen, daar waar mogelijk, afspraken binnen bestaande budgetsubsidies meer afgestemd moeten worden op de wensen van de Nijmeegse bijstandsgerechtigde. Ook zullen de mogelijkheden die andere financieringsbronnen bieden, zoals de Europese structuurfondsen (EFRO, ESF) en sectorfondsen meer benut gaan worden.

Voor een belangrijk deel bepalen de beschikbare middelen de beleidskeuzes die voorliggen, daarom zal in deze notitie als eerste een financieel kader worden gepresenteerd waarin een en ander uitgevoerd moet worden.

De klantgroepen van de afdeling Sociale Zaken en Werk (SoZaWe) worden onderverdeeld in twee pijlers: Reïntegratie en Participatie. Deze ontwikkeling vormt de basis voor de indeling van deze beleidsnotitie. Klanten waarvan wordt verwacht dat zij (binnen 3 jaar) in staat zijn om regulier werk te bemachtigen komen in de pijler Reïntegratie. Kandidaten die hier langer over gaan doen of aangewezen zijn op zorg en inkomensondersteuning komen in de pijler Participatie.

Doelgroepenbeleid

De diverse doelgroepen vormen de handvaten waarlangs het beleid wordt vormgegeven. Zo zijn ook de hoofdstukken Reïntegratie en Participatie ingedeeld. Per doelgroep wordt aangegeven welke instrumenten inzetbaar zijn. Daarnaast is voor elke afzonderlijke doelgroep een opdrachtformulering opgesteld. Door het beleid rond doelgroepen te formuleren, wordt de mogelijkheid gecreëerd om ook de uitvoering meer klantgericht in te richten. Tot op heden is de uitvoeringsorganisatie productgericht . De komst van de Wwb, de verdere invoering van het klantmanagement en het organisatieontwikkeltraject binnen de directie Inwoners zullen bewerkstelligen dat het productaanbod en daarmee de integraliteit van de dienstverlening meer vanuit één hand gestuurd wordt.

Voor de prioritaire doelgroepen zal (indien noodzakelijk) specifiek beleid worden ontwikkeld, dat in hoofdstuk 3 wordt voorgelegd. Naast dit specifieke beleid bestaan uiteraard ook de reguliere trajectmogelijkheden als ingekochte reïntegratie-trajecten, gesubsidieerde arbeid en participatie i.c. sociale activeringsactiviteiten, die ingezet kunnen worden voor alle klanten, of ze nu wel of niet tot een van de prioritaire doelgroepen behoren. Net zoals in voorgaande jaren streeft de gemeente naar een sluitende aanpak voor alle klanten. Er zal een aanbod worden verzorgd voor alle soorten klanten. In die zin vormt de Wwb dus geen trendbreuk.

Om te voorkomen dat één persoon onder diverse doelgroepen valt worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: . Een bijstandsgerechtigde zonder partner, maar met een kind(eren) valt alleen onder de doelgroep alleenstaande ouders, ongeacht de leeftijd; . Buiten de alleenstaande ouders, valt elke persoon die tot één van de wettelijke bepaalde doelgroepen van de gemeente behoort en jonger is dan 23 altijd onder de doelgroep jongeren. Dit geldt dus ook voor niet-uitkeringsgerechtigde jongeren.

Gezien economische, maatschappelijke en sociale ontwikkelingen is het goed mogelijk dat in de (nabije) toekomst (ook) andere doelgroepen dan de in dit beleidsplan genoemde, extra aandacht behoeven. Beleidsmatig zal er ruimte bestaan om hier invulling aan te geven.

In de laatste hoofdstukken worden de diverse (nieuwe) instrumenten en experimenten gepresenteerd waarvan de diverse doelgroepen gebruik kunnen maken.

Vraaggerichte aanpak

De kansen en mogelijkheden van de werkzoekende zijn uitgangspunt bij reïntegratie. Deze methode van individuele trajectbegeleiding (ITB) is en blijft leading bij klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Om de kloof te overbruggen moet de klant richting passend werk worden gebracht. Het werk (de vacatures) kunnen immers niet passend worden gemaakt aan de klant. Essentieel voor een goede uitvoering van ITB is gerichtheid op een haalbaar einddoel. Bij de start van een traject moet dus een reëel haalbare functie voor de klant worden bepaald. Daarin ging de methode nog weleens mank in het verleden, omdat teveel werd aangesloten bij de wensen van de klant. In tijden van hoogconjunctuur lukte dat nog wel. Nu moet er nadrukkelijk meer vraaggericht worden gewerkt. Een gedegen kennis van de vraagkant van de (regionale) arbeidsmarkt is dus noodzakelijk. Het is daarom van belang dat ook de wensen en behoeften van de werkgevers meer in beeld worden gebracht en leidend worden bij de reïntegratie van de bijstandsgerechtigde. De bijstandsgerechtigde moet immers toegeleid worden naar de reguliere arbeidsmarkt en die wordt in belangrijke mate bepaald door de werkgever. Om hieraan handen en voeten te geven en het ook extra noodzakelijk is geworden vanwege de komst van de Wwb zal er in 2005 en experiment worden gestart waarbij de vraag centraal staat. Voor dit experiment wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

Randvoorwaarden

Sociaal economisch beleid

Binnen het sociaal economische beleid zoals dat op dit moment in ontwikkeling is neemt het reïntegratiebeleid voor (langdurig) werklozen een belangrijk positie in naast twee andere pijlers:
1. Het beleid gericht op ondernemers en het zakelijke klimaat in de stad;
2. Het beleid op de reguliere arbeidsmarktontwikkelingen. Over deze drie pijlers zal een koepel gecreëerd worden, waarbij de betrokkenheid van de burgers centraal staat. Dit principe komt voort uit de idee dat mensen de economie maken.

Uitvoeringsorganisatie

De voorbereidingen voor de invoering van het integraal klantmanagement zijn inmiddels nagenoeg afgerond. Vanaf 1 juli 2004 zullen bij de afdeling Sociale Zaken en Werk de klantmanagers het aanspreekpunt voor de klant en de regisseur voor het hele traject rond de klant, waarin aspecten rond werk, inkomen en zorg in samenhang kunnen worden bezien, zijn. Met het hebben van één contactpersoon kunnen overdrachtsmomenten worden voorkomen, hoeft de klant niet meerdere malen hetzelfde verhaal te vertellen en kan het overzicht van de situatie van de klant behouden blijven. De klantmanagers zijn verantwoordelijk voor de doorgeleiding van de klant naar reïntegratietrajecten, gesubsidieerde arbeid of participatie-activiteiten. Vervolgens is het van belang dat de klantmanager de voortgang bewaakt. Nu het accent bij de Wwb steeds meer op reïntegratie van de bijstandsgerechtigde komt te liggen, zal de nadruk voor de klantmanager veel meer komen te liggen op doelmatigheid dan op de rechtmatigheid. De werkzaamheden van de klantmanager zullen hierop aangepast moeten worden. Zo zal er onderzocht worden hoe het oude systeem van heronderzoeken efficiënter en meer in het licht van de doelmatigheid ingezet kan worden. Hierop wordt dieper ingegaan in het handhavingsbeleidplan Wwb 2005.

De werkelijke uitvoering van reïntegratie-activiteiten wordt uitbesteed aan externe (zoveel mogelijk private) partijen. Via dienstverleningsovereenkomsten zullen prestatie- en kwaliteitsafspraken worden vastgelegd en de gecontracteerde partijen zullen hierop worden afgerekend. De in dit beleidsplan gepresenteerde voornemens moeten voortdurend in het licht van deze verplichte uitbesteding gezien worden. Als regisseur kan de gemeente i.c. de klantmanager de kaders stellen; de gecontracteerde partij kan goeddeels zelf bepalen hoe het vooraf gestelde doel bereikt wordt.

Een goede, gedegen invoering en positionering van het klantmanagement zijn essentieel voor de taakstellingen vanuit de Agenda voor de Toekomst. In 2003 is de afbouw van Waalwerk en de doorlooptijd van de voor het eerst uitgevoerde aanbestedingsprocedure van negatieve invloed gebleken op de taakstellingen die vooraf met het ministerie overeengekomen waren. Dit is de oorzaak dat het aantal te realiseren trajecten in 2004 is opgehoogd. In plaats van de gemeenten af te rekenen op het tekortschietende resultaat van 2003, heeft het ministerie ingestemd de resterende taakstelling voor 2003 over te hevelen naar 2004. Voor Nijmegen betekent dit dat de gemeente in 2004 1900 trajecten ten behoeve van bijstandsgerechtigden moet realiseren. Om de doorgeleiding van dit aantal klanten naar de reïntegratiebedrijven en andere opdrachtnemers op gang te krijgen en houden, is SoZaWe op dit moment bezig om op individueel niveau het klantbestand in beeld te brengen. Er zijn niet voldoende reïntegratietrajecten ingekocht om de nu geldende 1900 trajecten te realiseren. Het overschot werkdeel FWI van E 4,5 miljoen kan grotendeels gebruikt worden om indien mogelijk en noodzakelijk, extra reïntegratietrajecten in te kopen. Indien hiermee de taakstelling voor 2004 gerealiseerd wordt, resteert voor 2005 een taakstelling van 928 trajecten. Mocht de hoge taakstelling voor 2004 overigens niet gerealiseerd worden dan kan een deel van de taakstelling wederom worden overgeheveld naar 2005. De Agenda voor de Toekomst en het integraal klantmanagement zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zeker ook op financieel gebied. Een aantal FTE ter invoering van het klantmanagement wordt immers gefinancierd uit de middelen van de Agenda voor de Toekomst. Voldoende klantmanagers zijn noodzakelijk om de taakstellingen voor de Agenda te realiseren. Als de taakstellingen niet gerealiseerd worden, worden de inkomsten lager, waardoor de financiering voor de extra klantmanagers ontbreekt. Het zijn communicerende vaten.

De taakstellingen zoals die in dit beleidsplan zijn opgenomen zijn afgestemd op de taakstellingen zoals die gelden voor de Agenda voor de Toekomst.

Sociale infrastructuur

De beleidsplannen met betrekking tot reïntegratie hebben niet alleen een grote impact op de bijstandsgerechtigde. Ook bij de (gesubsidieerde) instellingen die gerekend worden tot de Nijmeegse sociale infrastructuur, is het beleid van invloed. Met name op het gebied van de gesubsidieerde arbeid zijn de gevolgen van het uit gezette beleid in de sociale infrastructuur duidelijk merkbaar.

Rechten en plichten

Zoals hierboven al gezegd is in het strategische kader rond de Wwb nadrukkelijk opgenomen dat bijstandsgerechtigden een recht op ondersteuning hebben bij arbeidsinschakeling. Dit geldt wettelijk gezien voor zover deze mensen niet zelfstandig aan een reguliere baan kunnen komen. Het recht zal op basis van individuele afweging worden vastgesteld. Bij de individuele afweging kunnen meegenomen worden de individuele capaciteiten, mogelijkheden (in verband met gezondheid en belastbaarheid) en omstandigheden, de noodzaak voor een traject (blijkend bijv. uit het reintegratieadvies van het CWI en de beoordeling van het reintegratieadvies), de aanwezigheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor, de beschikbaarheid van zorg- en hulpverlening en de financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door de gemeenteraad op basis van de gemeentelijke verordening. Naast dit recht kent de bijstandsgerechtigde ook plichten. In beginsel zijn alle uitkeringsgerechtigden ouder dan 18 jaar en jonger dan 65 jaar verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (waaronder begrepen registratie bij het CWI) en verplicht om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening (waaronder sociale activering die gericht is op arbeidsinschakeling en het meewerken aan een onderzoek die de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling in kaart brengt). De gemeente dient de rechten en de plichten van de uitkeringsgerechtigden vast te leggen in een beschikking (de oude beschikkingen en het eventueel bijbehorende trajectplan op basis van artikel 70 Abw wordt door de nieuwe beschikking vervangen; uiterlijk binnen 1 jaar na invoering van de Wwb door een gemeente moet deze gemeente een nieuwe beschikking hebben afgegeven). De nieuwe beschikkingen moeten zo specifiek mogelijk de concrete, individuele rechten en plichten van de klanten omschrijven. Deze duidelijkheid is noodzakelijk in verband met artikel 18 WWB waarin bepaald is dat de hoogte van de uitkering ook afhangt van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nageleefd. De gemeente bepaalt de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen en legt deze vast in de afstemmingsverordening. Dit geldt ook voor de reintegratie-verplichtingen.

Ontheffing arbeidsverplichtingen

Het is bij wet inmiddels niet meer mogelijk om categoriaal ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Dit zal altijd op basis van individuele beoordeling plaats moeten vinden. Daarom is het van belang dat in de verordening de kaders voor individuele ontheffing van de volledige dan wel gedeeltelijke arbeidsverplichting helder worden vastgelegd. In de verordening zal worden opgenomen dat bijstandsgerechtigden die: . Door middel van een REA-keuring volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard, of; . Beschikken over een indicatie in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, of; . Naar verwachting van de klantmanager (voorlopig) geen kans (meer) maken op een niet-gesubsidieerde baan (bijvoorbeeld door een combinatie van leeftijd, ontbreken werkervaring, zorgtaken en het opleidingsniveau); (tijdelijk) ontheffing kan worden verleend van de actieve sollicitatieverplichting. Dit betekent dat deze klanten niet hoeven te solliciteren maar dat ze wel beschikbaar moeten zijn voor aangeboden voorzieningen. Bij die aangeboden voorzieningen dient dan rekening gehouden te worden met de individuele omstandigheden.

FINANCIEEL KADER

Inzet FWI 2005

De beleidsdoelstellingen zoals in deze notitie beschreven zijn, zijn op hoofdlijnen. Door middel van operationele plannen zal ons college verdere invulling aan de uitvoering en realisatie van de taakstellingen geven. Daarom wordt het beschikbare budget voor 2005 ook ingedeeld op hoofdlijnen.

Ons college zal een prestatiecontract afsluiten met de directeur van de directie Inwoners, waarin ook consequenties voor het niet behalen van de taakstellingen zijn opgenomen. In deze tijd van toenemende werkloosheid en met de risico's die de Wwb met zich meebrengt kan de gemeente het zich niet permitteren dat de voorgestelde realisatiecijfers niet behaald worden. Van dit feit moet iedereen doordrongen zijn.

|BUDGET WERKDEEL WWB                   |2004  |2005  |
|Ontvangsten (in mln E):               |      |      |
|Beschikbaar budget werkdeel           |37,4  |37,9  |
|Overige middelen:                     |      |      |
|Subsidie experiment 'kansen zien en   |0,9   |0,1   |
|benutten'                             |      |      |
|ESF-middelen                          |      |pm    |
|overige budgetsubsidies               |      |pm    |
|Totaal beschikbaar                    |38,2  |38,0  |
De raad zal via deze notitie het financieel kader per doelgroep vaststellen, waarbinnen ons college verdere operationalisering kan uitwerken. Per doelgroep zal er dus een budget worden gereserveerd dat kan worden ingezet ter financiering van de reïntegratietrajecten. Met de term reïntegratieinstrajecten worden in deze notitie alle activiteiten bedoeld die nodig zijn om een bijstandsgerechtigde toe te leiden naar werk, zoals vormen van gesubsidieerde arbeid, ingekochte integrale trajecten bij private partijen, assessments, scholingsproducten etc. Als bijvoorbeeld staat opgenomen dat er 300 jongeren worden opgenomen in een traject, hoeft dit niet te betekenen dat ze alle 300 worden overgedragen naar een reïntegratiebedrijf voor een integraal traject van circa E 5.000,-. Hiermee kan ook bedoeld worden dat deze personen via een enkel assessment direct worden doorgeleid naar een uitzendbureau, of op een gesubsidieerde baan worden geplaatst. Het budget per doelgroep is bepaald op basis van een aantal factoren: . De aantallen trajecten zijn bepaald naar aanleiding van de kaders die gesteld zijn in de Strategische visie.. Stringente voorwaarde hierbij is wel altijd geweest dat er geen overschrijding van het budget wordt geprognosticeerd . Het verwachte aantal in te zetten producten per doelgroep. Deze verwachting wordt hier niet verder uitgewerkt omdat deze is gebaseerd op de huidige kennis van het bestand. De komende maanden vind er bij SoZaWe een nadere verdiepingslag plaats en met die gegevens zullen de verdere operationaliseringsplannen van ons college worden vormgegeven; . Verwachtte kostprijs per product. Deze zijn gebaseerd op ervaringsgegevens, de budgetten die de afgelopen jaren globaal per doelgroep zijn uitegegeven en de intentie om de dienstverlening aan de hier genoemde doelgroepen te intensiveren.

Kort overzicht inzet werkdeel FWI 2005
|Beschikbaar budget            |38,0      |
|                              |miljoen   |
|Jongeren                      |1,8       |
|Allochtonen tussen 23 en 40   |miljoen   |
|jaar Alleenstaande ouders     |2,0       |
|Kansrijken en gemotiveerden   |miljoen   |
|Nuggers                       |1,6       |
|Uitstroom WIW & ID            |miljoen   |
|WIW                           |1,6       |
|ID                            |miljoen   |
|Werkervaringsbanen 2004       |0,4       |
|Agenda voor de toekomst       |miljoen   |
|Sociale activering            |0,4       |
|Experimenten                  |miljoen   |
|                              |7,1       |
|                              |miljoen   |
|                              |16,5      |
|                              |miljoen   |
|                              |1,1       |
|                              |miljoen   |
|                              |1,2       |
|                              |miljoen   |
|                              |1,5       |
|                              |miljoen   |
|                              |2,5       |
|                              |miljoen   |
|Totale uitgaven               |37,6      |
|                              |miljoen   |
|Overschot                     |0,4       |
|                              |miljoen   |
Via de Strategische visie. is besloten dat in de toekomst, zodra dit niveau bereikt is, 50% van het beschikbare werkdeel ingezet kan worden ter financiering van banen met een participatie-doelstelling. Vanwege de ambitieuze taakstellingen zoals opgenomen in dit voorstel, kan wel eens de noodzaak gaan bestaan met deze verhouding wat flexibeler om te gaan dan in eerste instantie verondersteld werd. Zo kan het met name gebeuren dat onverhoopt toch meer mensen op een participatie-activiteit in plaats van een reïntegratie-activitieit aangewezen zijn dan vooraf gedacht. Dit kan de noodzaak teweeg brengen om meer geld in te zetten voor banen met een participatiedoelstelling. Via de halfjaarlijkse rapportagemomenten zal deze mogelijke noodzaak gevolgd worden, waarbij eventuele aanpassingen dan doorgevoerd kunnen worden.

Deze beleidsnotitie wordt afgesloten met een meer gedetailleerd overzicht van de inkomsten en uitgaven zoals ze hier worden voorgesteld. Daarmee worden ook de gevolgen van het voorgestelde beleid zichtbaar.

Middelencoördinatie

De beperkte financiële middelen die de gemeente ter beschikking staan voor de inzet van reïntegratie en participatie van bijstandsgerechtigden, dwingen tot een efficiënte manier van middelencoördinatie. Er zijn diverse manieren waarop aanvullende financiering voor de in dit plan gepresenteerde beleidsvoornemens aangewend kan worden. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste mogelijkheden en de wijze waarop ze ingezet kunnen worden.

Agenda voor de Toekomst

Met de middelen die de gemeente naar verwachting de komende jaren verwerft is een belangrijke impuls aan het klantmanagement gegeven. Helaas zijn deze middelen a-structureel. De laatste inkomsten uit de prestatie-afspraken zal de gemeente in 2006 ontvangen. Vanaf dat moment zullen posten die nu nog op deze middelen geboekt zijn op een andere manier gefinancieerd moeten worden. Nu is het nog te vroeg hier al uitspraken over te doen. Er zal in de reguliere planning- en controlcyclus tijdig een oplossing voor dit probleem worden voorgedragen.

Budgetsubsidies

Aan diverse organisaties in Nijmegen worden jaarlijks subsidies toegekend. Deze subsidies moeten deze organisaties ten eerste aanwenden voor de beheerskosten van de organisatie. Daarnaast moet de organisatie de subsidie aanwenden voor het ontwikkelen van activiteiten ten behoeve van de Nijmeegse burger. Deze subsidies kunnen op twee manieren worden ingezet om de druk op het FWI te verminderen.
1. Een groot deel van de aan te bieden activiteiten is gericht op de minder kansrijke en meer hulpbehoevende personen binnen de gemeenschap. Vaak zit er een overlap tussen deze doelgroep en de mensen die een uitkering ontvangen via de afdeling Sociale Zaken en Werk. De producten richten zich over het algemeen op sociale en dagbestedingsactiviteiten. In het najaar van 2004 zal onderzocht worden in hoeverre producten die via de bestaande subsidierelaties kunnen worden uitgevoerd, opgenomen kunnen worden in de trajectdienstverlening van de reïntegratiebedrijven. Met andere woorden in hoeverre kunnen reïntegratiebedrijven de door gesubsidieerde organisaties verzoregde producten inzetten ten behoeve van de reïnntegrerende bijstandsgerechtigde. In de subsidie-beschikkingen die voor 2005 aan desbetreffende instellingen worden afgegeven, dient met deze vraag rekening gehouden te worden. Voor ontwikkeling en inzet van deze instrumenten hoeft het FWI dan niet aangewend te worden. Bijstandsgerechtigden kunnen door de klantmanager bij SoZaWe doorgestuurd worden naar deze organisaties.
2. Veel van deze instellingen maken gebruik van gesubsidieerde arbeidskrachten, die betaald worden uit het FWI. Een belangrijk deel van deze arbeidskrachten zijn inmiddels onmisbaar voor de organisatie geworden. In die zin is het wenselijk dat deze werknemer een reguliere functie binnen de instelling krijgt, en dat een dergelijke reguliere functie wordt gefinancierd vanuit de budgetsubsidie. In het najaar zal een inventarisatie plaatsvinden of deze wens uitvoerbaar is. Belangrijke vraag die hierdoor beantwoord moet worden is hoeveel banen er op die manier op een andere (reguliere) wijze gefinancierd kunnen worden.

Europees Sociaal Fonds (ESF)

Sinds 2002 zijn de vormgeving en voorwaarden van de ESF-subsidies flink gewijzigd. Waar voorheen alle verantwoording plaats moest vinden op basis van werkelijk gemaakte kosten, zijn er sinds die tijd mogelijkheden gecreëerd om het recht op een ESF-subsidie eenvoudiger te verwerven. Binnen de nieuwe subsidieregels is geregeld dat als er sprake is van een openbare aanbesteding, binnen het project waarvoor ESF wordt aangevraagd, er geen sprake hoeft te zijn van verantwoording op basis van werkelijk gemaakte kosten. De geboden prijs van de opdrachtnemer waarborgt dit immers.

Sinds 2002 zijn gemeenten verplicht om een groot deel van de beschikbare reïntegratie-budgetten uit te besteden via een openbare aanbestedingsprocedure. Deze verplichting valt samen met de bovengenoemde mogelijkheid om ESF-subsidies te verantwoorden. In 2003 is er door SoZaWe voor het eerst een aanbestedingsprocedure doorlopen. Vanwege de complexiteit van een dergelijk proces is toentertijd besloten hierin nog geen ESF-mogelijkheden mee te nemen. De mogelijkheden die ESF biedt zullen in de toekomst zoveel mogelijk benut worden.

Sectorfondsen en Opleiding & Ontwikkelingsfondsen

Er bestaan in Nederland veel vanuit diverse ministeries en sectoren opgerichte fondsen, die bestemd zijn om met name werkgevers te stimuleren en te ondersteunen. Deze fondsen initiëren, coördineren en stimuleren vernieuwende activiteiten op het gebied van arbeidsmarkt, werkgelegenheid en scholing. Omdat het reïntegratiebeleid vormgegeven gaat worden vanuit een vraaggerichte benadering, zullen de werkgevers er meer bij betrokken moeten worden en kunnen de fondsen aangesproken worden.

REÏNTEGRATIE

Inleiding

Het uistroombeleid in het kader van de Wwb zal vanaf 2005 gericht zijn om op een zo efficiënt mogelijke wijze, zoveel mogelijk mensen, binnen afzienbare tijd, duurzaam uit te plaatsen op beschikbare reguliere functies op de regionale arbeidsmarkt. Er zijn twee redenen waarom de gemeente de bijstandspopulatie wil inperken:
1. Mensen zijn persoonlijk gebaat bij een betaalde baan;
2. De financiële kaders en voorwaarden van de Wwb dwingen de gemeente tot het realiseren van zoveel mogelijk uitstroom. Door een creatieve en flexibele aanpak verwacht de gemeente, ook onder de huidige economische omstandigheden, toch nog aanzienlijke resultaten in de bovengenoemde doelstelling te kunnen behalen. Hierbij is het dus van belang dat in eerste instantie wordt ingezet op de meest kansrijke doelgroepen.

Belangrijk onderscheid wordt gemaakt tussen de mensen die zich na 01-01-2005 bij het CWI melden en aanspraak maken op een uitkering (de poortwachtersfunctie) en de mensen die nu al een bijstandsuitkering ontvangen (het zittend bestand).

In dit hoofdstuk wordt een groot aantal beleidsvoornemens gepresenteerd. Voor de overzichtelijkheid worden deze voornemens aan het eind van dit hoofdstuk weergegeven in een schema.

Nieuwe instroom: de Poortwachtersfunctie

In de Strategische visie. is reeds aangegeven dat aan de voorkant van het uitkeringsproces de meeste winst met betrekking tot de efficiënte inzet van bijstandsmiddelen kan worden gerealiseerd. De poortwachtersfunctie is van essentieel belang om de instroom van nieuwe Wwb-klanten zoveel mogelijk te beperken. Er zullen voor een aantal doelgroepen specifieke maatregelen genomen worden, waardoor de poortwachtersfunctie de komende jaren versterkt zal gaan worden.

Het is lastig om een verwachting uit te spreken over het aantal nieuw in te stromen bijstandsgerechtigden in 2005. Landelijk waren de prognose op het moment van opstellen van deze notitie in ieder geval nog niet bekend. Wel is zeker dat de eindstand van het aantal bijstandsgerchtigden lager bleek te zijn dan vooraf werd verwacht. Dit zal ook van invloed op de prognoses voor 2005. Met in het achterhoofd dat er in 2003 ca. 1900 mensen zijn ingestroomd in de bijstand, gaan we er in deze notitie vanuit, rekening houdend met de arbeidsmarktontwikkelingen, wijzigingen in de sociale zekerheidswetgeving etc, dat er in 2005 ca. 2200 nieuwe bijstandsgerechtigden bij zullen komen. Dit is een zeer globale inschatting en de kans is groot dat deze op een later tijdstip bijgesteld zal worden.

Binnen de poortwachtersfunctie is het Centrum voor Werk en inkomen (CWI) nagenoeg de belangrijkste ketenpartner. Het CWI heeft voor de gemeente een preventieve en een curatieve taak. Volgens SUWI is het CWI verantwoordelijk voor de bemiddeling van fase 1 klanten. Tijdens het eerste half jaar van werkloosheid heeft het CWI de opdracht om uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt (fase 1) te bemiddelen naar werk. Ter ondersteuning van dit bemiddelingsproces organiseert het CWI eenvoudige reïntegratie-activiteiten zoals een sollicitatietraining of individuele coaching. Indien na een half jaar geen uitstroom is bereikt wordt de klant alsnog overgedragen naar de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV) of de gemeente. Momenteel heeft het CWI, met name door de grote aantallen aanvragen voor een bijstandsuitkering moeite met een efficiënte invulling van de vastgestelde werkprocessen en taakstellingen. Om dit probleem te doorbreken is het van belang bemiddeling en reïntegratie in een vroeg stadium aan te bieden binnen het CWI. In de nog af te sluiten Service Niveau Overeenkomst (SNO) voor 2005 zullen hierover taakstellende afspraken worden gemaakt.

In 2003 zijn een kleine 1900 mensen via het CWI ingestroomd in de bijstand. Een belangrijk deel van deze populatie wordt ingedeeld in fase 2, 3 of 4 en direct overgedragen aan de afdeling Sociale Zaken en Werk. Hier duurt het nog weer enige tijd voordat deze mensen een reïntegratietraject of activiteit in de richting van reïntegratie krijgen aangeboden. De middelen die het CWI beschikbaar heeft voor de herplaatsing van de fase 1 klanten zijn beperkt. Bijna 85% van alle fase 1 geïndiceerde bijstandsgerechtigden wordt na een half jaar toch nog overgeheveld naar de afdeling Sociale Zaken en Werk. Het is dus zaak om voor zowel de fase 1 als de fase 2, 3 en 4 klanten de dienstverlening versneld en uitgebreid in te kunnen zetten. Het is voor nieuwe bijstandsgerechtigden van belang dat de CWI-dienstverlening en de dienstverlening van de afdeling Sociale Zaken en Werk zo snel mogelijk geïntegreerd aan alle arbeidsplichtige bijstandsgerechtigden worden aangeboden. Het CWI beschikt over de instrumenten bemiddeling en korte vormen van extensieve dienstverlening. Deze instrumenten moeten geïntegreerd worden met (korte) reïntegratie-activiteiten, ingekocht door de afdeling Sociale Zaken en Werk of UWV.

Momenteel zijn er experimenten in Nederland gaande waarbij de bestaande fasering in 1, 2, 3 of 4 is vervangen door een A- en B-systeem. Mensen die zich melden bij het CWI en te reïntegreren zijn door de inzet van kortdurende bemiddelingsactiviteiten worden ondergebracht in de A-stroom. Alle andere klanten gaan naar B. Op lokaal niveau worden aanvullingen overeengekomen op basis van het in het kader van de Wwb vastgelegde reïntegratiebeleid. Zoals het er nu naar uitziet zal deze systematiek landelijk worden doorgevoerd. In Nijmegen zal het onderscheid tussen A en B in eerste instantie minder scherp gedefinieerd worden. Het is vooral van belang dat iedereen van wie wordt ingeschat dat hij of zij die nu, dan wel op termijn kan reïntegreren meteen wordt opgepikt en reïntegratie-activiteiten krijgt aangeboden. Dit kan variëren van directe bemiddeling tot assessments tot reïntegratie-trajecten. Om het bemiddelings- en reïntegratieproces voor alle (met name nieuwe) arbeidsplichtige bijstandsgerechtigden efficiënter in te zetten wordt een experiment gestart waarbij een intensieve vorm van dienstverlening wordt ontwikkeld. Deze intensieve vorm van dienstverlening wordt geconcentreerd binnen een banen- en reintegratiemarktplein: De werkplaza.

De poortwachtersfunctie zoals deze vormgegeven zal worden, zal zich met name op de volgende doelgroepen richten.

Jongeren

Een belangrijke doelgroep die zich (in steeds grotere getale) meldt bij het CWI voor een uitkering zijn (ongekwalificeerde) jongeren.

In 2003 zijn er circa 320 mensen onder de 23 jaar ingestroomd in de bijstand . De verwachting is dat, dat aantal in 2004 nog zal toenemen, maar vanaf 2005 weer lichtelijk zal dalen. De verwachting is derhalve dat er in 2005 circa 375 jongeren onder 23 zich melden bij het CWI die onder het huidige beleid een bijstandsuitkering toegewezen zouden krijgen. Hiervan zal circa 80% niet in het bezit zijn van een startkwalificatie. Binnen de doelgroep moet met name bijzondere aandacht bestaan voor de allochtonen (ca. 75%) en de jongeren onder de 18, die omdat ze niet-uitkeringsgerechtigd zijn als nugger tot de verantwoordelijkheid van de gemeente gerekend moeten worden.

Het is van het grootste belang dat er voor jongeren zo spoedig mogelijk een sluitende aanpak tussen de verschillende betrokken ketenpartners wordt gerealiseerd. De sluitende aanpak voor werkloze jongeren start met melding en registratie bij het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) en het CWI. Door deze sluitende aanpak zal SoZaWe voornamelijk aangesproken worden in haar rol als vangnet voor die jongeren die niet teruggeleid kunnen worden naar school. SoZaWe moet zich er op richten om in samenwerking met de ketenpartners deze jongeren aan een baan te helpen. Indien de capaciteiten van de jongere dit toelaten is het van belang dat er binnen de baan mogelijkheden bestaan om alsnog, al werkende, een startkwalificatie te behalen.

In het kader van deze vangnetfunctie zal SoZaWe de volgende instrumenten voor de mensen jonger dan 23 die zich bij het CWI hebben gemeld, en van wie het recht op een uitkering in het kader van de Wwb is vastgesteld in gaan zetten:

Terugleiden naar school

Werkloze jongeren zonder startkwalificatie, maar die wel de capaciteit hebben een startkwalificatie te behalen, dienen in eerste instantie teruggeleid te worden naar school. Hoewel de Europees vastgestelde omschrijving van een startkwalificatie (havo, vwo of mbo 2) de lat hoog legt, is gebleken dat ook voor werkgevers de meeste jongeren pas interessant worden als ze over een kwalificatie op minimaal mbo 2 niveau beschikken. Meestal is een combinatie met werk gewenst. Participatie van onderwijs en werkgevers is noodzakelijk. Met het RMC, het ROC en het midden- en kleinbedrijf is de ambitie opgenomen om 10.000 extra leerwerkplaatsen in het midden- en kleinbedrijf te creëren voor de betreffende doelgroep jongeren.

Direct starten van reïntegratie-activiteiten via de werkplaza

Jongeren die niet teruggeleid kunnen worden naar school krijgen direct een plaats binnen het experiment De Werkplaza, waar de mogelijkheden onderzocht gaan worden en bepaald wat de beste vervolgstappen zijn om zo efficiënt mogelijk het gewenste resultaat (regulier werk te behalen). Deze vervolgstappen kunnen zijn: . Directe doorleiding naar regulier werk; . Instroom in een jongerenwerkvaringsbaan; . Instroom op een duaal traject gericht op behalen van een startkwalificatie met inzet van het drempelslechtingsbudget , een werkervaringsbaan of arbeidsgewenningsplaats; . Doorgeleiding naar een reïntegratiebedrijf; . Doorstroom naar een baan in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Het creëren van een sluitende aanpak voor jongeren onder de 23   |
|jaar ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, waardoor uiterlijk   |
|vanaf 2006 alle werkloze bijstandsgerechtigde jongeren bezig zijn|
|met een trajectactiviteit richting regulier werk.                |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|Vanuit werkplaza zullen 300 jongeren in traject worden genomen;  |
|Gedurende 2005 zullen 100 jongeren uitstromen naar regulier werk;|
|                                                                 |
|Ons college zal in het najaar een operationeel plan van aanpak   |
|vaststellen met betrekking tot de realisatie van deze            |
|streefcijfers en de aanpak van de jeugdwerkloosheid.             |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 1,2 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Allochtonen tussen 23 en 40 jaar

Vanwege de registratiewijze en de beperkende wettelijke kaders die hierbij gelden, is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel allochtonen er jaarlijks instromen in de bijstand. Uitgaande van de ontwikkeling van het klantenbestand van SoZaWe de afgelopen jaren en de hoeveelheid allochtonen daarin, kan genoeglijk gesteld worden dat circa 40% van alle mensen die jaarlijks instromen in de bijstand van allochtone afkomst is. Het gaat dan dus om circa 800 allochtonen per jaar.

Behalve dat de taalachterstand vaak een belangrijke belemmering vormt, zijn ook de sociale en culturele achtergronden van deze mensen vaak van essentieel belang bij de in te zetten reïntegratie-instrumenten. Bij de inkoop van reïntegratiedienstverlening zal hier dan ook nadrukkelijk rekening mee gehouden moeten worden. Daarbij zal een belangrijke rol weggelegd moeten zijn voor de diverse stimuleringsprojecten die de afgelopen jaren met behulp van de gemeente zijn opgezet. Binnen Trabou tin, TUMAP en Tusmo is de ervaring en kennis van de doelgroepen aanwezig om het beleid effectief en efficiënt te kunnen maken.

Binnen het bestand bijstandsgerechtigde allochtonen die zich melden bij het CWI kan een grof onderscheid worden gemaakt tussen die personen die net in Nederland zijn en nog een volledig inburgeringstraject moeten doorlopen (nieuwkomers - ca. 100 per jaar), personen die al langer in Nederland zijn maar de taal nog onvoldoende beheersen om goed te kunnen (re)ïntegreren op de arbeidsmarkt (oudkomers ca. 400 per jaar) en allochtonen die de taal voldoende beheersen (ca. 400 per jaar). Voor de eerste twee doelgroepen is taalverwerving van het grootste belang. Met name in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) zijn de (financiële) mogelijkheden gecreërd om hierin te voorzien. Het Fwi kan aangewend worden om aanvullende middelen in te kopen om het reïntegratieproces van deze doelgroep aan te vullen met concrete reïntegratie-instrumenten.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Met inachtneming van de sociale en culturele achtergronden van de|
|diverse etniciteiten zal getracht worden om een evenredig deel   |
|allochtonen middels een efficiënte poortwachtersfunctie uit te   |
|laten stromen naar regulier werk                                 |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|In totaal zullen vanuit de poortwachtersfunctie in 2005 175      |
|allochtonen worden opgenomen in een reïntegratietraject.         |
|Van deze 175 allochtonen zullen 70 personen uitstromen naar      |
|regulier werk.                                                   |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 0,8 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Alleenstaande ouders

Onder de Algemene bijstandswet waren alleenstaande ouders met kinderen onder de 5 jaar altijd vrijgesteld van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Met inwerkingtreding van de Wwb is deze categoriale ontheffing vervallen. Hoewel alleenstaande ouders in Nijmegen altijd het recht op ondersteuning bij reïntegratie konden doen gelden, is er in de loop der jaren weinig ervaring opgedaan met de reïntegratie van deze doelgroep. Nu de categoriale ontheffing is weggevallen zullen alleenstaande ouders aangesproken moeten worden op de potentie die ze hebben, zodat reïntegratie mogelijk wordt. Hierbij is van uiterst belang dat een voortdurende afweging wordt gemaakt tussen de zorgtaak van de ouder en de intentsiteit van de reïntegratie-activiteiten. Hoewel het gemeentebestuur de notie van de wet ondersteunt dat de kwaliteiten van iedereen benut moeten worden en bijstand slechts als vangnet geldt, en dus de verplichting om op zo kort mogelijke termijn (weer) toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onderschrijft, mag dit niet ten koste gaan van de zorg voor het kind. De gemeente zal beogen een evenwicht te vinden tussen de door de ouder gewenste invulling van de wettelijke zorgplicht voor kinderen en de in de wet verwoorde plicht tot arbeidsinschakeling. Voordat een reïntegratie-instrument wordt aangeboden zal de gemeente zich genoegzaam hebben overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene. Indien blijkt dat de zorgtaak (al dan niet in combinatie met andere belemmerende factoren) een te grote druk op de ouder legt, zal dit zwaarder wegen dan de plicht om te gaan werken. Een tijdelijke of gedeeltelijke ontheffing van de actieve sollicitatieplicht zal dan aan de orde kunnen zijn.

In 2003 zijn er circa 300 alleenstaande ouders ingestroomd in de bijstand. Een groot deel van deze mensen was op moment van de aanvraag nog bezig met een echtscheidingsprocedure Hierbij is het over het algemeen niet reëel van deze mensen te verlangen dat ze direct deel gaan nemen aan allerhande reïntegratie-activiteiten.

Uit diverse onderzoeken is de laatste tijd gebleken dat alleenstaande ouders wat betreft trajectbegeleiding geen afwijkende wensen of behoeften ten opzichte van de rest van het bestand hebben. Verder komt ook het opleidingsniveau en de leeftijdsopbouw overeen met die van de rest van het bijstandsbestand. Uit dezelfde onderzoeken blijkt wel dat alleenstaande ouders veel meer behoefte hebben aan facilliterende producten. Uiteraard gaat het dan om kinderopvang, maar ook om ondersteuning bij regelzaakjes (inrichten van een dag, agendabeheer, etc.). Een goede voorlichting omtrent de consequenties van het wegvallen van de uitkering wordt als belangrijke voorwaarde genoemd. Verder ook zaken als schuldhulpverlening.

Eén van de belangrijkste middelen die beschikbaar moeten zijn voor alleenstaande ouders om te kunnen reïntegreren is kinderopvang. Op 01-01-2005 zal de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) in werking treden. Kern van de nieuwe wet is dat gestreefd wordt naar een gezamenlijke financiering van kinderopvang door ouders, overheid en werkgevers. Voor ouders die behoren tot de zogenaamde doelgroepen (w.o. uitkeringsgerechtigden in een reintegratietraject), wordt de ontbrekende werkgeversbijdrage vervangen door een gemeentelijke bijdrage. Gemeenten worden uitgedaagd om een gestroomlijnde uitvoeringspraktijk te realiseren waarbij de klant c.q. de ouders zoveel mogelijk zelf regelen. Ouders (dus ook bijstandsgerechtigden) zullen vanaf 01-01-2005 zelf hun kinderopvang moeten inkopen en betalen. Zij kunnen vervolgens de kosten vergoed krijgen via de gemeente en de belastingdienst. De uitvoering van de Wbk zal in Nijmegen ondergebracht worden bij het in te stellen inkomensondersteuningsloket. Het zal met name van belang zijn een zo helder mogelijke voorlichting op te zetten. Belangrijk is dat de alleenstaande bijstandouder alleen recht op vergoeding heeft als de kinderopvang wordt ingezet ter ondersteuning van een reïntegratietraject. Voor sociale activering waarbij reïntegratie geen doel vormt, zijn in het kader van de Wbk geen middelen beschikbaar. De gemeente kiest er in dit geval voor om, indien een alleenstaande ouder kinderopvang nodig heeft om deel te kunnen nemen aan een traject in het kader van sociale activering, deze ondersteuning geboden wordt door financiering vanuit het werkdeel FWI.

Van alle Alleenstaande ouders die zich melden voor een bijstandsuitkering zal in eerste instantie op individuele basis beoordeeld moeten worden of de arbeidsverplichtingen gehandhaafd kunnen blijven. Redenen om alleenstaande ouders (tijdelijk en/of) gedeeltelijk van de arbeidsverplichting te ontheffen zijn aanwezig als de verplichting een onaanvaardbare psychische druk op de ouder legt, die de weerslag heeft op het welzijn van het kind. Dit kan onder meer het geval zijn indien:
1. Er sprake is van medisch vastgestelde problemen met de kinderen van hetzij lichamelijke hetzij van psycho(sociale) aard;
2. Op basis van formele indicatie blijkt dat de ouder de combinatie van werk en opvoeding/verzorging als te belastend ervaart zodat er onvoldoende aandacht voor de kinderen is.

Is er geen sprake van ontheffing van de arbeidsplicht, dan zijn de volgende stappen mogelijk: . Doorleiding naar regulier werk;
. Instroom op een werkervaringsbaan of arbeidsgewenningsplaats, indien noodzakelijk kan tijdens de werkervaringsbaan scholing worden ingezet; . Doorgeleiding naar een reïntegratiebedrijf;

Binnen de contractafspraken met de reïntegratiepartners voor 2005 zal de doelgroep alleenstaande ouders een aparte positie krijgen. Met name zodat aan bovenstaande faciliteiten eisen kunnen worden gesteld naar de offrerende partijen.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Via de contractafspraken 2005 een efficiënte methodiek verkrijgen|
|voor het toeleiden van alleenstaande ouders naar de reguliere    |
|arbeidsmarkt. Hierbij wordt voldoende rekening gehouden met      |
|voorwaarden op faciliterend gebied en de zorgtaak waar deze      |
|doelgroep voor staat.                                            |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|In totaal zullen in 2005 75 alleenstaande ouders die zich melden |
|bij het CWI voor een bijstandsuitkering,  worden toegeleid naar  |
|een reïntegratietraject;                                         |
|Van deze 75 aleenstaande ouders zullen 25 personen uitstromen    |
|naar regulier werk.                                              |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 0,6 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Kansrijken en gemotiveerden

Voor de hierbovenstaande doelgroepen zullen afzonderlijke beleidsmaatregelen genomen worden. Dit betekent echter niet dat een kansrijk iemand die niet tot een van deze doelgroepen behoort niet in aanmerking komt voor reïntegratiedienstverlening. Ook hij of zij heeft recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Bij de contractafspraken voor 2005 zal hier dan ook ruimte voor gecreëerd worden.

Bij kansrijkheid is motivatie van groot belang. Als iemand echt wil werken zal hij of zij de bestaande belemmeringen als veel kleiner ervaren dan iemand die niet wil werken. Om te beoordelen of iemand kansrijk is zijn de volgende criteria opgesteld: . Heeft voldoende motivatie en energie om actief deel te nemen aan een traject . Beheerst de Nederlandse taal voldoende om op de werkvloer te kunnen functioneren . Geen belemmerende factoren van psychische, fysieke of verstandelijke aard . Geen beperkingen tot werk aanvaarden 35 kilometer reizen vanaf woonplaats . Meer dan 24 uur werken per week
. Bereidheid tonen om, indien noodzakelijk de uiterlijke verschijning aan te pasen aan de functie en functie-eisen . Jonger dan 50 jaar
. Beschikbaar zijn per direct

|opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Het reïntegreren van uitkeringsafhankelijke werklozen naar de    |
|reguliere arbeidsmarkt, door middel van een sluitende aanpak     |
|vanaf de dag van melding bij het CWI.                            |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|100 bijstandsgerechtigden, niet behorende bij de specifiek       |
|genoemde doelgroepen zullen in traject worden opgenomen;         |
|Hiervan zullen 50 personen uitstromen naar regulier werk.        |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 0,6 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Zoals in de inleiding al is aangegeven, zal de verordening zodanig worden vormgegeven dat ons college de mogelijkheid heeft om prioritering van doelgroepen te wijzigen of te verfijnen, indien de actuele situatie dit verlangd.

Niet-uitkeringsgerechtigden

Zoals hierboven aangegeven valt iedereen jonger dan 23 jaar onder de doelgroep jongeren. Dit heeft tot gevolg dat richtlijnen met betrekking tot Nuggers alleen gelden voor mensen die niet bijstandsafhankelijk zijn en ouder dan 22 jaar.

Zonder de, in de afgelopen jaren opgebouwde structuur rond Nuggers, teniet te doen, dwingt de beperkte financiële ruimte de gemeente om duidelijke keuzes te maken in de rechten voor de diverse doelgroepen. Zo heeft het gemeentebestuur via de Strategische visie. al bepaald dat Nuggers voortaan worden aangemerkt als positieverbeteraars. Vanuit deze optiek zullen in de verordening criteria voor Nuggers, die aanspraak willen maken op ondersteuning bij hun arbeidsinschakeling, worden opgenomen.

Het is van belang om bij de doelgroep nuggers apart melding te maken van de groep nieuwkomers die geen recht hebben op een bijstandsuitkering. Het gaat hier meestal om gezins(her)vormers. Het gaat om circa 200 personen per jaar. Het is voor deze groep nieuwkomers van belang dat er een inburgeringstraject wordt afgewerkt. Op dit moment is er een herziening van het inburgeringsstelsel in de maak. Hiertoe is reeds een contourennota geschreven. Indien de uitgangspunten van deze contourennota gehandhaafd blijven betekent dit dat er een grotere verantwoordelijkheid komt te liggen bij de gezins(her)vormers: zij kunnen zelf een cursus inkopen en dienen deze ook zelf te betalen. Ontbreekt het hen aan middelen dan kunnen zij daarvoor een lening afsluiten. Consequentie daarvan zou kunnen zijn dat de bemoeienis van de gemeente sterk zal verminderen. De VNG heeft haar ongenoegen over de contourennota reeds uitgesproken en een tegenvoorstel geschreven. Het gemeentebestuur van Nijmegen heeft dit tegenvoorstel inmiddels onderschreven. Het risico van uitval van met name de kwetsbaarste groepen is levensgroot aanwezig.

Een en ander in ogenschouw genomen zullen voor nuggers de volgende uitgangspunten gehanteerd worden: . Een Nugger heeft alleen recht op ondersteuning indien hij of zij binnen 2 jaar kan toetreden tot de reguliere arbeidsmarkt; . Het beschikbaar budget per individuele Nuggers bedraagt gemiddeld E 3.000,-, maar is nooit hoger dan E 6.000,-; . Nuggers kunnen niet worden geplaatst op een dienstverband op basis van de Reïntegratieverordening Nijmegen; . Op basis van een draagkrachtberekening zal voor het in te zetten reïntegratie-instrumentarium een eigen bijdrage worden vastgesteld.

In de contractafspraken voor 2005 zal een aanbod worden gevraagd voor deze doelgroep. Hierbij zullen de bovenstaande criteria, die ook worden vastgelegd in de verordening, worden meegenomen.

|opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Het reïntegreren van niet-uitkeringsafhankelijke werklozen naar  |
|de reguliere arbeidsmarkt;                                       |
|Het integreren van niet-uitkeringsafhankelijke nieuwkomers naar  |
|onder andere de reguliere arbeidsmarkt                           |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|75 Nuggers, niet zijnde nieuwkomers, krijgen een traject         |
|aangeboden;                                                      |
|Hiervan stromen 35 nuggers uit naar regulier werk;               |
|75 Nuggers, zijnde nieuwkomers, worden toegeleid naar een        |
|reïntegratietraject;                                             |
|Hiervan stromen 20 mensen uit naar een reguliere baan.           |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 0,4 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Met werkloosheid bedreigde werknemers

Hoewel het niet behoort tot haar wettelijke taak, kan de gemeente als ketenpartner een rol spelen in het voorkomen van werkloosheid. Daarmee wordt bijgedragen aan het versterken van de poortwachtersrol. In 2003 is het mobiliteitsnetwerk VIA NOVA opgezet. De activiteit is opgestart door het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid (RPA) Nijmegen en omgeving en gecontinueerd door de gemeente Nijmegen. Via Nova is een samenwerkingsverband van de grote bedrijven en instellingen in de stad. Gemeenschappelijk doel is het herplaatsen van werknemers die met werkloosheid bedreigd worden of werknemers die vallen onder de Wet verbetering poortwachter (Wvp) en in het kader van de ziektewet herplaatst moeten worden op een andere functie. Het is een gesloten systeem met (interne) vacatures en CV's van medewerkers die aangewezen zijn op herplaatsing. Er wordt bemiddeld van werkvloer naar werkvloer. De eerste resultaten zijn positief en het ondersteunt werkgevers in hun beleid om de uitstroom naar een uitkering te voorkomen. Op het moment van schrijven werken de volgende werkgevers samen binnen het netwerk: Philips, Radboud, Pluryn, Sappi, Sociale Verzekeringsbank, Universiteit, ROC, Maartenskliniek, Kalorama, Waalboog, Waalborg, Kropman, Zorggroep Zuid-Gelderland, Habicura, CWZ , Oud Burger Gasthuis. Aspirant leden: Alewijnse, DAR, Gemeente Nijmegen. De zorgwerkgevers zetten het mobiliteitsnetwerk ook in voor werknemers in de gesubsidieerde arbeid die met werkloosheid bedreigd worden. De activiteiten worden bekostigd door de werkgevers en het CWI. Vanuit de gemeente wordt beleidsmatige ondersteuning gegeven aan de verdere ontwikkeling van de mobiliteitskring en het bevorderen van de samenwerking tussen werkgevers, CWI , UWV en gemeente.

Voormalig of gedeeltelijk WW-ers en WAO-ers

De UWV is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen WW en WAO en Wet verbetering poortwachter. De UWV is voor de gemeente een voorliggende voorziening voor inwoners die vanuit een werkende situatie een beroep moeten doen op bijstand. In die zin is het van belang dat het UWV maximaal slaagt in haar reïntegratie-activiteiten voor deze doelgroep. De komende tijd zal er veel veranderen binnen deze wetgeving. De eisen zullen strenger worden waardoor mensen korter of niet (meer) in aanmerking komen voor een WW of WAO-uitkering.

Op basis van de hier beschreven ontwikkeling is het van belang om met het UWV een contract af te sluiten omtrent de UWV-klanten waarvan te verwachten valt dat ze op korte termijn aanspraak moeten maken op een bijstandsuitkering. In dit contract moeten de wederzijdse verantwoordelijkheden worden vastgelegd. In het contract worden sluitende afspraken gemaakt over de volgende onderwerpen:

. Iedere uitkeringsgerechtigde van het UWV krijgt een passend reïntegratietraject aangeboden. . Reïntegratietrajecten die onder verantwoordelijkheid van het UWV zijn opgestart worden door de gemeente overgenomen op het moment dat men een beroep op bijstand moet doen. De kosten van het traject worden vergoed door het UWV (doorlopers). . De groep WAO 'ers met een bijstandsuitkering zal groeien, ook wel genoemd samenlopers. Gemeente en UWV hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor deze doelgroep. Er zullen financiële- en inhoudelijke afspraken worden gemaakt met het UWV over een passend reintegratieaanbod voor deze doelgroep. In dit kader zullen er ook afspraken gemaakt worden over gezamenlijk klantmanagement. . Er komt een monitoring op de gevolgen van de komende wetswijziging op respectievelijk de WW en WAO. Het gaat hierbij m.n. om de vraag of dit leidt tot verhoogde instroom in de bijstand.

|Tactische keuze                                                  |
|Volgens de SUWI wet heeft het UWV de taak om de                  |
|werknemersverzekeringen WW en WAO uit te voeren. Voor de gemeente|
|is het van essentieel belang om bindende afspraken te maken met  |
|het UWV over het voorkomen van instroom in de bijstand volgens de|
|methodiek van een sluitende aanpak voor inwoners die vanuit een  |
|werkende situatie een beroep moeten doen op bijstand. Er zullen  |
|sluitende afspraken met het UWV worden gemaakt over de           |
|inhoudelijke en financiële voorwaarden met als doel zoveel       |
|mogelijk inwoners die vallen onder de werknemersverzekeringen te |
|reïntegreren voordat men een beroep op bijstand moet doen. Het   |
|UWV levert een inhoudelijke en financiële bijdrage aan het       |
|experiment.                                                      |
Zittend bestand

Met betrekking tot het zittende bestand zal de nadruk van de klantmanager voor de klant verschuiven van rechtmatigheid naar doelmatigheid. In de benadering van de klantmanager naar de reïntegratie-klant zal duidelijk moeten zijn dat de uitkering een tijdelijke voorziening is, waarbij de activiteiten die de klant ontplooit volledig gericht moeten zijn op werk. Hierbij is het van uiterst belang dat er efficiënt met de beschikbare tijd, middelen en energie wordt omgegaan. Voordat een trajectplan wordt opgesteld zal eerst onderzocht moeten worden wat de klant kan en hoe het opgestelde doel bereikt moet worden, wat de meest geschikte instrumenten hiervoor zijn. Hiertoe zal er dus een (her)beoordeling van alle bijstandsgerechtigden plaatsvinden omtrent de mogelijkheden, rechten en verplichtingen van de bijstandsgerechtigde.

Jongeren

In april 2004 zaten er ca. 370 jongeren in de bijstand. Hiervan zat slechts 14% op traject. Vanaf dat moment is een inhaalslag gestart om in eerste instantie helder te krijgen waarom zo weinig jongeren op traject zitten. Daarnaast zijn vanaf dat moment alsnog zoveel mogelijk van deze jongeren voor een reïntegratie-activiteit aangemeld. Dit is ook de reden waarom het aantal te starten trajecten voor jongeren uit het zittende bestand voor 2005 betrekkelijk laag wordt ingeschat. Het grootste gedeelte zal immers naar aanleiding van de inhaalslag reeds met een reïntegratie-activiteit bezig zijn. Het begin van een reïntegratie-traject is altijd een beoordelingsinstrument. Van daaruit kan de jongere worden doorgeleid naar: . Directe doorleiding naar regulier werk; . Een opleiding;
. Instroom op een duaal traject gericht op behalen van een startkwalificatie met inzet van het drempelslechtingsbudget, een jongerenwerkvaringsbaan, werkervaringsbaan of arbeidsgewenningsplaats; . Doorgeleiding naar een reïntegratiebedrijf; . Doorstroom naar de WSW.

|opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Het creëren van een sluitende aanpak voor jongeren onder de 23   |
|jaar ter bestrijding van jeugdwerkloosheid, waardoor uiterlijk   |
|vanaf 2007 alle werkloze bijstandsgerechtigde jongeren bezig zijn|
|met een trajectactiviteit richting regulier werk.                |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|In 2005 krijgen 100 jongeren een reïntegratietraject aangeboden; |
|Gedurende 2005 zullen 25 jongeren uitstromen naar regulier werk; |
|Ons college zal in het najaar een operationeel plan van aanpak   |
|vaststellen met betrekking tot de realisatie van deze            |
|streefcijfers en de aanpak van de jeugdwerkloosheid.             |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 0,6 miljoen |
|gereserveerd.                                                    |
Allochtonen tussen 23 en 40 jaar

Circa 40% van alle bijstandsgerechtigden is allochtoon. Uit de bestandsanalyse is gebleken dat de belemmeringen waarvan sprake is bij allochtonen over het algemeen van lichtere aard zijn dan bij autochtonen. Waar bij autochtonen veelal sprake is van lichamelijke of psychische problemen, gaat het bij allochtonen vaker om belemmeringen met betrekking tot taal of sociaal culturele achtergrond. Ten behoeve van de oudkomers is de gemeente in 2002 een inhaalslag gestart ten aanzien van de inburgering van 1.800 personen. Vanaf 2004 blijven daarvan nog 1.500 personen over. In de periode 2005-2009 zal de gemeente 250 tot 300 trajecten per jaar moeten starten. Vooralsnog ligt de nadruk op 3 groepen:
1. De uitkeringsgerechtigden;

2. De allochtone vrouwen: deze doelgroep wordt ook door het ministerie aangewezen en waarschijnlijk krijgen de gemeenten hiervoor ook wel extra middelen;
3. De mensen die zichzelf melden bij de onderwijsinstituten(ROC, Intercity, IVC) of bij Unit Inburgering. Over het algemeen gaat het dan om nuggers.

Door specifieke reïntegratieproducten in te kopen bij reïntegratiebedrijven die gespecialiseerd zijn in deze specifieke doelgroep en vooral gebruik te maken van de expertise die bestaat en is opgebouwd bij stimuleringsprojecten als Trabou tin, TUMAP en Tusmo, wordt beoogd zoveel mogelijk gestarte trajecten succesvol, met uitstroom naar regulier werk, te beëindigen.

Naast deze reguliere middelen zijn er nog een aantal bijzondere projecten die de doelstelling moeten ondersteunen: . Doe mee! voor met name allochtone vrouwen die gestimuleerd moeten worden deel te nemen aan activiteiten die de (re)ïntegratie naar de reguliere arbeidsmarkt bevorderen. Is in 2004 gestart. Voor een vervolg in 2005 worden momenteel de voornemens opgesteld; . MKB-minderhedenproject in de Oost. Het vervolg op het succesvolle landelijke MKB-minderheden project, waarbij bedrijven uit het MKB in Oost-Nederland gestimuleerd worden meer allochtonen aan te nemen op beschikbare vacatures.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|De komende jaren zal een inhaalslag rond allochtonen en dan met  |
|name oudkomers ervoor moeten zorgen dat het aantal werkloze      |
|allochtonen naar evenredigheid wordt teruggebracht, waarbij een  |
|groot deel zal doorstromen naar regulier werk.                   |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|Gedurende 2005 zullen 175 allochtonen in en reïntegratietraject  |
|worden opgenomen                                                 |
|Hiervan zullen er 70 uitstromen naar regulier werk               |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Naast de extra financiering die de gemeente ontvangt voor de     |
|taalondersteuning van oudkomers van het Rijk, zal in het werkdeel|
|FWI een budget van  E 1,2 miljoen worden gereserveerd om         |
|bovenstaande doelen te realiseren.                               |
Bijstandsgerechtigden, jonger dan 50 jaar, korter dan 1 jaar in de uiktering

Deze populatie is doorgelicht en er kan geconcludeerd worden dat er circa 800 mensen tot deze doelgroep behoren die op korte termijn terug te leiden moeten kunnen zijn naar de arbeidsmarkt. Dit ondanks de zeer grote diversiteit binnen de populatie (draaideurklanten, ex-WW-ers, ex-WAO-ers, schoolverlaters, alleenstaande ouders etc). Verder analyserend blijkt echter ook dat reeds 90% van dit aantal op dit moment een reïntegratietraject doorloopt. Dit feit samen met de plannen rond de poortwachtersfunctie zoals die eerder in deze notitie zijn beschreven, maakt dat er geen verdere bijzondere projecten of producten voor deze doelgroep worden ingericht. Vanuit de poortwachtersfunctie en de reguliere inkoop van reïntegratiedienstverlening en de positie van de klantmanager hierin, zorgen voor voldoende aanbod en doorstroming van deze doelgroep. Dit zal met de verder in te richten werkprocessen ook gewaarborgd blijven.

Alleenstaande ouders

Voor alleenstaande ouders die reeds een bijstandsuitkering ontvangen, wordt hetzelfde beleid gevolgd als voor de alleenstaande ouders die nieuw instromen in de bijstand. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat naar verwachting de alleenstaande ouders die reeds langer een bijstandsuitkering ontvangen, waarschijnlijk moeilijker bemiddelbaar zullen zijn, omdat ze al langer bijstandsafhankelijk zullen zijn. Daartegenover staat dat een deel van deze groep al wat langer alleenstaand zal zijn, en het leven in die zin meer op orde heeft of er meer aan gewend is.

Er zijn momenteel circa 2500 alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Dit is circa 35% van de gehele bijstandspopulatie. Hiervan zijn er circa 180 jonger dan 23.

Voor alleenstaande ouders, bij wie er geen redenen bestaan om de persoon te ontheffen van de arbeidsverplichtingen zijn de volgende stappen mogelijk: . Directe doorleiding naar regulier werk; . Instroom op een werkervaringsbaan of arbeidsgewenningsplaats, indien noodzakelijk kan tijdens de werkervaringsbaan scholing worden ingezet; . Doorgeleiding naar een reïntegratiebedrijf;

In de aanbesteding voor 2005 zal de doelgroep alleenstaande ouders een aparte positie krijgen. Met name zodat aan bovenstaande faciliteiten eisen kunnen worden gesteld naar de offrerende partijen.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Via de contractafspraken voor 2005 een efficiënte methodiek      |
|verkrijgen voor het toeleiden van alleenstaande ouders naar de   |
|reguliere arbeidsmarkt. Hierbij wordt voldoende rekening gehouden|
|met voorwaarden op facilliterend gebied en de zorgtaak waar deze |
|doelgroep voor staat.                                            |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|In totaal zullen in 2005 175 alleenstaande ouders, waarvan       |
|momenteel nog geen traject loopt, worden toegeleid naar een      |
|reïntegratietraject;                                             |
|Hiervan zullen 50 personen uitstromen naar regulier werk.        |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 1 miljoen   |
|gereserveerd.                                                    |
Kansrijken en gemotiveerden

Voor de hierbovenstaande doelgroepen zullen afzonderlijke beleidsmaatregelen genomen worden. Dit betekent echter niet dat een kansrijk iemand die niet tot een van deze doelgroepen behoort niet in aanmerking komt voor reïntegratiedienstverlening. Ook hij of zij heeft recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Bij de aanbestedingsprocedure voor 2005 zal hier dan ook ruimte voor gecreërd worden.

Zoals in de inleiding al is aangegeven, zal de verordening zodanig worden vormgegeven dat ons college de mogelijkheid heeft om prioritering van doelgroepen te wijzigen of te verfijnen, indien de actuele situatie dit verlangd.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Het reïntegreren van uitkeringsafhankelijke werklozen naar de    |
|reguliere arbeidsmarkt, door middel van een sluitende aanpak.    |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|100 bijstandsgerechtigden, niet behorende bij de specifiek       |
|genoemde doelgroepen zullen in traject worden opgenomen          |
|40 van deze bijstandsgerechtigden zullen uitstromen naar regulier|
|werk                                                             |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Ten behoeve van de realisatie van de bovengenoemde taakstelling  |
|wordt in het werkdeel FWI voor 2005 een budget van E 1 miljoen   |
|gereserveerd.                                                    |
Kansrijke WIW-ers en ID-ers

De vanaf 2003 opgelegde bezuinigingen op de reïntegratiebudgetten van gemeenten, hebben ook de gemeente Nijmegen gedwongen om het aantal gesubsidieerde banen drastisch af te bouwen. De resultaten die hierin bereikt zijn, zijn positief. Zo'n 10% (ca. 200) van alle gesubsidieerde banen is in de periode januari 2003 tot februari 2004 stopgezet vanwege uitstroom naar een reguliere baan.

Aan het begin van 2004 kende de gemeente Nijmegen nog een kleine 1700 gesubsidieerde banen (600 WIW, 1100 ID). De verwachting is dat dit aantal aan het eind van 2004 terug is gebracht tot ca. 1400. Vanwege de beperkte budgettaire ruimte vanaf 2004 en de risico's die daarmee gepaard gaan, is in de Strategische visie. al gesteld dat sturing op uitstroom bij de huidige populatie gesubsidieerde werknemers van groot belang is om zoveel mogelijk (bewegings)ruimte in het werkdeel FWI te creëren.

Begin 2004 heeft er onder alle gesubsidieerde werknemers een inventarisatie van de mogelijkheden plaatsgevonden. Van hieruit kan de verwachting worden uitgesproken dat er nog circa 700 mensen werkzaam op een voormalige WIW- of ID-baan zijn, voor wie regulier werk wel tot de opties behoort. Zowel vanuit sociaal als financieel oogpunt is van het uiterst belang dat de gemeente dit stimuleert.

Hiervoor zullen verschillende instrumenten ingezet worden: . Voor 2004 heeft de gemeente vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 9 ton euro toegekend gekregen voor een project genaamd Kansen zien en benutten. Via dit project heeft de gemeente zich gecommitteerd aan een extra uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid van 150 mensen in 2004. Een gedeelte van het geld mag gebruikt worden om de ervaringen uit 2004 te vertalen naar 2005. Ook in 2005 zullen er vanuit deze maatregelen verdere resultaten geboekt worden; . Bij scholingsinstellingen en reïntegratiebedrijven zullen aanvullende instrumenten ingekocht worden om de arbeidsmarktpositie van deze doelgroep te versterken.

|opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|De mogelijkheden en capaciteiten die nog aanwezig zijn binnen de |
|populatie WIW- en ID-werknemers worden nog optimaal benut, door  |
|de doorstroom naar regulier werk zoveel mogelijk te stimuleren   |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                       |
|250 voormalig ID- of WIW-werknemers stromen uit                  |
|Hiervan stromen 150 mensen uit naar regulier werk                |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|Kosten aanvullende scholings- en reïntegratie-activiteiten worden|
|geraamd op gemiddeld E 2.000,- per persoon op jaarbasis. Totale  |
|kosten: E 2.000,- x 150 = E 300.000,-;                           |
Schematische beleidsweergave pijler reïntegratie

PARTICIPATIE

Inleiding

Van zowel meer dan de helft van de huidige populatie gesubsidieerde werknemers als meer dan helft van de populatie bijstandsgerechtigden, is niet te verwachten dat er nog (op korte termijn) uitstroom naar regulier werk plaatsvindt. Hoewel de financiële risico's van de Wwb de gemeente dwingt zich in eerste instantie te focussen op de meer kansrijke doelgroepen, mag dit niet betekenen dat 50% van de klantengroep van SoZaWe aan haar lot overgelaten wordt. Er zijn nog diverse mogelijkheden waardoor deze mensen actief bij de gemeenschap betrokken worden en waarvan de aanwezige talenten zoveel mogelijk benut worden, zodat de ontwikkeling van deze mensen weer op gang komt of blijft en er toch toegewerkt kan worden naar een verkleining van de afstand tot de arbeidsmarkt.

Binnen de bijstandspopulatie worden op dit moment geen specifieke doelgroepen aangewezen met betrekking tot participatiebeleid. Van belang is de algemeen geldende regel dat het om mensen moet gaan die niet of niet op korte termijn (binnen 3 jaar) kunnen doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. In die zin zal er ook geen onderscheid worden gemaakt tussen mensen die in de bijstand stromen en mensen die al een uitkering ontvangen. Enige onderscheid dat wordt gemaakt binnen de populatie is dat tussen mensen met een (beperkte) arbeidsverplichting en mensen die ontheven zijn van de arbeidsverplichting: . Voor mensen met een (beperkte) arbeidsverplichting geldt dat de participatie-activiteiten de eerste (kleine) stappen richting de uiteindelijke doorstroom naar werk kunnen betekenen. Bij deze mensen vinden de activiteiten plaats binnen het vooraf opgesteld reïntegratietraject. In die zin hebben de activiteiten een verplichtend karakter; . Voor mensen die ontheven zijn van de arbeidsverplichting zijn participatie-activiteiten van vrijwillige aard. Hoewel niet vrijblijvend, kunnen mensen niet verplicht worden tot het volgen van deze activititeiten. De activiteit kan een einddoel van het traject zijn.

Ten behoeve van belanghebbenden kunnen in 2005 de volgende producten worden ingezet: . Vrijwilligerswerk;
. Sociale activeringsactiviteiten;
. Flankerende zorg (bijvoorbeeld schuldhulpverlening of maatschappelijke begeleiding).

De uitgangspunten rond participatie zoals deze in het beleidsplan Sociale Activering in 2001 zijn vastgelegd blijven overeind. Hierin zal dus niet veel wijzigen. Belangrijk is de aan/uitbesteding van deze activiteiten. Hiermee is eind 2003 reeds begonnen.

|Opdrachtformulering                                                   |
|Doel                                                                  |
|Het verhogen van de maatschappelijke participatie en het doorbreken   |
|en/of voorkomen van het sociaal isolement van langdurig werklozen door|
|maatschappelijk zinvolle activiteiten, die eventueel een eerste stap  |
|op weg naar betaald werk kunnen betekenen.                            |
|                                                                      |
|Inhoudelijke opdracht 2005                                            |
|In 2005 starten 500 bijstandgerechtigden met een activiteit in het    |
|kader van participatie, waarbij dit traject kan dienen als eerste stap|
|in de richting van doorstroom naar werk.                              |
|                                                                      |
|Financiering                                                          |
|Een gemiddeld traject in het kader van  participatie kost E 3.000,-.  |
|De totale kosten in 2005 bedragen daarmee (500 x E 3.000,-) E         |
|1.500.000,-                                                           |
In Nijmegen bestaat een uitgebreid netwerk van instellingen en organisaties die zich onder andere ten doel hebben gesteld de mensen uit deze doelgroep te ondersteunen en te begeleiden. Over het algemeen onderhoudt de gemeente een intensieve relatie met deze instellingen. Om de belasting op het werkdeel FWI vanuit participatie nu zo klein mogelijk te houden, zodat er zoveel mogelijk ruimte ontstaat voor reïntegratie-activiteiten, is het zaak dat de afspraken tussen de gemeente en de betreffende instellingen binnen de kaders van de verstrekte budgetsubsidies verder toegespitst worden. Hierbij is het niet alleen van belang dat de gemeente duidelijk kan aangeven wat de behoefte van de betreffende klanten is, maar ook dat de gemeente ruimte binnen de budgetafspraken biedt voor de ruime ervaring die de instellingen inmiddels hebben opgedaan met de doelgroep. Verder is het met name van belang dat de klantmanager van Sociale Zaken en Werk op de hoogte is van de mogelijkheden die de instellingen vanuit de bestaande budgetsubsidies, bieden. Welk productaanbod er al voorhanden is, zonder dat de gemeente hiervoor een aparte inkoopprocedure hoeft op te starten. De klantmanager is immers verantwoordelijk voor de doorgeleiding van de klanten.

Gesubsidieerde arbeid op basis van participatie

De inventarisatie die de afgelopen periode heeft plaatsgevonden onder de huidige WIW- en ID-medewerkers heeft uitgewezen dat van circa 700 mensen niet te verwachten is dat ze nog (op termijn) uit zullen stromen naar regulier werk. Op dit moment zijn er nog circa 1550 mensen werkzaam op een gesubsidieerde baan. Eind 2004 is dit aantal gezien de geldende taakstellingen teruggebracht tot 1400. Op basis van verdere uitstroomverwachtingen zal dit het aantal van 700 gesubsidieerde banen op basis van de WIW en ID tegen 2007 bereikt zijn.

Voor deze mensen is het van belang dat de veilige werkomgeving waarbinnen ze nu werken, zoveel mogelijk gegarandeerd blijft.

In 2005 wordt nog E 23,6 miljoen uit het werkdeel FWI onttrokken voor de bestaande 1500 WIW- en ID-werknemers. Zoals al aangegeven kan circa de helft van deze banen als participatiebaan worden aangemerkt.

INSTRUMENTEN

Inleiding

De Wwb biedt veel beleidsvrijheid. Dit hoeft echter niet te betekenen dat alle bestaande instrumenten overboord gegooid worden. Sommige instrumenten die in het verleden zijn ontwikkeld hebben hun nut bewezen en kunnen in die zin ook onder de Wwb blijven bestaan. Andere instrumenten zijn aangepast zodat ze beter voldoen aan de eisen die de rijksoverheid en het gemeentebestuur aan het reïntegratie- en participatiebeleid stellen.

Op 15-02-2004 is de Tijdelijke verordening werkervaringsinstrumenten ingegaan. Deze verordening is de juridische vertaling van de minimumvariant Wwb, die voor 2004 in Nijmegen geldt. Bij invoering van de minimumvariant is altijd het credo geweest dat in 2004 zo veel mogelijk zou worden aangesloten bij de bestaande beleidsplannen. 2004 zou dan gebruikt worden om de ruimte van de Wwb op te zoeken om vanaf 2005 met een specifiek Nijmeegs reïntegratiebeleid voor de dag te komen. Waar dus bij de tijdelijke verordening 2004 de instrumenten zoals die in 2003 bestonden als uitgangspunt zijn genomen, zijn deze uitgangspunten voor 2005 indien gewenst losgelaten en zijn er instrumenten ontwikkeld die het beste invulling geven aan de beleidsvoornemens die in de Strategische visie. geschetst zijn. Concreet betekent dat onder andere dat de Werkervaringsbaan zoals die in de verordening wordt beschreven, wat meer toegespitst wordt op de reïntegratiedoelstelling zoals die verwoord is in de visie. Hiermee wordt een product als de Brugbaan overbodig. Dit is te verantwoorden, omdat het bij de Brugbaan vaak meer om een stimuleringspremie voor werkgevers gaat, dan om een reïntegratie-instrument voor potentiële werknemers. Werkgevers hebben al eerder aangegeven veel meer behoefte te hebben aan (externe) begeleiding van nieuw personeel dan aan financiële ondersteuning. Deze begeleiding kan geboden worden via de Werkervaringsbaan. Aan het begin van het proces zullen reïntegratieklanten meer gebruik moeten gaan maken van stages, vrijwilligerswerk en andere reïntegratie-activiteiten. Er zal een instrument worden ontwikkeld waarbij bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering een korte periode in een productie-omgeving kunnen wennen aan het feit dat ze weer moeten werken. Bij deze Arbeidsgewenningsplaats staan dus niet zozeer de werkvaardigheden, als wel de arbeidsethiek voorop. Pas als de klanten die voldoende onder de knie hebben kan de werkelijke werkervaring worden opgedaan via de werkervaringsbaan.

De kosten die per instrument vernoemd zijn, zijn in de financiële overzichten van dit stuk verdeeld over de diverse doelgroepen.

Jongerenwerkervaringsbaan

De Wwb laat gemeenten de vrijheid om vormen van gesubsidieerde arbeid direct aan de kop van het proces in te zetten. Dus nog voor een bijstandsuitkering opgestart wordt, wordt een werkzoekende al op een gesubsidieerde baan geplaatst. Dit voorkomt bijstandsafhankelijkheid en daarmee een groeiende afstand tot de arbeidsmarkt en het legt een mindere belasting op het inkomensdeel FWI. Middels de jongerenwerkervaringsbaan (JWB) geeft de gemeente Nijmegen invulling aan deze mogelijkheid. De JWB is bedoeld voor werkzoekenden tot 23 jaar.

Vormgeving

Jongeren onder de 23 voor wie directe bemiddeling nog niet mogelijk is, wordt een JWB aangeboden. De JWB kent een maximale duur van 6 maanden. De jongere zal per direct in dienst treden bij de uitvoerder van gesubsidieerde arbeid. Deze ontvangt hiervoor een vergoeding. De eerste maand is de proefperiode. Gedurende deze proefperiode bestaat de mogelijkheid om via assessments, tests, simulatieomgevingen etc te beoordelen waar de jongere het best geplaatst kan worden. De jongere heeft ook in deze periode een baan en arbeidsovereenkomst met verplichtingen. Er wordt gezocht naar een geschikte vacature. Uiterlijk na 1 maand stroomt de jongere in op een beschikbare en geschikte vacature. Na de volledige contractperiode van 6 maanden treedt de jongere in dienst bij een reguliere werkgever. Indien na de volledige 6 maanden toch geen doorstroom gerealiseerd is, zal beoordeeld moeten worden welk instrument alsnog moet worden ingezet. Hierbij wordt de intentie uitgesproken dat terugval in een bijstandsuitkering voorkomen moet worden. Een verlenging met inzet van een werkervaringsbaan ligt meer voor de hand.

|Opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|Het doel van het experiment doorstartbanen is tweeledig:            |
|Het creëren van een efficiënte doorstroom-methodiek voor werkloze   |
|jongeren, waarbij de werkloosheidsduur tot een minimum beperkt wordt|
|en het verstrekken van een bijstandsuitkering overbodig;            |
|Het ontwikkelen van een instrument om het aantal te verstrekken     |
|bijstandsuitkeringen te verminderen en de daarmee vrijgespeelde     |
|middelen aan te wenden voor reïntegratiedoeleinden.                 |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|Afgaande op de aannames die hierboven beschreven zijn, wordt er naar|
|gestreefd om in 2005 100 jongeren in te laten stromen in een JWB;   |
|60% zal binnen de termijn van 6 maanden doorstromen naar een        |
|reguliere baan;                                                     |
|25% zal na 10 maanden worden overgeheveld naar een opleiding of     |
|werkervaringsbaan;                                                  |
|5% zal uitvallen, waarvan een deel toch nog aanspraak zal moeten    |
|maken op een bijstandsuitkering.                                    |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|Vooralsnog zullen jongerenwerkervaringsbanen gefinancieerd worden   |
|uit het werkdeel Fwi. Zodra er meer helderheid bestaat over het     |
|Inkomensdeel, kan er voor gekozen worden dit budget aan te wenden   |
|ter financiering. Het gaat om een totaalbedrag voor 2005 van E 1.2  |
|miljoen.                                                            |
De werkervaringsbaan

Zoals de naam al aangeeft moet de werkervaringsbaan aan werklozen de mogelijkheid bieden om, binnen een afgebakend tijdsbestek voldoende werkervaring op te doen om uit te kunnen stromen naar regulier werk. Hierbij is het ten eerste van belang dat de persoon in kwestie voldoende gerichte en professionele begeleiding krijgt, zodat het resultaat ook binnen de afgesproken tijd gerealiseerd kan worden. Ten tweede moeten de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers dusdanig zijn ingericht dat hij of zij voldoende bescherming kan genieten om zich te ontplooien en ontwikkelen, maar dat er anderzijds binnen deze arbeidsvoorwaarden geen belemmering voor de persoon bestaat om de stap naar een reguliere baan te maken. Daarom zal de persoon in kwestie een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen bij een organisatie, die al deze aspecten kan garanderen . Vervolgens wordt de werknemer ingeleend/gedetacheerd aan een of (gevolgtijdelijk) meerdere professionele organisaties om feitelijke werkervaring op te doen. Door intensieve begeleiding wordt de werknemer in staat geacht na 1 jaar klaar te zijn voor een reguliere baan. Mocht dit niet haalbaar blijken dan bestaat de mogelijk om het dienstverband nog met uiterlijk 1 jaar te verlengen. De maximale contractduur overschrijdt dus nooit meer dan 2 jaar. De juridische kaders van de werkervaringsbaan zijn reeds vastgelegd in de Tijdelijke reïntegratieverordening 2004. Deze zullen grotendeels gevolgd worden.

|opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|Het doel van de werkervaringsbanen is het laten doorstromen van     |
|mensen uit een bijstandssituatie naar regulier werk. Dit doel moet  |
|binnen een duidelijk afgebakend tijdsbestek en vanuit een vooraf    |
|opgesteld trajectplan bereikt worden.                               |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|In 2005 zullen er maximaal 200 bijstandsgerechtigden op een         |
|werkervaringsbaan worden geplaatst;                                 |
|Van de reeds in 2004 geplaatste mensen op een werkervaringsbaan zal |
|in 2005 ca. 40% uitstromen naar regulier werk.                      |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|De kosten voor de werkervaringsbaan worden volledig gefinancierd uit|
|het werkdeel FWI. De verwachte kosten met betrekking tot dat        |
|instrument zijn E 2,7 miljoen[9].                                   |
De arbeidsgewenningsplaats

Voordat veel mensen überhaupt toe zijn aan een baan waarbij ze kunnen gaan werken aan functiegerichte activiteiten en vaardigheden, zal er eerst aandacht moeten worden besteed aan hun sociale vaardigheden, arbeidsritme en arbeidsethiek. Werken aan een verzorgd uiterlijk, op tijd komen, dat soort zaken zal vaak nog eigen gemaakt moeten worden voordat men zich kan gaan richten op de werkelijke functie-inhoud, voordat een werkgever ook geld wil betalen voor de werknemer. Hiervoor moet de Arbeidsgewenningsplaats een oplossing bieden. Bij een Arbeidsgewenningsplaats wordt een werkloze bij een organisatie geplaatst zonder dat hij of zij voor de volle 100% kan meedraaien in het productieproces. Het gaat er om dat de persoon in kwestie zich gedurende een korte periode van 3 maanden kan toeleggen op het (weer) aanleren van de hierboven genoemde aspecten. Iemand die actief is binnen een Arbeidsgewenningsplaats heeft geen baan; hij of zij ontvangt geen salaris, maar blijft gedurende de arbeidsgewenningsplaats afhankelijk van een bijstandsuitkering. De Arbeidsgewenningsplaats is onderdeel van een reïntegratietraject en staat ook als dusdanig in het trajectplan benoemd. De Arbeidsgewenningsplaats kan de opstap vormen voor een werkervaringsbaan. De Arbeidsgewenningsplaatsen zullen volledig verzorgd worden door een derde partij en derhalve via een procedure van openbare aanbesteding worden ingekocht. De gemeente Nijmegen fungeert dus alleen als opdrachtgever. Aan de Arbeidsgewenningsplaats ligt altijd wel een overeenkomst tussen werkgever en kandidaat ten grondslag.

|opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|Het opdoen van sociale vaardigheden, arbeidsritme en arbeidsethiek  |
|gedurende een periode van maximaal 3 maanden binnen een beschermde  |
|werkomgeving, als opstap naar een werkervaringsbaan of regulier     |
|werk.                                                               |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|200 mensen stromen in op een Arbeidsgewenningsplaats                |
|100 mensen stromen door naar een reguliere, dan wel                 |
|werkervaringsbaan                                                   |
|75 mensen worden doorgeleid naar participatie-instrumenten          |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|De verwachting is dat de kosten voor de arbeidsgewenningsplaats     |
|circa E 5.000,- bedragen. Deze kosten zullen gedekt worden uit het  |
|werkdeel FWI.                                                       |
|                                                                    |
|Totale kosten bedragen: E 1.000.000,-                               |
Inkoop trajecten

Sinds de invoering van de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) in 2002 is de gemeente verplicht om 70% van de middelen uit het werkdeel FWI die worden ingezet ten behoeve van de inkoop van reïntegratiedienstverlening of sociale activering uit te besteden via een procedure van aanbesteding. Nadat er in 2003 meerdere aanbestedingsprocedures op projectbasis zijn doorlopen, is er tussentijds gewerkt aan een vast stramien waarbinnen aanbestedings-procedures in de toekomst doorlopen gaan worden.

Bij elke inkoopprocedure wordt altijd een aantal vaste uitgangspunten gehanteerd: . De vraag die vertaald wordt in het bestek wordt bepaald door de informatie die verstrekt wordt vanuit de klantmanagers van SoZaWe. Zij beschikken over de inhoudelijke deskundigheid; . Er worden uitsluitend organisaties uitgenodigd om te offreren die (financieel) stabiel zijn en ervaring hebben met het verlenen van de gewenste diensten dan wel bekwaam zijn in de behandeling van de doelgroep; . De gunning vindt plaats op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding.

Inkoop 2005

Op dit moment zijn er 16 contracten afgesloten, voortkomend uit diverse aanbestedingsprocedures . De afloop van de diverse contracten verschilt. Veel lopen er eind 2004, begin 2005 af. Het is binnen de wettelijke aanbestedingsregels mogelijk om aanbestede contracten te verlengen. Vraag is of dit wenselijk is, of dat het beter is, gezien de in deze notitie geschetste beleidsvoornemens, een volledig nieuwe aanbestedingsprocedure te doorlopen. Ons college zal hier in het najaar een keus in maken. Wat die keus ook zal zijn, dit beleidsplan zal altijd als onderlegger voor verdere inkoop dienen.

Scholing

Scholing heeft en zal altijd een belangrijke plaats innemen in de reïntegratietrajecten van (langdurig) werklozen. Hier zal de komst van de Wwb niet veel aan veranderen. Wel zal de manier waarop en wanneer scholing wordt ingezet meer moeten gaan aansluiten bij de visie en beleidsvoornemens die door het gemeentebestuur zijn vastgesteld. Scholing zal de komende jaren werkelijk in dienst moeten staan van het doel van het reïntegratietraject. In afgelopen jaren is het regelmatig voorgekomen dat scholing feitelijk als doel op zich werd ingezet. Met name bij hoger opgeleiden is hier regelmatig sprake van geweest. De financiële gevolgen van de Wwb laten dit niet meer toe. Sterker nog, hoewel de wet gemeenten de plicht oplegt om de in de wet genoemde doelgroepen te ondersteunen bij de arbeids(re)ïntegratie, onder andere door scholing, spreekt de wet ook van het accepteren van algemeen geaccepteerde arbeid. Deze bepaling geeft impliciet weer dat er nauwelijks sprake zou hoeven te zijn van scholing omdat een bijstandsgerechtigde in het kader van zijn of haar arbeidsverplichtingen feitelijk elke baan zou moeten accepteren die hem of haar aangeboden wordt. In de Strategische visie. heeft het gemeentebestuur van Nijmegen echter al aangegeven, dat zij van mening is dat het onverwijld toepassen van deze bepaling de duurzaamheid van een plaatsing op de arbeidsmarkt niet ten goede kán komen en derhalve enige nuancering behoeft. In Nijmegen zullen mensen de komende jaren bij een trajectduur van maximaal 3 jaar zoveel mogelijk duurzaam geplaatst worden op de arbeidsmarkt. Bij de gang naar een dergelijke plaatsing is scholing vaak onontbeerlijk. Van werkgevers is algemeen bekend dat zij het liefst goed gekwalificeerde mensen aannemen. Dit contrasteert met het beeld van het Nijmeegse klantenbestand, waarin een groot gedeelte van de mensen niet- of laaggeschoold is. Het is dus van belang om deze op te leiden zodat werkgevers in de regio het personeel geboden kan worden dat zij zoeken. Echter het onverwijld naar school sturen van langdurig werklozen is niet de goede weg. Ten eerste ontbreekt het deze mensen vaak aan de benodigde motivatie omdat de schoolbanken ze op korte termijn te weinig oplevert, daarnaast zijn schoolbanken en boeken niet voldoende om deze mensen werkelijk klaar te maken om toe te treden tot de beschikbare vacatures. Inmiddels is algemeen geaccepteerd dat feitelijk werken de beste manier is om de afstand tot de arbeidsmarkt te slechten. Daarbij zijn er tegenwoordig vele mogelijkheden om leren en werken te combineren. Ook werkgevers zijn hiervan doordrongen. Hierbij valt te denken aan de beschikbaarheid van diverse Organisatie- en Ontwikkelingsfondsen vanuit de diverse sectoren, de Beroeps begeleidende leerwegen van het ROC, diverse aanbieders van leerwerkplekken als stichting Support en Voorwerk. Kortom, het is onontbeerlijk scholing in te zetten voor de trajectklanten. Ten behoeve van de klant, de werkgever en de doorlooptijd van het traject zullen werk en scholing zoveel mogelijk gecombineerd moeten worden. Bij de contractafspraken voor 2005 e.v. en de op te zetten experimenten vanaf 2005 zal er derhalve zoveel mogelijk sprake zijn van duale trajecten. Bovenstaande brengt een aantal andere beleidskeuzes met betrekking tot scholing met zich mee:
1. Als een volledig traject maximaal 3 jaar in beslag mag nemen, kan de ingezette scholing in principe nooit langer duren dan 2 jaar;
2. De ingezette scholing is altijd functiegericht. Eerst wordt het doel van het traject bepaald (welke baan). Vervolgens wordt pas gekeken welk soort scholing de persoon in kwestie nog nodig heeft. Hierbij mag de vraag, zoals bij de gehele reïntegratiedienstverlening, van de werkgevers nooit uit het oog verloren worden;
3. Hoewel genuanceerd handhaaft de gemeente het principe van algemeen geaccepteerde arbeid. Scholing inzetten ten behoeve van positieverbetering is daarmee feitelijk niet meer mogelijk.

Er zijn twee doelgroepen waarbij scholing een bijzondere positie inneemt:
1. Jongeren: zoveel mogelijk ongekwalificeerde jongeren zullen teruggeleid moeten worden naar school, alwaar ze, eventueel met behulp van studiefinanciering, alsnog hun startkwalificatie kunnen behalen, om zo een sterkere positie op de arbeidsmarkt in te nemen;
2. Nieuw- en oudkomers: Gebrekkige taalbeheersing is vaak een grote belemmering voor allochtonen om toe te treden tot arbeidsmarkt. Taalonderwijs vormt daarom een belangrijke factor bij deze trajecten. Hierbij is het van belang dat voortdurend de afweging gemaakt wordt tot hoever de taalbeheersing moet gaan om te kunnen functioneren op een bepaald niveau. Taalniveau Nt3 of 4 is vaak niet noodzakelijk om een goede baan te vinden. Ook, of misschien wel juist in het kader van taalverwerving zijn duale trajecten van belang. Verwerving van taal vindt immers het snelst plaats in een sociale omgeving zoals de werkvloer.

Stimuleringspremie

De mogelijkheid tot vrijlating van inkomsten op de bijstandsuitkering is in de Wwb beperkt tot een maximum duur van 6 maanden. Het Nijmeegse gemeentebestuur betreurt dit, omdat zij van mening is dat de vrijlating altijd een goede stimulans is geweest voor mensen om in ieder geval deeltijd werk te verrichten, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt zo klein mogelijk, dan wel verkleind kon worden. Nu biedt de Wwb wel de mogelijkheid om a-structureel een jaarlijkse premie te verstrekken met het oog op positief gedrag gericht op uitstroom naar betaald werk. Deze optie grijpt het gemeentebestuur aan om bepaalde doelgroepen, voor wie een volledige (reguliere) baan nog niet tot de mogelijkheden behoort, alsnog te stimuleren in ieder geval een deeltijd baan aan te nemen.

Vanaf 01-01-2005 zal er eenmalig een premie worden verstrekt aan die personen die: . deeltijd werk accepteren (gesubsidieerd dan wel regulier), of; . vanuit deeltijd werk doorstromen naar een baan van een dusdanige omvang dat de persoon in kwestie geen aanspraak meer hoeft te maken op een uitkering. Voor de stimuleringspremie komen alleen de volgende personen in aanmerking: . Personen van wie door middel van een REA-keuring is vastgesteld dat ze vanwege lichamelijke of psychische belemmeringen nog geen voltijd baan kunnen betrekken; . Personen die vanwege het verrichten van een aantoonbare (mantel)zorgtaak, onvoldoende ruimte hebben om een voltijd baan te vervullen. Hierbij geldt als voorwaarde dat faciliterende ondersteuning als kinderopvang of thuiszorg geen oplossing kan bieden om wel de mogelijkheid tot voltijdwerk te creëren.

Iemand die tot een van deze doelgroepen behoort kan dus twee keer de stimuleringspremie aanvragen. Eén keer bij het accepteren van een deeltijdbaan, en nog een keer als hij of zij volledig uit de uitkering stroomt naar een betaalde baan. Als beide acties in hetzelfde kalenderjaar plaatsvinden kan de som van beide premies niet meer bedragen dan E 1.944,-. De permies hoeven niet over aaneensluitende jaren worden aangevraagd. De persoon in kwestie kan bijvoorbeeld de premie voor het aanvaarden van deeltijdwerk aanvragen in 2005, en vervolgens uitstromen in 2007 en dan de tweede premie aanvragen.

De hoogte van de stimuleringspremie bedraagt 15% van het jaarlijkse netto salaris. De premie voor aanvaarding van de deeltijdbaan zal volledig worden vrijgelaten op de bijstandsuitkering.

Afgaande op het aantal vrijlatingen in de afgelopen jaren ten behoeve van de hierboven genoemde doelgroepen, is de verwachting dat er in 2005 150 premies ten behoeve van het verrichten van deeltijdarbeid kunnen worden verstrekt. De premie zal nooit meer bedragen dan E 1.800,- . Er zal derhalve in het werkdeel FWI voor 2005 E 270.000,- gereserveerd worden.

Wijkgericht werken

In ons collegeakkoord heeft het gemeentebestuur reeds aangegeven hoe belangrijk zij een wijkgerichte aanpak acht voor het oplossen van specifieke problemen op wijkniveau. Hierbij is een integrale aanpak tussen diverse beleidsterreinen van essentieel belang. Op het gebied van Werk en Inkomen is hier de afgelopen jaren vorm aangegeven door het experiment Nijmegen naar Werk. Dit project heeft zich tussen 1998 en 2000 geconcentreerd op Nijmegen-West. Vanaf 2000 tot op heden ligt de focus op Dukenburg.

Inmiddels heeft uw raad besloten om tot 01-01-2005 ruimte in de begroting te creëren voor het verlengen van het wijkgericht project Nijmegen naar Werk: Dukenburg. Zowel de kwantitatieve als kwalitatieve resultaten die in de eerste projectperiode (2001-2003) behaald zijn, zijn van dien aard dat voortzetting van het project gerechtvaardigd is.

In het reïntegratiebeleid van de gemeente Nijmegen neemt het project een bijzondere positie in. Waar dit beleidsplan uitgaat van een duidelijke scheiding tussen reïntegratie en participatie én een stedelijke aanpak vanuit het bedrijfsverzamelgebouw de Mariënbeurs, lopen binnen het project reïntegratie en participatie veel meer door elkaar, en vindt de uitvoering plaats vanuit een locatie in het hartje van de wijk. De specifieke situatie in het stadsdeel Dukenburg verantwoordt deze werkwijze.

Met het besluit om het project in ieder geval tot 01-01-2005 te verlengen, heeft de raad de ruimte gecreëerd om ons college 2 zaken te laten onderzoeken: . Voor welke doelgroepen in welke wijken is nog meer een dergelijke integrale, wijkgerichte aanpak op het gebied van arbeidsintegratie nodig; . Is de gehanteerde publieke werkwijze in Dukenburg de meest geschikte, of kan een private partner eenzelfde intensieve werkwijze uitvoeren.

De geboden ruimte moet leiden tot een voorstel voor verdere inzet van de wijkgerichte aanpak vanaf 2005 op het terrein van werk en inkomen. Hierbij moet besloten worden waar deze aanpak wordt ingevoerd, en hoe de uitvoering daarbij gestalte krijgt.

Vrijwilligerswerk

Het instrument vrijwilligerswerk kan een belangrijke bijdrage leveren aan de doelstellingen van het reïntegratiebeleid van de gemeente Nijmegen. Dit is ook de reden waarom via de aanbesteding Activering en flankerende zorg reeds Vrijwilligerswerk gericht op uitstroom naar werk en Vrijwilligerswerk gericht op maatschappelijke participatie zijn ingekocht. Zeker nu de komende jaren de instroom in participatiebanen beperkt zal zijn vanwege de beperkte financiële ruimte, zullen de mogelijkheden die vrijwilligerswerk biedt ten volle benut moeten worden. Zoals via de hierboven genoemde aanbesteding al aangegeven is, kan vrijwilligerswerk vanuit 2 uitgangspunten worden ingezet: als opstap naar regulier werk en als zinvolle dagbesteding. Hoewel het verrichten van vrijwilligerswerk een belangrijk middel kan zijn om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, zal de klantmanager in alle gevallen moeten beoordelen of dit voor de betreffende bijstandsgerechtigde ook het geval is. Het mag niet zo zijn dat het vrijwilligerswerk een belemmering vormt voor toetreding tot de arbeidsmarkt of het te doorlopen reïntegratietraject.

|Tactische keuze                                                     |
|Vanwege het maatschappelijk nuttige karakter van vrijwilligerswerk  |
|en om dit soort werkervaringsmiddelen te stimuleren, kan door de    |
|'werkgever' aan de bijstandsgerechtigde die vrijwilligerswerk       |
|verricht een vrijwilligersvergoeding van maximaal E 700,- per jaar  |
|worden verstrekt. Deze inkomsten zullen niet worden gekort op de    |
|uitkering, mits de klant toestemming heeft van de klantmanager om   |
|het vrijwilligerswerk te verrichten.                                |
Sociale activering

De afgelopen jaren zijn er diverse experimenten en pilots rond sociale activering uitgevoerd. Ook Nijmegen moet vanaf 2003 de activiteiten rond sociale activering overlaten aan private organisaties, die via een procedure van aanbesteding gecontracteerd worden. In het najaar van 2003 is de uitvoering van de, via een aanbestedingsprocedure ingekochte sociale activerings-activiteiten van start gegaan. Er is getracht een zo breed mogelijk scala van producten in te kopen, waarmee zoveel mogelijk aan de behoefte vanuit de populatie bijstandsgerechtigden beantwoord wordt.

Afstemming WSW

In het kader van de modernisering van de Wsw, is ons College van mening dat de doelstelling en doelgroep van de Wsw gehandhaafd moeten blijven. De Wsw is een voorziening, bedoeld voor personen die vanwege hun handicap niet onder normale omstandigheden kunnen maar desondanks wel willen werken en daarvoor uitsluitend op de Wsw aangewezen zijn. Hiervoor zullen zij dan wel geïndicieerd moeten worden. Wij onderschrijven daarmee de constatering van de Raad voor Werk en Inkomen dat de Wsw zich wat betreft het uitgangspunt onderscheidt van het instrumentarium in het kader van de Wwb en de Wet REA, waar het accent ligt op reïntegratie naar de reguliere arbeidsmarkt. Dit onderscheid heeft implicaties voor de relatie tussen de Wsw en het (overige) reïntegratie-instrumentarium. Door deze ontwikkeling kan de Wsw als een vangnet worden gezien voor personen waarvoor reïntegratie niet op korte termijn succesvol is. Een objectieve indicatiestelling aan de poort is noodzakelijk om te waarborgen dat de Wsw gereserveerd blijft voor de groepen die alleen op de Wsw aangewezen zijn. De Wsw kan in dit verband worden aangemerkt als een last resort voorziening. In het moderniseringstraject van de Wsw, zal in de eerste fase de aandacht met name uitgaan naar de overdracht van de Wsw-indicatiestelling naar het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) Momenteel draaien er landelijk een zevental pilots. Nijmegen is één van de pilots. De uitkomsten van deze pilots zullen bepalend zijn voor de wijze waarop de werkprocessen binnen het CWI en binnen de keten ingericht worden. De indicatiestelling zal met ingang van 1 oktober 2004 worden overgedragen aan het CWI.

|Tactische keuze                                                     |
|Om een sluitende aanpak te realiseren, moeten afspraken worden      |
|gemaakt met ketenpartners binnen het bedrijfsverzamelgebouw over de |
|informatie die CWI ontvangt en overdraagt, en de tijd die daarmee   |
|gemoeid is.                                                         |
|In dit kader gaan wij er vanuit dat de gemeente Nijmegen en het CWI |
|in samenspraak met Breed de matching tussen aanbod (mensen op de    |
|wachtlijst), vraag (plaatsingen bij Breed, detacheringen, begeleid  |
|werken) en sluitende aanpak (mensen die geen aanvraag voor indicatie|
|hebben gekregen, mensen die worden afgewezen en mensen die om wat   |
|voor redenen dan ook uitvallen van de wachtlijst) zal               |
|bewerkstelligen. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in een     |
|overeenkomst. Die afspraken zullen in de Service Niveau Overeenkomst|
|(SNO) met het CWI 2005 worden gemaakt                               |
EXPERIMENTEN

Inleiding

Het reïntegratiebeleid van de gemeente Nijmegen zal onder de Wwb een aantal koerswijzigingen kennen. Zo zal er veel meer gestuurd moeten worden op de poortwachtersfunctie en de daarmee samenhangende samenwerking met met name het CWI; er zal harder ingezet moeten worden op de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en de al vaker aangekondigde vraaggerichte aanpak zal nu echt handen en voeten moeten krijgen. Omdat hier in het verleden geen specifiek of onvoldoende beleid op uit is gezet, wordt er voor gekozen en aantal experimenten te starten waarbij onderzocht moet worden hoe de diverse beleidsvoornemens het beste gerealiseerd kunnen worden.

De experimenten worden in deze notitie globaal weergegeven. Ons college zal tijdig deze tactische ideeën vertalen naar operationele projectplannen. Omdat de actualiteit dit kan verlangen, bestaat tevens de mogelijkheid dat ons college in de toekomst ook andere experimenten zal starten om op die manier de opgelegde doelstellingen te behalen.

Werkgeversbenadering

De huidige economische omstandigheden dwingen de gemeente ertoe een vraaggerichte aanpak te hanteren met betrekking tot het reïntegratiebeleid. Het aantal vacatures is dusdanig beperkt en bevindt zich op dermate specifieke terreinen, dat lang niet elke individuele wens van elke bijstandsgerechtigde gehonoreerd kan worden. Daarnaast is al meerdere malen geconstateerd dat er een te grote discrepantie bestaat tussen het vacatureaanbod in de regio en het opleidingsniveau van de beschikbare bijstandsgrechtigden, en dat scholing hier een oplossing in zou kunnen bieden. Dit laatste probleem zou opgelost kunnen worden door nu al in te spelen op de verwachting die leven met betrekking tot de ontwikkeling van de regionale arbeidsmarkt. Hoewel deze constatering ook in eerdere beleidsplannen reeds gedaan is, heeft een actieve vraaggerichte benadering van de arbeidsmarktproblematiek vanuit de gemeente nooit handen en voeten gekregen. Er is binnen de uitvoeringsorganisatie dan ook nauwelijks ervaring mee. Dit experiment moet in die ervaring voorzien.

Vormgeving

Vanuit Stichting Uitzicht zullen 50 vacatures vanuit de regionale arbeidsmarkt worden geselecteerd. Hierbij moet het gaan om zeer diverse vacatures, van hoog tot laag opleidingsniveau, van praktische tot theoretische functies, grote en kleine werkgevers, fulltime, parttime etc. Vanuit het klantenbestand SoZaWe én de nieuwe instroom bij het CWI zullen consulenten van Uitzicht trachten geschikte of geschikt te maken kandidaten voor de geselecteerde vacatures zoeken. Hierbij zal een eerste selectie worden gemaakt op aanwezige globale gegevens van de klant. In nadere gesprekken zal via diverse methodes (bijvoorbeeld EVC en simulatie) definitief worden beoordeeld of de geselecteerde klant in aanmerking kan komen voor de functie . Als een geschikte kandidaat voor de vacature gevonden is, zullen met de werkgever afspraken gemaakt worden. Doel is om de kandidaat zo snel mogelijk in de werkomgeving te plaatsen en een arbeidscontract af te sluiten. Op de werkplek kan dan eventueel benodigde aanvullende scholing en begeleiding worden ingezet. Daarnaast zullen maximaal 20 kandidaten worden geselecteerd die in overleg en samenwerking met een of meerdere belangrijke werkgevers in de regio op een opleiding worden geplaatst zodat deze persoon over een bepaalde periode voldoende toe is gerust om te beantwoorden aan een behoefte die de betreffende werkgever op dat moment denkt te hebben. Hierbij wordt dus ingespeeld op de verwachte conjuncturele ontwikkelingen.

|Opdrachtformulering                                              |
|Doel                                                             |
|Ervaring opdoen met het (eventueel via scholing) toeleiden van   |
|bijstandsgerechtigden naar de reguliere arbeidsmarkt waarbij niet|
|de klant maar de beschikbare vacatures het uitgangspunt vormen.  |
|                                                                 |
|Inhoudelijke opdracht                                            |
|Voor 01-04-2005 zullen 50 vacatures geselecteerd worden;         |
|Voor 01-01-2006 zullen 40 van deze vacatures vervuld zijn        |
|Voor 01-07-2005 zijn maximaal 20 bijstandsgerechtigden op een    |
|opleiding geplaatst die nauw aansluit bij de verwachte behoefte  |
|van een of meerdere belangrijke regionale werkgevers.            |
|                                                                 |
|Financiering                                                     |
|De verwachting is dat voor alle geplaatste kandidaten wel enige  |
|aanvullende scholing en begeleiding ingezet moet worden. De      |
|geraamde kosten hiervoor zijn E 1.000,- per persoon.             |
|Scholingskosten zullen voor een berlangrijk deel door de         |
|werkgevers gedragen moeten worden;                               |
|Totale kosten van het experiment bedragen derhalve E 40.000,-    |
De Werkplaza

Het is inmiddels algemeen geaccepteerd (en de bestandsanalyse heeft het ook nog eens aangetoond): Hoe langer de bijstandsduur, hoe groter de afstand tot de arbeidsmarkt. Het is daarom zaak om de duur van de bijstandsverstrekking tot een minimum te beperken. Om dit te bewerkstelligen wordt het experiment Werkplaza ingericht. In het bedrijfsverzamelgebouw Mariënbeurs worden voor (met name nieuw ingestroomde) bijstandsgerechtigden (en Nuggers), WW-ers en WAO-ers in een korte periode diverse (reïntegratie-)activiteiten ingezet die een uitkeringssituatie zoveel mogelijk moeten bekorten. De Werkplaza kent twee doelen:

1. De meest kansrijke werklozen zo spoedig en duurzaam mogelijk terug te leiden naar de reguliere arbeidsmarkt;
2. Mensen voor wie bovenstaande niet direct mogelijk is, te voorzien van een op maat gemaakt trajectadvies en direct in te zetten op de benodigde reïntegratie-activiteiten, waarmee een werkelijk sluitende aanpak wordt bewerkstelligd. Op de Werkplaza nemen klanten, na doorverwijzing van de verantwoordelijk klantmanager deel aan korte trainingen gericht op het verwerven van bestaande vacatures. Het eindresultaat van het marktplein is gericht op (duurzame) plaatsing op de arbeidsmarkt. Daarnaast is er ruimte voor diverse tests en onderzoeken om tot een zo adequaat mogelijk reïntegratie-advies te komen indien directe uitstroom niet mogelijk is. Bij het opstellen van het eindadvies hebben de medewerkers van de Werkplaza de beschikking over alle ingekochte reïntegratieactiviteiten van de ketenpartners UWV en de gemeente. De activiteiten op het plein worden bekostigd en aangestuurd door de wettelijke ketenpartners. Het UWV is verantwoordelijk voor de WW en WAO doelgroep. De gemeente voor de bijstandsgroep en het CWI investeert met haar wettelijk vastgestelde dienstverleningsconcept. De regie is in handen van de klantmangers van de inkomensvoorzienende instanties (UWV en gemeente). De positie van de klantmanagers wordt dus ver in het proces naar voren geschoven. Voor inwoners is het van belang dat er sprake is van intensieve dienstverlening, geconcentreerd op één plek. Men is minder gebaat met de huidige kolommen structuur, ingevoerd door SUWI. Het experiment richt zich vooral op nieuwe instroom in de bijstand, WW, WAO of combinaties.

De meerwaarde van het experiment op de bestaande dienstverlening van de Mariënbeurs is het geïntegreerde aanbod van vacatures en reïntegratie-activiteiten en met name reïntegratie-activiteiten gericht op bestaande of te verwachten vacatures. Verschillende instrumenten komen bij elkaar op een marktplein in een korte tijdsperiode (6 weken). Het CWI investeert met haar dienstverleningsconcept gericht op allocatie en bemiddeling. Hierbij zal extra geïnvesteerd worden in het inzetten van job hunters. Het UWV positioneert haar klantmanagement op het marktplein en bekostigd de kortlopende reïntegratie-activiteiten van haar klanten. Ook de gemeente zal beschikbare middelen inzetten. De samenvoeging van de kerntaken van UWV, gemeente en CWI heeft tot voordeel dat de inwoners van Nijmegen de voorzieningen in het kader van SUWI onder één dak kunnen vinden en dat er sprake is van een snelle dienstverlening. Verschillende reïntegratie-instrumenten zoals sollicitatietrainingen, assessments, life skills, programma's gericht op het verbeteren van het zelfvertrouwen en zelfredzaamheid zullen extern worden ingekocht.

|Opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|De Werkplaza heeft tot doel inwoners die een beroep moeten doen op  |
|een uitkering of ondersteuning vragen bij hun reïntegratie zo snel  |
|mogelijk terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Hierdoor kan een     |
|uitkeringssituatie bekort worden. Het is een intensieve vorm van    |
|dienstverlening waarbij een duidelijke koppeling wordt gemaakt      |
|tussen vacatures en reïintegratie-instrumenten.                     |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|In 2005 willen de ketenpartners van de Mariënbeurs 1000 nieuwe      |
|bijstandsgerechtigden (incl. nuggers) en 1000 UWV-klanten opnemen in|
|het experiment. 1000 bijstandsgerechtigden, vallende onder de       |
|"A-groep" van het CWI zullen na 10 werkdagen een beroep doen op het |
|marktplein. Daarnaast worden nog 1000 WW-ers verwacht[15]. De       |
|werkplaza werkt met de methodiek van de vraaggerichte benadering.   |
|Alle activiteiten zijn gericht op het verwerven van vacatures voor  |
|vooraf vastgestelde doelgroepen. De doelgroep jongeren en           |
|allochtonen zal met voorrang worden geplaatst vanuit het marktplein.|
|De reïntegratieinstrumenten op de Werkplaza staan ten dienste van   |
|het bemiddelingsproces naar duurzame inpassing op de arbeidsmarkt.  |
|Alle beschikbare reïntegratieinstrumenten van de ketenpartners      |
|kunnen worden ingezet. Ook specifieke afspraken die worden gemaakt  |
|in het kader van de Taskforce jeugdwerkloosheid en de Taskforce     |
|minderheden zijn aan het eind van de 6 weken beschikbaar. Het       |
|marktplein heeft de volgende taakstellende opdracht:                |
|20% van de deelnemers die zich melden op de werkplaza met een       |
|ABW-aanvraag of een WW aanvraag heeft na 6 weken een baan of kan op |
|een andere manier in het levensonderhoud voorzien.                  |
|Na 6 weken heeft iedere deelnemer een uitgebreid en onderbouwd      |
|trajectadvies voor verdere reïntegratie naar werk of activiteiten   |
|gericht op zorg en inkomen;                                         |
|De kwaliteit van de trajectadviezen is dusdanig dat bij evaluatie na|
|een half jaar kan worden aangetoond dat 90% van de trajecten ook    |
|daadwerkelijk is uitgevoerd.                                        |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|De Werkplaza kent de volgende financieringsopbouw:                  |
|                                                                    |
|Voor het klantmanagement en de trajectbegeleiding en de daarbij     |
|behorende organisatiekosten wordt gebruikt gemaakt van de reguliere |
|inzet van de betrokken ketenpartners.                               |
|                                                                    |
|Inzet CWI regulier afspraken via SNO 2005                           |
|Inzet afdeling Sociale Zaken en Werk                                |
|Inzet UWV                                                           |
|                                                                    |
|Voor de programmakosten van de werkplaza worden bekostigd uit de    |
|reïntegratiemiddelen van ketenpartners UWV en Gemeente. De          |
|reïntegratie-programma's zullen marktconform worden ingekocht. Het  |
|UWV wil hiervoor 10% van haar budget vrijmaken. Ook de gemeente is  |
|bereid budget vrij te maken. Er zal onderzocht worden of het totale |
|experiment ingediend kan worden voor een ESF 3 subsidie.            |
|                                                                    |
|Voor de financiering van de activiteiten binnen Werkplaza wordt in  |
|het werkdeel FWI voor 2005 E 1,5 miljoen vrijgemaakt.               |
Experimenten in het kader van sluitende aanpak jongeren

De jongerenaanpak gaat een van de zwaartepunten van het reïntegratiebeleid vormen. Het is zaak om zo snel mogelijk tot een sluitende aanpak te komen waarbij alle betrokken ketenpartners (onderwijs, werkgevers, RMC, sociale partners) een rol vervullen. In het beleidsplan staat al aangeven dat ons college de opdracht krijgt zo snel mogelijk deze sluitende aanpak te realiseren. Binnen een dergelijke keten van dienstverlening zal ruimte gecreërd moeten worden om vanuit diverse sectoren experimenten en projecten op te starten, waardoor jongeren gestimuleerd en gefacilliteerd worden om in te stromen op vacatures in specifieke werkgebieden.

Vormgeving

Het zal om verschillende projecten gaan die op verschillende manieren vormgegeven gaan worden.

|opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|Het doel van diverse projecten is hetzelfde:                        |
|Het stimuleren van een sluitende aanpak                             |
|Zoveel mogelijk jongeren een duurzame plaats op de reguliere        |
|arbeidsmarkt geven                                                  |
|                                                                    |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|De inhoudelijke opdracht zal per project verschillen.               |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|Voor de financiering zal zoveel mogelijk getracht worden gebruikt te|
|maken van diverse financieringsbronnen zoals educatiemiddelen[16],  |
|diverse sector- en O&O-fondsen, ESF etc. Het FWI zal slechts als een|
|van deze financieringsmiddelen worden beschouwd.                    |
Participatiebanen

Zoals in hoofdstuk 4 al is geschetst zal zeker 50% van alle huidige gesubsidieerde banen aangemerkt moeten worden als participatiebanen; werkplekken waarbij uitstroom naar regulier werk niet uitgesloten mag worden, maar waarbij dit geen doel op zich is. Het bieden van een beschermde werkomgeving waarbinnen de werknemer zijn of haar talenten kan ontplooien staat voorop.

Het gemeentebestuur heeft onlangs een initiatiefvoorstel aangenomen dat voorziet in een nog op te starten experiment rond participatiebanen. Het experiment moet een aantal zaken onderzoeken: . Hoe kunnen participatiebanen het beste worden vormgegeven . Hoe wordt goed werkgeverschap garandeerd voor mensen op een participatiebaan . Hoe kunnen maatschappelijke non-profitinstellingen instellingen profiteren van een dergelijk instrument . Hoe kunnen dergelijke baan worden gefinancieerd zonder een te groot beslag op het werkdeel FWI te leggen

Vormgeving

In de periode van 01-07-2004 tot 01-01-2005 zullen maximaal 40 langdurig werklozen geplaatst worden op een participatiebaan. Hiervoor zal een arbeidsovereenkomst van maximaal 2 jaar worden aangegaan bij een formeel werkgever, die de werknemer vervolgens detacheert bij een instelling of bedrijf. De formele werkgever verricht de individuele coaching naar de werknemer. De werkbegeleiding kan zowel door de formeel werkgever als door de inlenende partij verricht worden.

|Opdrachtformulering                                                 |
|Doel                                                                |
|Het doel van het experiment is drieledig:                           |
|Het doorbreken dan wel voorkomen van een sociaal isolement van de   |
|potentiële werknemer;                                               |
|De werknemer de kans bieden zijn of haar talenten en capaciteiten   |
|ten volle te benutten;                                              |
|Het ondersteunen van instellingen uit de sociale infrastructuur met |
|behulp van additionele arbeidskrachten                              |
|                                                                    |
|Inhoudelijke opdracht                                               |
|In de periode van 01-07-2004 tot 01-01-2005 zullen maximaal 40      |
|langdurig werklozen instromen op een participatiebaan               |
|                                                                    |
|Financiering                                                        |
|De raad heeft aangegeven dat zij het van belang acht dat de middelen|
|uit het Werkdeel zoveel mogelijk uitgeput moeten worden. Derhalve   |
|zal in eerste instantie en post in het werkdeel worden opgenomen ter|
|dekking van dit experiment. Indien er sprake is van overuitputting  |
|van het werkdeel kan een deel van de kosten verschoven worden naar  |
|het I-deel, waarmee er sprake zal zijn van terugploegen van         |
|bijstandsmiddelen.                                                  |
|                                                                    |
|De geschatte salariskosten per werknemer bedragen E 20.000,- per    |
|jaar                                                                |
|Voor de begeleiding heeft de raad E 5.000,- per persoon beschikbaar |
|gesteld                                                             |
|Totale kosten  van het project komen daarmee op E 2.000.000,-       |
|Voor 2005 zal een post van E 1.000.000,- begroot worden in het      |
|werkdeel FWI                                                        |
FINANCIEEL OVERZICHT

-----------------------
Hierbij moet wel beoordeeld worden of de instellingen die nog gebruik kunnen maken van gesubsidieerde werknemers, voldoende capaciteit voor begeleiding, het opdoen van relevante werkervaring en uitstroommogelijkheden hebben. Hiermee wordt bedoeld dat de organisatie is vormgegeven rond de producten die zij levert: bijstand, WIW, ID. Bijvoorbeeld een allochtone alleenstaande moeder van 21 jaar. dus uiterlijk voor 01-01-2006.
Het is van belang te realiseren, dat er door het huidige schoolverlatersbeleid van het CWI al een groot aantal jongeren aan het werk gaat zonder gebruik te hebben gemaakt van een bijstandsuitkering. Helaas kan het CWI niet aangeven hoeveel jongeren zich jaarlijks in totaal melden bij het CWI met het verzoek tot een bijstandsuitkering. Het CWI heeft de beschikking over dit budt de beschikking over dit budget van E 1.000,- p.p. dat zij aan werkgevers kan verstrekken ter stimulering van het indienst nemen van een jongere. Dit uiteraard binnen de termen van redelijkheid. In eerste termijn zal dat Stichting Uitzicht zijn. Wanneer de uitbesteding van de gesubsidieerde arbeid een feit is, aan de economisch meest voordelige partij. Dit is inclusief de kosten voor de werkervaringsbanen gestart in 2004. In 2002 en 2003 nog 80%.
Reïntegratiedienstverlening, sociale activering, Rea-toetsing, bijzondere projecten.
3 jaar is inclusief een eventuele werkervaringsbaan van maximaal 2 jaar.
15% van E 12.000,- (bijstandsuitkering) = E 1.800,- Is dit niet het geval dan zal de klant weliswaar voor deze vacature worden afgewezen, maar zal wel een verder reïntegratietraject worden uitgezet. Deze aantallen lijken hoog. Er is echter uit gegaan van 50 deelnemers aan de Werkplaza per week. Met 40 actieve weken in een jaar, worden dan de 2000 deelnemers bereikt. Hierbij moet overigens niet vergeten worden dat er ingegrepen wordt op de volwasseneducatie. In deze context wordt dus met name taalonderwijs bedoeld.


---- --
Collegevoorstel
Advies: Openbaar

Onderwerp
|Handhavingsbeleid Wet Werk en bijstand                                     |
Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouders
L. Scholten
|Samenvatting                                    |
|Met de Wwb hebben gemeenten veel meer           |
|beleidsvrijheid gekregen dan zij onder de       |
|Algemene bijstandswet (Abw) hadden, in ruil voor|
|volledige financiële verantwoordelijkheid. Door |
|de financiële verantwoordelijkheid is een       |
|adequate uitvoering van de wet van het grootste |
|belang, waaronder ook wordt verstaan beperking  |
|van het uitkeringsbestand tot degenen die er    |
|werkelijk recht op hebben. Gemeenten kunnen     |
|daarop invloed uitoefenen door doelmatig te     |
|handhaven: niet verstrekken als het niet nodig  |
|is, en niet méér of langer verstrekken dan nodig|
|is. Dit laatste wordt nagestreefd met een       |
|doelmatig handhavingsbeleid.  De invoering van  |
|de Wwb is voor onze gemeente bij uitstek een    |
|gelegenheid om de nieuwe handhavingsinstrumenten|
|in te voeren. Daarbij sluiten wij aan bij de    |
|landelijke ontwikkelingen die op het gebied van |
|handhaving zijn ingezet en waar ook Nijmegen een|
|voortrekkersrol bij heeft gespeeld.             |
|Aan de hand van dit voorstel vragen wij u om in |
|te stemmen met het voorgestelde                 |
|handhavingsbeleid                               |
|Voorstel om te besluiten                        |
|In te stemmen met bijgaand                      |
|Handhavingsbeleidsplan                          |
|De in 2000 geformuleerde uitgangspunten voor het|
|handhavingsbeleid vormen de basis van het       |
|handhavingsbeleid onder de Wet werk en bijstand.|
|                                                |
|In te stemmen met afschaffen van de periodieke  |
|rechtmatigheidsonderzoeken en overgaan tot een  |
|systeem van controle op maat dat in             |
|overeenstemming is met het concept "Hoogwaardig |
|Handhaven".                                     |
|Het bestaande terug- en invorderingsbeleid voor |
|het komende kalenderjaar handhaven, waarbij als |
|uitgangspunt moet gelden dat met het oog op de  |
|financiële verantwoordelijkheid van de gemeente |
|in principe altijd wordt teruggevorderd, en     |
|fraude niet mag lonen.                          |
|Een afstemmingsverordening opstellen die        |
|gebaseerd wordt                                 |
|op-, en aansluit bij het onder de Abw bestaande |
|maatregelenbeleid.                              |
|1 = "1" "(" "(" ( Besluitvorming aan de Raad 0 =|
|"1" "(" "(" ( Formele advisering van de Raad    |
|Besluit B&W d.d.  nummer:                       |
|Conform advies                                  |
|Aanhouden                                       |
|Anders, nl.                                     |
IBW-nummer

|Directie/afdeling,      |
|ambtenaar, telefoonnr.  |
|N600, T.van Maaren ,    |
|9120                    |
|Datum ambtelijk voorstel|
|                        |
|20 april 2004           |
|Registratienummer       |
|04.0026067              |
|Directies  | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|           | |akko| |    |
|           | |ord | |    |
|           | |    | |    |
|           | |    | |    |
|Verantwoordelijke       |
|directie:               |
|Z. van     | |    | |    |
|Kooten,    | |    | |    |
|N800       | |    | |    |
|H. Schuit, | |    | |    |
|N400       | |    | |    |
|Directeur  | |    | |    |
|R. Doedel, | |    | |    |
|N000       | |    | |    |
|           | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|Procescoörd| |    | |    |
|inatie     | |    | |    |
|Gemeentesec| |    | |    |
|retaris    | |    | |    |
|Portefeuill| |    | |    |
|ehouder    | |    | |    |
|           | |    | |    |

---- --
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel Negen juni 2004/ 04.0026067

Onderwerp
Handhavingsbeleid in de Wet werk en bijstand

Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouder
L. Scholten

Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.

Samenvatting
Met de Wwb hebben gemeenten veel meer beleidsvrijheid gekregen dan zij onder de Algemene bijstandswet (Abw) hadden, in ruil voor volledige financiële verantwoordelijkheid. Door de financiële verantwoordelijkheid is een adequate uitvoering van de wet van het grootste belang, waaronder ook wordt verstaan beperking van het uitkeringsbestand tot degenen die er werkelijk recht op hebben. Gemeenten kunnen daarop invloed uitoefenen door doelmatig te handhaven: niet verstrekken als het niet nodig is, en niet méér of langer verstrekken dan nodig is. Dit laatste wordt nagestreefd met een doelmatig handhavingsbeleid. De invoering van de Wwb is voor onze gemeente bij uitstek een gelegenheid om de nieuwe handhavingsinstrumenten in te voeren. Daarbij sluiten wij aan bij de landelijke ontwikkelingen die op het gebied van handhaving zijn ingezet en waar ook Nijmegen een voortrekkersrol bij heeft gespeeld. Aan de hand van dit voorstel vragen wij u om in te stemmen met het voorgestelde handhavingsbeleid.

Voorstel om te besluiten

1. In te stemmen met bijgaand Handhavingsbeleidsplan.
2. De in 2000 geformuleerde uitgangspunten voor het handhavingsbeleid vormen de basis van het handhavingsbeleid onder de Wet werk en bijstand.
3. In te stemmen met afschaffen van de periodieke rechtmatigheidsonderzoeken en overgaan tot een systeem van controle op maat dat in overeenstemming is met het concept "Hoogwaardig Handhaven".
4. Het bestaande terug- en invorderingsbeleid voor het komende kalenderjaar handhaven, waarbij als uitgangspunt moet gelden dat met het oog op de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente in principe altijd wordt teruggevorderd, en fraude niet mag lonen.
5. Een afstemmingsverordening opstellen die gebaseerd wordt

op-, en aansluit bij het onder de Abw bestaande maatregelenbeleid Aan de Raad van de gemeente Nijmegen

Inleiding

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden. Daarmee hebben de gemeenten zelf de volledige financiële verantwoordelijkheid gekregen, in ruil voor beleidsvrijheid ten aanzien van de uitvoering van de wet. Er zijn geen landelijke uitvoeringsvoorschriften meer terzake van de controle op een rechtmatige uitvoering van de wet. Het is in het belang van de gemeenten zelf, als zij zorgen voor een rechtmatige uitvoering van de wet: alleen een uitkering verstrekken aan diegenen die er ook werkelijk recht op hebben, zorgdragen voor de juiste uitkeringsnorm, en de uitkering beëindigen als het recht niet meer bestaat of niet meer kan worden vastgesteld. Onder de Abw bestond er voor gemeenten nauwelijks ruimte voor eigen beleidskeuzes waar het ging om controle op rechtmatigheid terwijl nu, met de invoering van de Wwb, gemeenten hun eigen beleidsbeslissingen moeten nemen ten aanzien van dit onderwerp. Rechtmatige verstrekking van uitkeringen kan bereikt worden door een effectief handhavingsbeleid. De hoofdvraag waar het bij handhaving gaat, is: "hoe zorgen wij ervoor zorgen dat de regels worden nageleefd". Afgeleide vragen daarbij zijn: "Hoe controleren wij of de regels worden nageleefd" en: "hoe reageren wij als de regels niet worden nageleefd?".

De kans dat mensen zich spontaan aan wet- en regelgeving houden is groter als zij:

- goed en tijdig geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten; - de regels -en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit- accepteren; - de pakkans bij overtreding als hoog wordt ervaren; - voldoende worden afgeschrikt door opgelegde èn uitgevoerde straffen. Dat betekent dat de uitvoerder (gemeente en CWI) de (potentiële) klanten adequaat en vroegtijdig voorlicht en de dienstverlening optimaliseert (preventie), daarnaast fraude snel en gericht detecteert en overtredingen metterdaad sanctioneert (repressie). Het gaat er om de preventieve en repressieve elementen in samenhang uit te voeren, zodat ze elkaar wederzijds versterken.

Sinds 1999 zijn vanuit het ministerie gemeenten ertoe aangespoord om over te gaan tot een volwaardige en effectieve fraudebestrijding, waarbij de term "Hoogwaardig Handhaven" is geïntroduceerd. Diverse gemeenten, waaronder Nijmegen, hebben deelgenomen aan pilots om Hoogwaardig Handhaven te ontwikkelen en introduceren. Hoogwaardig Handhaven kenmerkt zich door controle op maat: meer controle in de situatie waar het nodig is en minder controle, met als bijkomend voordeel minder inbreuk op de privacy, in de situaties waar de kans op fraude gering is. Er vinden reguliere controles plaats die op alle klanten gericht zijn, en intensieve controles op basis van fraudesignalen of naar aanleiding van een verhoogd frauderisico: signaalsturing en risicosturing.


2. Doelstelling
De doelstelling van dit voorstel is te komen tot een adequaat, effectief en efficiënt handhavingsbeleid dat:

- een evenwicht tot stand brengt tussen de rechten en plichten die in het kader van de Wwb

voor de klant van toepassing zijn;
- de nalevingsbereidheid van de opgelegde verplichtingen bevordert;

- het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen op proportionele wijze sanctioneert;

waarbij het oogmerk is, het financiële risico voor de gemeente Nijmegen bij de uitvoering van de Wwb beheersbaar te houden en zoveel mogelijk te beperken.

Argumenten

A. Voortzetting van bestaand beleid:

De gezichtspunten die bij het begrip "Hoogwaardig Handhaven" geformuleerd worden zijn voor Nijmegen niet nieuw: het gaat in dit beleidsplan niet om begrippen en werkwijzen die voor Nijmegen een totale omwenteling betekenen. Zoals in de inleiding is aangegeven zijn wij in onze gemeente al enige jaren betrokken geweest bij de ontwikkeling van het instrumentarium dat nu onder het begrip "Hoogwaardig Handhaven" op grote schaal in den lande navolging krijgt. Het onderhavige beleidsplan beschouwen wij dan ook als doorgaan op de ingeslagen weg, waarbij de datum waarop de Wwb voor onze gemeente volledig ingevoerd zal gaan worden ook de ingangsdatum wordt voor de volledige invoering van de methodieken die gehanteerd worden in het kader van Hoogwaardig Handhaven.

B. Beheersing van de financiële risico's:

Omdat gemeenten, vanwege hun financiële verantwoordelijkheid, groot belang hebben bij adequate handhaving, ondersteunt het ministerie van SZW de gemeenten hierbij door middel van het concept Hoogwaardig Handhaven, er is dus vanuit het rijk een stimulans voor gemeenten om deze werkwijzen te gaan hanteren. Dit heeft geleid tot een subsidie voor onze gemeente in het kader van de "Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven" ten behoeve van Intensivering van controle en opsporing, Verbetering van handhaven in de keten en een borgingsplan Hoogwaardig Handhaven.

C: Vergroting van de klantvriendelijkheid

Een laatste argument, maar zeker niet het minst belangrijke, is het feit dat de methodieken van Hoogwaardig Handhaven klantvriendelijker zijn dan de oude heronderzoeksmethoden. Die waren immers rigide, en niet toegesneden op de individuele situaties van de klant. Elke klant kreeg dezelfde "controlebehandeling". Bijvoorbeeld: klanten die al jarenlang geen inkomsten meer hadden, en waarbij ook geen inkomsten meer te verwachten waren, moesten wel elke maand opnieuw hun inkomstenverklaring opsturen. Door de invoering van controle op maat vinden dergelijke "rituelen" niet meer plaats, en worden klanten niet lastig gevallen met onnodige verplichtingen.

Financiën

De uitvoering van het handhavingsbeleidsplan zal plaatsvinden binnen de bestaande financiële en personele kaders.

Door andere werkwijzen in het kader van handhaving ten opzichte van het handhavingsbeleid onder de Abw, wordt de rechtmatigheid van de te verstrekken, lopende of reeds verstrekte uitkeringen door andere instrumenten gecontroleerd. Dat zal niet per definitie al direct bij aanvang leiden tot personele of andere besparingen, omdat andere instrumenten dan voorheen ingezet gaan worden. Aan de ene kant zullen nieuwe toepassingen leiden tot extra uitvoeringskosten, terwijl aan de andere kant besparing optreedt doordat, bijvoorbeeld, de voormalige rechtmatigheidscontroles niet meer uitgevoerd hoeven te worden. Op den duur kunnen wellicht besparingen op de uitvoering bereikt worden door de andere werkwijzen, maar in dit stadium is nog niet de becijferen hoeveel dat zal zijn. Waar wel besparingen zullen optreden is bij de bijstandsverstrekkingen, immers bij gelijkblijvende conjunctuur zou een effectievere handhaving moeten leiden tot minder bijstandsklanten.

Juridische aspecten

Doordat de RAU (Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften) niet van toepassing is voor de Wwb, en er sprake is van deregulering, hebben de gemeenten de vrijheid om ten aanzien van rechtmatigheidscontroles hun eigen beleid te bepalen. Het handhavingsbeleid kan dan ook door de gemeente naar eigen inzicht en in eigen verordeningen en beleidsregels vorm gegeven worden.

De gemeenteraad moet bij verordening (de Afstemmings- of Maatregelenverordening) regels opstellen voor de verlaging van de bijstand in de gevallen waarin belanghebbenden een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betonen, de verplichtingen niet nakomen, of zich jegens het college zeer ernstig misdragen. In deze verordening moeten tevens de uitgangspunten voor het financiële beleid en voor het financiële beheer worden vastgelegd, teneinde te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan, en er aandacht besteedt wordt aan de bestrijding van oneigenlijk gebruik en misbruik van de Wwb.

Communicatie

De interne communicatie vindt plaats met de Klankbordgroep Wwb, met de medewerkers in de unit- en sectoroverleggen, en via de website en de periodiek van de Mariënbeurs. Na de zomervakantie, als de Wwb-beleidsplannen geïmplementeerd gaan worden, gaat de scholing van de medewerkers beginnen. Bij deze scholing zal uiteraard veel aandacht geschonken gaan worden aan de handhaving.

Extern vindt de communicatie plaats met het Klantgroepenoverleg en via de maandelijkse klantbrieven. Daarnaast zullen de klanten individueel op de hoogte gebracht moeten worden van de verplichtingen die voor hen gelden.

Uitvoering

De implementatie van het hier gepresenteerde voorstel past binnen de eerder aan u voorgelegde planning van het invoeringstraject voor de Wwb. Met ingang van 1 januari 2005 worden de maandelijkse Inkomstenverklaringen afgeschaft en worden de mutatie- en statusformulieren ingevoerd. Met ingang van 1 juli 2005 worden de werkwijzen van Hoogwaardig Handhaven volledig ingevoerd.

College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers


---- --
BELEIDSPLAN HANDHAVING

in het kader van

de

WET WERK en BIJSTAND


2005 e.v.

Directie Inwoners


21 april 2004

INHOUD: pagina:


1. Inleiding 3

2. Uitgangspunten 4


2.1 Inleiding 4


2.2 Uitgangspunten handhaving Wwb 5


2.2.1 Handhaving onder de Wwb 5


2.2.2 De bestaande uitgangspunten 5


2.2.3 Deregulering: minder regels, meer maatwerk 6


2.2.4 Hoogwaardig Handhaven 7


3. Handhaving: preventief 7


3.1 Inleiding 7


3.2 Poortwachter 8


3.2.1 Controle aan de poort 8


3.2.2 Selectie aan de poort 8


3.3 Handhaven in de keten 9


3.3.1 Verificatie 9


3.3.2 Fraudesignalen bij reïntegratieactiviteiten 10
3.4 Dienstverlening 10


3.4.1 Informatie 11


3.5 Bestandsvergelijking 11


3.6 De schriftelijk controles 12


4. Handhaving: repressief 13

4.1 Inleiding 13

4.2 Signaalsturing 13

4.3 Risicosturing 14

4.4 Themacontroles 15

4.5 Sanctioneren 16


5. Controle en opsporing 17

5.1 De Unit Handhaving 17

5.1.1. Het Intensieve controletraject 17

5.1.2. De Sociale recherche 17 5.2 RPI 18

5.4 SIOD 18


6. Flankerend beleid 19

6.1 Terug- en invordering 19

6.2 Bezwaar en beroep 21

6.3 Klachten 21


7. Meetpunten 21


8. Financieel rendement 22


1. Inleiding

In de Wet werk en bijstand (Wwb) hebben gemeenten, in vergelijking met de Abw, aanzienlijk meer beleidsvrijheid gekregen voor wat betreft zowel de inhoud als de uitvoering van de wet, in ruil voor volledige financiële verantwoordelijkheid. Gemeenten hebben dus, nog veel meer dan voorheen, belang bij een adequate uitvoering van de wet. Daarom is het van belang het uitkeringsbestand met inachtneming van de vangnetfunctie van de bijstand zo klein mogelijk te houden, enerzijds door de instroom te beperken, anderzijds door de uitstroom te vergroten. Voor een deel zijn de gemeenten hierbij afhankelijk van omstandigheden die zij niet of moeilijk kunnen beïnvloeden (conjunctuur). Toch kunnen gemeenten ook zelf enige invloed uitoefenen op de omvang van het bestand door ervoor te zorgen dat alleen diegenen in de bijstand zitten die er ook daadwerkelijk in thuis horen, met andere woorden: doelmatig handhaven.

Handhaving kan in algemene zin gedefinieerd worden als:

"alle activiteiten van de overheid die erop gericht zijn dat wet- en regelgeving wordt nageleefd". Hoofdvraag waar het bij handhaving om gaat is: "hoe zorgen wij ervoor dat de regels worden nageleefd" en "hoe reageren wij als de regels niet worden nageleefd?" Daarbij is het ook van belang dat de regelgeving zodanig is dat, naleving in de praktijk voor de klant een haalbare zaak is. Ten aanzien van de verstrekking van uitkeringen komt dat neer op: een uitkering verstrekken als dat nodig is, niet verstrekken als het niet nodig is, en niet méér of langer verstrekken dan nodig is.

In 1998 heeft het ministerie van SZW een begin gemaakt met de ondersteuning van gemeenten bij de handhavingstaak. Dit gebeurde aan de hand van een project dat moest leiden tot een volwaardige en effectieve fraudebestrijding. Het instrument daarvoor was de methodiek van het "Hoogwaardig Handhaven". Het doel van Hoogwaardig Handhaven is te komen tot een situatie waarin (potentiële) klanten van de sociale dienst de wet- en regelgeving uit zichzelf naleven. Hiermee wordt voorkomen dat er grote schade ontstaat voor de gemeente (en dus de samenleving) en voor de klant zelf. De kans dat mensen zich spontaan aan wet en regels houden wordt groter als zij: - goed en tijdig geïnformeerd zijn over hun rechten; - de regels - en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit - accepteren; - de pakkans bij overtreding als hoog wordt ervaren; - voldoende worden afgeschrikt door opgelegde en uitgevoerde straffen. Vertaald naar de uitvoering betekent dit dat de sociale dienst klanten en burgers adequaat en vroegtijdig voorlicht en de dienstverlening optimaliseert (preventie), en daarnaast fraude snel en gericht detecteert, en overtredingen metterdaad sanctioneert (repressie). Het gaat dus om wederkerigheid van verplichtingen, waarbij vertrouwen wederzijds moet zijn. De kunst van Hoogwaardig Handhaven is om de preventieve en repressieve elementen in samenhang uit te voeren, zodat ze elkaar wederzijds versterken. Preventieve activiteiten versterken het draagvlak bij de burgers en dit maakt het mogelijk om repressieve activiteiten uit te voeren.

Bij Hoogwaardig Handhaven is er sprake van controle op maat: meer controle in situaties waar het nodig is en minder controle is situaties waar de kans op fraude gering is. Men onderscheidt in deze controlesystematiek reguliere controles (gericht op alle cliënten) en intensieve controles. De intensieve controles worden uitgevoerd op basis van fraudesignalen of naar aanleiding van een verhoogd risico op fraude: signaalsturing of risicosturing.

Bij signaalsturing worden die bijstandsontvangers onderzocht waarbij signalen binnenkomen die op mogelijke fraude wijzen. Op die manier wordt gericht getracht fraude te voorkomen of te beperken.

Door middel van risicoanalyse wordt onderzocht bij welke klantgroepen een verhoogd risico op fraude bestaat. Klanten met dit risicoprofiel worden intensiever gecontroleerd, met als achterliggende gedachte dat daarmee de pakkans vergroot en de financiële schade beperkt wordt. Deze methode wordt aangeduid met het begrip risicosturing. Signaalsturing en risicosturing worden beide gebruikt ten behoeve van controle op maat: hoe meer risico, hoe intensiever de benodigde controle.

Ook de gemeente Nijmegen heeft deelgenomen aan een project in het kader van de pilot Hoogwaardig Handhaven, en er is in de afgelopen tijd dan ook al een aanvang gemaakt met een andere wijze van handhaving. De Wwb biedt de mogelijkheden om de in de afgelopen jaren ontwikkelde beleidslijn met betrekking tot het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen te continueren en verder uit te bouwen. In de strategische visie op de Wet werk en bijstand heeft de gemeente Nijmegen zich uitsproken om voor wat betreft het handhavingsbeleid door te gaan op de ingeslagen weg.

In deze notitie willen wij uw Raad meer uitgewerkte beleidsregels voorleggen voor de uitvoering van het handhavingsbeleid. Deze beleidskaders bouwen in belangrijke mate voort op huidige uitgangspunten, maar spitsen deze toe op de verplichtingen en mogelijkheden in het kader van de Wwb.

Dit moet bijdragen aan:


1. Beperking van de instroom;

2. Vergroting uitstroom;

3. Inzet op handhaving en bevordering van de rechtmatigheid.

|                                                                      |
|Leeswijzer ten behoeve van deze notitie                               |
|Hoofdstuk 2|De uitgangspunten die gelden voor het handhavingsbeleid   |
|           |onder de Wwb in de gemeente Nijmegen.                     |
|Hoofdstuk 3|De preventieve component van het handhavingsbeleid. Welke |
|           |onderdelen bevat preventief beleid, en waar vindt         |
|           |preventie plaats.                                         |
|Hoofdstuk 4|De repressieve component van het handhavingsbeleid. Wat   |
|           |zijn de instrumenten die bij repressie kunnen worden      |
|           |ingezet.                                                  |
|Hoofdstuk 5|In dit hoofdstuk worden de gemeentelijke, regionale en    |
|           |landelijke organisaties benoemd die een rol kunnen spelen |
|           |bij fraudepreventie en -repressie.                        |
|Hoofdstuk 6|Handhaving is niet volledig zonder de hier beschreven     |
|           |activiteiten.                                             |
|Hoofdstuk 7|Een opsomming van de mogelijke meetpunten die voor de     |
|           |evaluatie van het handhavingsbeleid van belang kunnen     |
|           |zijn.                                                     |
|Hoofdstuk 8|Financiële kaders, rendement.                             |

2 Uitgangspunten


2.1 Inleiding

Vertaald naar de situatie van uitkeringsverstrekking wordt onder handhaving begrepen:

"alles wat nodig is om de juiste uitkering aan de juiste persoon te verstrekken op het juiste moment". Concreet ten aanzien van de Wwb gaat het er bij handhaving om, dat een uitkering verstrekt wordt aan degenen die er recht op hebben en dat misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand zoveel mogelijk wordt voorkomen, waarbij het tegengaan van fraude een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het handhavingsbeleid. Samengevat:
- hoe zorgen wij ervoor dat de regels worden nageleefd; - hoe controleren wij dat de regels worden nageleefd; - hoe reageren wij als de regels niet worden nageleefd.

Het bestrijden en voorkomen van misbruik, handhaving dus, is een belangrijke voorwaarde in het kader van de inkomenswaarborg. Inkomenswaarborg betekent dat mensen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien in aanmerking komen voor een minimuminkomen. De wetenschap dat het merendeel van de uitkeringen terecht verstrekt wordt, en het bestrijden van misbruik van deze voorziening vergroot het maatschappelijk draagvlak voor het verlenen van bijstand. Een adequaat ingerichte uitvoeringsorganisatie die alert is op fraude, draagt bij aan het terugdringen van misbruik. Onder handhaving valt al het beleid dat gericht is op het beperken van misbruik.

Handhavingsbeleid bestaat uit twee elementen: preventief beleid en repressief beleid. Preventief beleid vormt een belangrijk onderdeel van handhaving. Preventie richt zich op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Immers: voorkomen is beter dan genezen. Voorkomen moet worden dat mensen die onterecht een beroep doen op de Wet werk en bijstand toch een (te hoge) uitkering ontvangen. Alle activiteiten gericht op preventie bij aanvang van de uitkering kunnen gerekend worden tot de zogenaamde "poortwachtersfunctie", dat wil zeggen het bewaken van de toegang tot de bijstand en de controle op het recht op bijstand bij het "zittende bestand". Repressie heeft betrekking op de activiteiten die verricht worden nadat het misbruik en oneigenlijk gebruik is vastgesteld. Repressief beleid, gericht op misbruikbestrijding, bestaat uit het opleggen van sancties en het terugvorderen van fraudeschulden.

De Wwb leidt tot een verandering van het gemeentelijk sanctiebeleid. De Abw kende de koppeling tussen rechten en plichten in het "Maatregelenbesluit", afhankelijk van de gedraging van de klant. In de Wwb is de mogelijkheid om een boete op te leggen vervallen. Daarnaast vindt er een uitbreiding plaats van gedragingen die kunnen leiden tot sancties. Het opleggen van een boete of maatregel wordt vervangen door aanpassing van de uitkering ("afstemmen van de uitkering als de klant de opgelegde rechten en verplichtingen niet nakomt"). In de Wwb is uitdrukkelijk gekozen voor het uitgangspunt dat het recht op een uitkering verbonden is aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van een uitkering te worden. Dat betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering enerzijds afhangt van de uitkeringsnorm die voor de klant van toepassing is, en anderzijds beïnvloed kan worden door de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Handhavings- en reïntegratiebeleid worden dus meer aan elkaar gekoppeld. Het uitgangspunt van het gemeentelijke handhavingsbeleid onder de Wwb is vastgelegd in de strategische visie die uw Raad in maart heeft aangenomen.

Het bovenstaande maakt duidelijk dat handhaving geen activiteit is die losstaat van de andere processen binnen de uitkeringsorganisatie, maar een integrale activiteit is die als een rode draad door alle processen heenloopt. Handhaving moet aanwezig zijn in de wijze van benadering van de klant, en moet bij alle medewerkers als het ware "tussen de oren" zitten. De aandacht die er in het land, en daarmee ook in de gemeente Nijmegen aan handhaving geschonken wordt wil ook niet zeggen er bij voorbaat van wordt uitgegaan dat iedereen die een uitkering ontvangt ook fraudeert: integendeel, het merendeel van de uitkeringsgerechtigden is ook ècht: gerechtigde.


2. Uitgangspunten handhaving Wwb


2.2.1 Handhaving onder de Wwb

Aan het handhavingsbeleid voor de gemeente Nijmegen ligt een aantal wezenlijke zaken ten grondslag:
1. de uitgangspunten in het beleidsplan 2000
2. de pilot "Hoogwaardig Handhaven"

3. bijdragen aan de vermindering van instroom
4. risicosturing door middel van risicoprofielen naast de reeds gehanteerde signaalsturing
5. vereenvoudiging van de handhavingsprocedures, minder bureaucratie voor de klant


2.2.2 De bestaande uitgangspunten

In het Handhavingsbeleidsplan 2000 heeft de gemeente Nijmegen de basis gelegd voor het huidige en toekomstige handhavingsbeleid. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten benoemd: . Handhaving vormt de basis voor een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Wet Werk en bijstand. De gemeente Nijmegen tolereert geen fraude. . Handhaving staat niet op zich, maar hangt samen met uitstroom-, sociale activerings- en armoedebeleid. Het hoofddoel is dat de klant zo spoedig mogelijk zelfstandig in zijn of haar bestaan kan voorzien. Werk boven inkomen, arbeidstoeleiding is en blijft de beste fraudebestrijdingsaanpak. . Handhaving en nalevingsbereidheid optimaliseren door preventief beleid. Hiermee wordt bedoeld: correcte en tijdige voorlichting en zichtbaar lik-op-stuk beleid. . Handhaving vraagt om een alerte houding en actief beleid. Snelheid van handelen voorkomt erger. Detectie van fraude moet in een zo vroeg mogelijk stadium plaats vinden. . Handhaving met respect voor de klant. . Handhaving door controle op maat. Hiermee hangt samen verificatie en validatie onafhankelijk van (acties van) de klant.

Al de hierboven vermelde initiatieven zijn ontwikkeld binnen de toentertijd geldende bepalingen van de Algemene bijstandswet, de RAU, (Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften) en de normen die de Inspectie Werk en Inkomen hanteerde.

De in 2000 geformuleerde uitgangspunten voor het handhavingsbeleid vormen de basis van het handhavingsbeleid onder de wet werk en bijstand.


2.2.3 Deregulering: minder regels, meer maatwerk

Met de invoering van de Wwb per 1 januari 2004 is de RAU vervallen. Veel van de vooral administratief gerichte bepalingen zijn verdwenen, en er wordt ruimte geboden voor een effectiever handhavingsbeleid. Dat betekent dat de voorschriften voor het uitvoeren van heronderzoeken, debiteurenonderzoeken en beëindigingsonderzoeken niet meer van toepassing zijn. De gemeenten moeten hiervoor zelf beleid maken. Voor Nijmegen betekent dit niet dat plotseling allerlei nieuwe denkbeelden moeten worden ontwikkeld, maar dat al eerder geformuleerde uitgangspunten verder worden vertaald in werkprocessen van de eigen organisatie en de organisaties in de keten. Wat hierbij van belang is, is het bewustzijn dat de deregulering vanuit het rijk niet mag leiden tot dichttimmeren met eigen, gemeentelijke regels. Immers: de Wwb wil maatwerk en de gemeentelijke regelgeving zal daarvoor de ruimte moeten bieden.

In de Wwb wordt in het kader van de deregulering bepaald dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het maatregelenbeleid:


* aan de gemeenteraad is opgedragen om in het kader van het financiële beheer bij

verordening (bedoeld wordt de zogenaamde Afstemmings- of Maatregelenverordening) regels te

stellen voor de bestrijding van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;


* het college moet bepalen welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzetting van

bijstand en wanneer en hoe die gegevens door belanghebbende moeten worden

aangeleverd. Tevens is het college bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en

volledigheid van de verstrekte gegevens.

De Wwb verbindt aan het recht op een uitkering zes soorten verplichtingen:


1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.


2. De plicht tot arbeidsinschakeling.
3. De informatieplicht.

4. De medewerkingsplicht.

5. Aanvullende verplichtingen (d.w.z. verplichtingen die bijdragen tot de mogelijkheid tot

arbeidsinschakeling, en die binnen de maatschappelijk geaccepteerde normen vallen).
6. De identificatieplicht.

De gemeente moet vastleggen welk soort gedraging van klanten zij beschouwt als het niet nakomen van een verplichting. Dit vindt plaats in de Afstemmingsverordening (wordt ook wel Maatregelenverordening genoemd) en in beleidsregels die een nadere uitwerking vormen van de verordening. De gemeente kan zelf bepalen op welke wijze zij bij niet nakomen van de verplichtingen, die uit de wet voortvloeien of die bij beschikking aan de klant zijn opgelegd, over kan gaan tot verlaging van de uitkering of tot het opleggen van een boete.

De gemeenten moeten maatwerk gaan leveren: de aan de bijstand verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbenden.

De gemeente regelt in de Afstemmingsverordening op welke wijze zij het niet nakomen van deze verplichtingen regelt, waarbij de mogelijkheid om over te gaan tot verlaging van de uitkering in het geval een klant zich ernstig misdraagt jegens het College en de in diens opdracht werkende ambtenaren nieuw is.


2.2.4 Hoogwaardig Handhaven

De gemeente Nijmegen heeft meegedaan aan een landelijke pilot op het gebied van Hoogwaardig Handhaven. Hoogwaardig Handhaven heeft als belangrijk doel de spontane naleving van wet- en regelgeving door de klant. Het begrip handhaving lijkt veelal synoniem met controle en repressieve maatregelen, maar de kern van het beleid is juist het genoemde aspect dat uitkeringsgerechtigden zich uit zichzelf aan regels en verplichtingen houden. Deze kans wordt groter wanneer zij: . goed geïnformeerd zijn over de rechten en plichten die verbonden zijn aan de uitkering. . de inhoudelijke regels, uitvoeringsregels en de controle die daarbij hoort, kennen, begrijpen en als zinvol accepteren. . de pakkans bij overtredingen als hoog ervaren. . voldoende worden afgeschrikt door de gevolgen en de uitvoering van opgelegde maatregelen.

De pilotgemeenten hebben daarvoor een aantal samenhangende systemen ontwikkeld:


1. Informatie op maat: in het dienstverleningsgesprek wordt de klant vroegtijdig en op zijn situatie

toegesneden geïnformeerd over rechten en plichten, waarbij duidelijk moet zijn dat de

klant de informatie begrepen heeft;
2. Dienstverlening op maat: door te werken met mutatie- en statusformulieren moet de klant

gegevens aanleveren op het moment dat dat voor hem relevant is, en wordt hij zelf

verantwoordelijk gemaakt voor het beheer van zijn eigen gegevens.
2. Controle op maat: signaal- en risicosturing als basis voor een adequaat controlesysteem
3. Sanctioneren op maat: door snel te reageren op maatregelwaardige gedragingen van de klant

wordt bevorderd dat de opgelegde verplichtingen serieus worden genomen, en wordt

voorkomen dat de klant te lang de mogelijkheid krijgt om te frauderen.

Deze 4 systemen vormen als het ware een glijdende schaal, en gaan van puur preventief (punt 1) naar puur repressief (punt 4), maar kunnen niet los van elkaar worden gezien. De daarvoor ontwikkelde instrumenten (die hierna aan de orde komen) worden dan gelijktijdig ingezet en vormen met elkaar de methodiek die hoort bij het begrip "Hoogwaardig Handhaven".

Omdat de gemeente Nijmegen zich, door middel van deelname aan een landelijke pilot en blijkend uit de beleidsplannen van de afgelopen jaren, al enige tijd bezig houdt met de invoering van Hoogwaardig Handhaven, is in het kader van de "Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven" subsidie aangevraagd, en is vervolgens een drietal subsidies verkregen ten behoeve van: . Intensivering controle en opsporing: jaarlijks E 190.000,= gedurende 3 jaar voor extra formatieplaatsen voor controle en opsporing. De subsidie loopt tot 31-12-2006; . Verbetering handhaven in de keten: E 98.874,28. De subsidie loopt tot 01-01-2006; . Borgingsplan Hoogwaardig Handhaven: E 75.000,=. Deze subsidie loopt tot 31-12-2004.


2. Handhaving: preventief


1. Inleiding

Preventie in het algemeen wil zeggen: voorkomen van. In het licht van handhaving binnen de Wwb gaat het bij preventie dan ook om het voorkomen dat ten onrechte een uitkering wordt verkregen of te lang van een uitkering gebruik gemaakt wordt. We spreken dan van oneigenlijk gebruik of van misbruik.

Preventie heeft niet alleen het belang van de uitkerende instantie tot doel, maar wil ook voorkomen dat de klant in een situatie terecht komt dat hij later een te hoog bedrag aan ten onrechte verstrekte uitkering zal moeten terugbetalen, waardoor hij in een problematische schuldenpositie of een strafrechtelijke procedure terecht komt. De volgende preventieve maatregelen kunnen onderscheiden worden:


3.2 Poortwachter


3.2.1 Controle aan de poort

Uitkeringsafhankelijkheid moet zoveel mogelijk worden voorkomen en in duur worden beperkt. Dit betekent dat voor hen voor wie kans op werk bestaat, met adequate ondersteuning die kansen zoveel mogelijk moeten worden geëffectueerd. Met een zelfde intensiteit moet daarnaast worden voorkomen, dat een uitkering wordt verstrekt aan hen, die daar geen recht op hebben, omdat ze niet aan de vereiste criteria voldoen. Dat betekent aan de poort de gegevens van de aanvrager gedegen gecontroleerd en geverifieerd gaan worden. Daarvoor is het nodig dat de aanvrager bewijsstukken overlegt, de gemeente geeft aan welke bewijsstukken daarbij nodig zijn. De controle van de bewijsstukken is onder de Wwb een bevoegdheid van de gemeente geworden, maar teneinde goed te kunnen handhaven moet van deze bevoegdheid optimaal gebruik worden gemaakt. Controle van gegevens bestaat uit:

- verificatie: het controleren van de noodzakelijke gegevens aan de hand van documenten of

bewijsstukken die door de klant worden overgelegd; - validering van de gegevens: teneinde zekerheid te krijgen omtrent de volledigheid van de verstrekte

gegevens en inlichtingen, kunnen de gegevens bij andere externe instanties worden gecontroleerd.

Dit kan gebeuren door bestandsuitwisseling (zie 3.5) of op klantniveau.

Nadat op grond van de aangeleverde gegevens het recht op bijstand duidelijk is, dient nog onderzocht te worden of de aanvrager de aanvraag om bijstand had kunnen voorkomen. Met andere woorden: heeft betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag blijk gegeven van betoond besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan? Indien dit niet het geval is, dient een sanctie opgelegd te worden (in Wwb termen: moet de uitkering worden afgestemd op het betoonde besef van verantwoordelijkheid: dit moet in de verordening worden vastgelegd).

Het voorkomen van misbruik of oneigenlijk gebruik van uitkeringen is niet alleen in het belang van de gemeente, die zelf de kosten van uitkeringen moet opbrengen, maar ook in het belang van de betrokken burger. In veel gevallen leidt de constatering van fraude tot financiële problemen bij diegene die heeft gefraudeerd, en tot strafrechtelijke vervolging bij benadeling van meer dan E 6000,= .

Mede in het licht van voorstellen elders in dit plan om te komen tot een andere wijze van controle en verificatie van gegevens in de periode dat er een uitkering wordt verstrekt, is het van belang dat al aan de poort alle gegevens die het recht op uitkering bepalen, effectief worden gecontroleerd. Door het afschaffen van periodieke standaardcontroles verschuift immers bij een lopende uitkering in de nieuwe voorgestelde werkwijze de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van gegevens meer naar de uitkeringsgerechtigde zelf. Latere gegevens worden alleen maar gecontroleerd na opgave van de klant, aan de hand van onduidelijkheden of na aanleiding van controle op maat. Bij potentiële uitkeringsgerechtigden waarbij risicosignalen aanwezig zijn, wordt een huisbezoek afgelegd.


3.2.2 Selectie aan de poort

Een deel van de aanvragers van een uitkering blijkt daarvoor niet in aanmerking te komen, bijvoorbeeld omdat er een verdienende partner is van wie het inkomen de toepasselijke bijstandsnorm overtreft. Deze gegevens komen vaak pas op tafel nadat de werkintake heeft plaats gevonden. Vanwege de voorgenomen reïntegratie-activiteiten en de kosten die daarmee zijn gemoeid, is het van belang dat de groep aanvragers die evident geen recht hebben op bijstand al bij de eerste melding zo vroeg mogelijk worden geselecteerd door middel van een paar eenvoudige vragen. Als blijkt dat men niet in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering kan mogelijk een beroep worden gedaan op het aanbod dat is ontwikkeld voor de ondersteuning van niet-uitkeringsgerechtigden, de zogenaamde "Nuggers".

Ter illustratie:
Preventiequote: voor 40% van de Nijmeegse burgers die zich bij het CWI melden met als doel een uitkering aan te vragen, hoeft geen uitkering te worden gestart. Uit cijfers van het CWI blijkt dat in de maand februari van dit jaar een preventiequote van 34% gerealiseerd is. Dat wil zeggen dat 34% van de aanvragen "voorkomen" kon worden op basis van de eerste gegevens die de aanvrager aanleverde. Van de afvallers kwam 80% niet voor een uitkering in aanmerking vanwege het feit dat er een verdienende partner was. Deze groep kan onder het begrip Nuggers vallen en daardoor in aanmerking komen voor het aanbod dat voor ondersteuning dat voor deze Nuggers is ontwikkeld, terwijl degenen die daar niet voor in aanmerking komen niet bij het CWI of de gemeente in beeld blijven. Uitstroomquote: 20% van de uitkeringsgerechtigden die ingedeeld zijn in fase 1, stromen binnen een half jaar na melding bij het CWI uit wegens het aanvaarden van werk. In februari is een uitstroomquote van 18% gerealiseerd.


3. 3 Handhaven in de keten

In de gemeente Nijmegen bestaat er een nauwe samenwerking tussen de gemeente en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in het bedrijfsverzamelgebouw "Mariënbeurs voor Werk en Inkomen". De eerste intake voor een uitkering vindt plaats bij het CWI, en daar vindt ook de claimbeoordeling plaats. In deze nauwe samenwerking met de ketenpartner CWI wordt onder de Wwb, net zoals dat onder de Abw al gebeurde, de rechtmatigheid bij de instroom in de uitkering gezamenlijk opgepakt, omdat de claimbeoordeling een belangrijk moment is in verband met vroegtijdig detecteren van fraude. Afspraken daarover dienen vastgelegd te worden in de SNO (Service Niveau Overeenkomst). Wanneer in dit stadium reeds een poging tot fraude wordt ontdekt, wordt voorkomen dat ten onrechte een uitkering wordt verstrekt, en wordt schade (zowel voor de gemeente als voor de klant) voorkomen. Fraudealertheid is niet alleen een taak die bij de gemeente ligt, maar evenzeer bij de ketenpartners: het CWI en een ingeschakeld reïntegratiebedrijf. Ook fraudesignalen moeten daar opgepakt en geregistreerd worden, en vervolgens gemeld bij de gemeente als verantwoordelijke voor de verstrekking van de uitkering. Uiteindelijk zullen de gemeente, het CWI en het reïntegratiebedrijf op het gebied van rechten en plichten dezelfde eisen aan de klant moeten opleggen.

Uiteraard is "handhaven in de keten" niet gekoppeld aan een bepaalde fase in het uitkeringsproces. Net zomin als handhaven op zichzelf staat, kan handhaven in de keten los worden gezien van de poortwachtersfunctie of het principe van dienstverlening aan de klant. In de meest ideale situatie vormen al de beschreven begrippen, werkwijzen en instrumentaria een samenhangend geheel die met elkaar leiden tot hoogwaardig handhaven, met welke ketenpartner en op welk moment dan ook.


3.3.1 Verificatie

Verificatie wil zeggen dat het recht op uitkering wordt getoetst aan de hand van documenten of bewijsstukken die de klant aanlevert. Verificatie vindt zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering plaats. Als een uitkering is gestart moet men er bij de verdere uitvoering er van uit kunnen gaan dat er recht op een uitkering bestaat om op basis hiervan effectief te kunnen inzetten op de doelmatigheidsaspecten van het beleid.

Verificatie gebeurt door de CWI-consulent dan wel de klantmanager, die daarbij gebruik kan maken van bijvoorbeeld de koppeling met de GBA, de Suwinet-inkijk, het Inlichtingenbureau, of informatie kan inwinnen bij in- of externe bronnen. De consulent of klantmanager kan de verificatievraag ook doorspelen aan een andere medewerker, maar behoudt zelf de regie.

Uiteraard worden vindt verificatie plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens. Er wordt uitsluitend datgene geverifieerd wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.


3.3.2 Fraudesignalen bij reïntegratieactiviteiten

Ook bij de opzet of uitvoering van reïntegratietrajecten kunnen vermoedens van fraude rijzen. Dat kan blijken uit het feit dat aangemelde deelnemers bij aanvang of in de loop van het traject niet meer komen opdagen, of uit informatie of signalen die tijdens de trajecten verkregen worden. Vermoedens of signalen van fraude die bij reïntegratie-activiteiten opduiken moeten weliswaar niet worden ingezet als een alternatieve opsporingsmethode naar misbruik of oneigenlijk gebruik van uitkeringen, maar kunnen niet genegeerd worden en als vermoedens van fraude rijzen kunnen de ogen daarvoor niet gesloten worden. Het is van belang dat met deze vermoedens naar de klant toe op transparante wijze wordt omgegaan. Als medewerkers van een ingehuurd reïntegratiebedrijf (of een andere partner in het reïntegratietraject) signalen over fraude opvangen, zullen zij de betrokken uitkeringsgerechtigde van hun vermoeden op de hoogte moeten brengen, en aangeven dat het geconstateerde vermoeden van fraude aan de klantmanager zal worden gemeld. Mocht eventueel na een aanvullend onderzoek geconstateerd worden dat er reeds ten onrechte een uitkering is verstrekt, dan zal het ten onrechte ontvangen bedrag worden teruggevorderd. In de contracten die met de reïntegratiebedrijven worden afgesloten, worden afspraken vastgelegd over de wijze waarop de reïntegratiebedrijven moeten omgaan met fraudesignalen, zowel in de richting van de klant als naar de gemeente.


4. Dienstverlening

Naleving van regels wordt gestimuleerd wanneer de dienstverlening van de gemeente ook vanuit haar kant voldoet aan de regels die daarvoor gelden. Regels zullen eerder als zinvol worden geaccepteerd als zij aanhaken bij de situatie van de klant. Klantenparticipatie is een belangrijk middel om zicht te krijgen op de situatie van klanten. De uitvoeringspraktijk moet daarop ingericht zijn. Een doeltreffende klantenparticipatie is bovendien wederkerig. Klanten leveren bouwstenen aan voor een betere dienstverlening. In een separaat voorstel zullen de mogelijkheden op het gebied van klantenparticipatie worden aangegeven. Ook het zogenaamde "lik-op-stuk" beleid valt onder het begrip dienstverlening. Het is dienstverlenend ten opzichte van de klant als deze enerzijds niet te lang de kans krijgt om ten onrechte een uitkering te krijgen en daarmee een grote schuld op te bouwen, en anderzijds snel weet waar hij bij geconstateerd misbruik of oneigenlijk gebruik aan toe is.

In het kader van dienstverlening aan de klant is het niet alleen van belang om de klant te wijzen op zijn rechten en plichten, maar ook om voor de klant de juiste voorwaarden te scheppen waaronder hij of zij aan die rechten en plichten kan voldoen. Daarvoor is het in de eerste plaats van het grootste belang dat de rechten en plichten duidelijk en in begrijpelijke taal gecommuniceerd worden en dat men er zich van vergewist of de klant de informatie ook begrepen heeft. Voor niet-Nederlandstalige klanten kan dat betekenen dat daarbij een derde ( persoon of instelling) als intermediair wordt ingeschakeld. Een succesfactor voor het nakomen van de opgelegde verplichtingen die daarbij als voorwaarde een rol kan spelen is het gegeven dat de klant pas open kan staan voor de plichten die er, bijvoorbeeld bij een reïntegratietraject, aan hem gesteld worden, als er op een aantal andere fronten rust heerst voor de klant. Een voorbeeld daarvan is, dat in sommige gevallen schuldenproblematiek moet worden opgepakt alvorens een reïntegratietraject met een goede kans op succes kan worden ingegaan. In dit voorbeeld is dan ook een relatie met Schuldhulpverlening vereist. Een ander voorbeeld van een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan om aan de verplichtingen die de Wwb oplegt te kunnen voldoen, kan bijvoorbeeld goede huisvesting zijn.


3.4.1 Informatie

Potentiële uitkeringsgerechtigden dienen op voorhand te weten wat hun rechten en plichten zijn, welke procedures worden gevolgd, onder welke voorwaarden ondersteuning bij het zoeken van werk wordt geboden, op welke wijzen controles plaats vinden en welke uitgangspunten de gemeente Nijmegen in haar handhavingsbeleid hanteert. Het is van belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium algemene informatie wordt gegeven, die in de loop van het proces voor de uitkeringsgerechtigde op maat wordt toegesneden. Met het oog op de controle van de opgelegde verplichtingen en het afstemmen van de bijstand op het getoonde besef van verantwoordelijkheid bij het niet nakomen van de verplichtingen is het van belang dat de klant op de hoogte is van de verplichtingen. Het is daarom raadzaam om in ieder geval de verplichtingen die specifiek op de klant zijn toegesneden in een beschikking op te nemen teneinde onduidelijkheden te voorkomen.

Ook bij een lopende uitkering is het uitgangspunt dat uitkeringsgerechtigden weten wat hun rechten en plichten zijn. Individueel worden deze vastgelegd in beschikkingen, of als het gaat om reïntegratietrajecten in contracten. Op grond van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling zullen de meeste klanten in het kader van reïntegratie of participatie periodiek contact hebben met hun klantmanager. In deze "persoonlijke ontwikkelingsgesprekken" die in eerste instantie gericht zijn op de doelmatigheidsaspecten, zal het contactmoment ook gebruikt moeten worden om aandacht te besteden aan de rechten en plichten van de klant, en aan de overige rechtmatigheidsaspecten. Bij de klanten die minder of in het geheel niet begeleid worden bij reïntegratie of participatie, zal een gelegenheid die zich als contactmoment voordoet (bijvoorbeeld ter gelegenheid van een GBB-aanvraag) tevens gebruikt worden om met deze klant over zijn rechten en plichten te spreken, en diens kennis daarover op te frissen. Dit kan worden beschouwd als een vorm van dienstverlening aan de klant.

Zoals eerder vermeld wenst ons college het handhavingsbeleid op een open en transparante manier uit te voeren, hetgeen betekent dat van tijd tot tijd aan het publiek informatie wordt verstrekt over de wijze waarop handhaving plaats vindt en wat de resultaten daarvan zijn. Dergelijk beleid bestond al door middel van eens per kwartaal een publicatie in "de Brug" over geconstateerde fraudegevallen. Aangenomen wordt dat van dergelijke publicaties een preventieve werking uitgaat, en bovendien een bijdrage levert aan het creëren van draagvlak bij de belastingbetaler. Om te bevorderen dat er met enige regelmaat bij uitkeringsgerechtigden en inwoners van Nijmegen in het algemeen aandacht wordt besteed aan handhaving in de uitvoering van het bijstandsbeleid blijft ons college voornemens om van tijd tot tijd in een persbericht of in een vermelding op de gemeentepagina in "de Brug" bekendheid te geven aan het handhavingsbeleid van de gemeente. Dat kan gebeuren door aandacht te schenken aan de gevallen van bijstandsfraude waarvan het benadelingbedrag E 10.000 of meer is. Uiteraard zal dit gebeuren met inachtneming van de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens, en zonder dat het bericht naar de persoon herleidbaar is. Daarnaast worden themacontroles via de pers en in klantbrieven vooraf onder de aandacht gebracht, en worden de resultaten achteraf (anoniem) gepubliceerd aan de hand van cijfermatige gegevens en conclusies.

Handhaving is een gewoon onderdeel van de uitvoering van het bijstandsbeleid. Cijfers met betrekking tot handhaving maken onderdeel uit van de managementrapportages en de rapportages aan uw raad en zullen als daartoe aanleiding bestaat op eenzelfde wijze worden toegelicht zoals de cijfers voor andere onderdelen.


5. Bestandsvergelijking

Het structureel vergelijken van bestandsgegevens van klanten van sociale diensten met gegevens over deze klanten bij andere organisaties is een gangbare wijze om fraude op te sporen. Dit valt onder het begrip signaalsturing: er wordt onderzoek gedaan naar die klanten waarover signalen bestaan die mogelijk op fraude wijzen. Bestandsvergelijkingen kunnen leiden tot verdachte zaken die vervolgens nader onderzocht worden.

Sociale diensten kunnen via het Inlichtingenbureau onderzoeken of bijstandscliënten andere bronnen van inkomsten hebben. Gegevens van cliënten worden vergeleken met de gegevens van het UWV, de Belastingdienst en de Informatiebeheergroep (IBG). Het gaat dan onder andere om inkomsten uit betaald werk of een andere uitkering, een studiebeurs of inkomsten uit vermogen. Inkomsten uit vermogen kunnen vanaf 1 januari 2004 worden vergeleken. Daarnaast kunnen alle klantmanagers beschikken over SUWInet-inkijk, en bestaat er een koppeling met de GBA (Gemeentelijke Basisadminstratie).

Een aantal instanties zijn wettelijk verplicht om aan gemeenten opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wwb, waarbij het Inlichtingenbureau als intermediair geldt. Op dit moment zijn alle gemeenten aangesloten bij het Inlichtingenbureau. Het Inlichtingenbureau stelt sociale diensten in staat om op gestructureerde wijze elektronische gegevens uit te wisselen met andere organisaties. Het Inlichtingenbureau is opgezet door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zodat gemeenten makkelijker kunnen voldoen aan de verplichte rechtmatigheidscontrole. Hierdoor kan misbruik van uitkeringen worden voorkomen en bestreden. Sociale diensten kunnen (binnen wettelijke kaders) via het Inlichtingenbureau gegevens opvragen over uitkeringsgerechtigden bij bijvoorbeeld het UWV, de IBG en de Belastingdienst. Op deze manier krijgen sociale diensten inzicht in de samenloop van inkomsten (uit arbeid, andere uitkeringen, studiefinanciering of vermogen) met bijstandsuitkeringen. Het Inlichtingenbureau ontwikkelt zich tot één loket voor de uitwisseling van gegevens tussen CWI's en sociale diensten.

Naast de instanties die via het Inlichtingenbureau verplicht zijn om gegevens te verstrekken, zijn er nog andere instanties verplicht om desgevraagd inlichtingen te verstrekken.

Op lokaal of regionaal niveau kunnen bestanden van de sociale dienst vergeleken worden met de bestanden van andere organisaties, zoals energiebedrijven, ziekenfondsen, woningcorporaties, RDW (Rijksdienst voor het wegverkeer), e.d.

Ook (ex-) werkgevers zijn wettelijk verplicht om aan de gemeente relevante gegevens te verstrekken.


3.6 De schriftelijke controles

Tot op heden moet de klant maandelijks een Inkomstenverklaring inleveren. Daarop moet hij aangeven of er wijzigingen zijn opgetreden in zijn persoonlijke situatie en wat eventueel in die maand de inkomsten zijn geweest. Voor klanten zonder inkomsten, waar weinig veranderingen optreden, levert dit maandelijkse ritueel weinig op. Voor de klant die te goeder trouw is, is deze methode niet klantvriendelijk, terwijl voor de klant die wil frauderen een maandelijks in te leveren verklaring geen beletsel is om af te zien van fraude (zoals bijvoorbeeld het niet opgeven van inkomsten of van gewijzigde omstandigheden). In het kader van Hoogwaardig Handhaven wordt een andere wijze van controle ingevoerd: . Klanten met wisselende inkomsten moeten, net als nu, maandelijks een formulier (mutatieformulier) inleveren; . Klanten zonder inkomsten of met maandelijks gelijkblijvende inkomsten krijgen eveneens een mutatieformulier. De klant stuurt dit formulier alleen op als er daadwerkelijk veranderingen zijn in de persoon- of inkomensgegevens. Een groot deel van de klanten zal het mutatieformulier dus niet regelmatig nodig hebben. Het is daarom van belang dat het formulier door de klant goed bewaard wordt (klanten die hun formulier kwijt zijn kunnen uiteraard een nieuw vragen); . Alle klanten krijgen periodiek (bv. 2x per jaar) een statusformulier. Op het statusformulier staan de gegevens vermeld zoals die bij de dienst SoZaWe bekend zijn. Van de klant wordt gevraagd de gegevens te controleren en het formulier ondertekend terug te sturen. Eventuele wijzigingen moeten met een mutatieformulier worden aangegeven. Bij de verwerking van het statusformulier wordt een aantal standaardcontroles uitgevoerd (bv. gegevens van bevolkingsregister en ziekenfonds). Indien tegelijkertijd mutaties met een mutatieformulier worden teruggezonden is dat aanleiding tot nader onderzoek, omdat die mutaties al eerder hadden moeten worden doorgegeven.

De klant krijgt door deze werkwijze meer verantwoordelijkheid, en daarvoor is goede voorlichting een vereiste (zie hiervoor ook paragraaf 3.4.1. over informatie). Sommige klanten zullen, zowel bij het kunnen dragen van hun verantwoordelijkheid als bij het kunnen begrijpen wat hun rechten en plichten zijn, hulp nodig hebben. Een andere randvoorwaarde bij het afschaffen van de maandelijkse Inkomstenverklaring is een goedwerkend Inlichtingenbureau en een koppeling met de Gemeentelijke Basisadministratie.

De grote winst van invoering van het mutatieformulier in plaats van de Inkomstenverklaring is de vergroting van de klantvriendelijkheid. In gemeenten waar een dergelijke werkwijze al is ingevoerd is ook het aantal werkzaamheden beduidend minder geworden. Het rendement hangt echter af van de wijze waarop bij de bestaande werkwijze wordt omgegaan met Inkomstenverklaringen en de daaruit voortvloeiende wijzigingen.

Beslispunt:

Afschaffen van de periodieke rechtmatigheidsonderzoeken en overgaan tot een systeem van controle op maat dat in overeenstemming is met het concept "Hoogwaardig Handhaven".


4. Handhaving: repressief


4.1 Inleiding

Repressie heeft betrekking op de activiteiten die verricht worden nadat het misbruik is vastgesteld: het toepassen van sancties en het terug- en invorderen van ten onrechte uitbetaalde bedragen, maar ook uit de activiteiten om fraude te kunnen vaststellen op het moment dat er een vermoeden van fraude bestaat. Repressie wil dus zeggen dat achteraf actie wordt ondernomen op het moment dat er fraude bestaat, er reeds sprake is van een vermoeden van fraude of als er duidelijke fraudesignalen aanwezig zijn. Daarbij kan het gaan om individuele gevallen of om klantgroepen. Repressief handhaven kent een aantal instrumenten: - signaalsturing
- risicosturing
- themacontroles
- sanctioneren

In de volgende paragrafen wordt nader op deze instrumenten ingegaan.


4. 2 Signaalsturing

In de inleiding op pagina 3 is al aangegeven wat bedoeld wordt met signaalsturing: de klanten waarover signalen binnenkomen die mogelijk op fraude wijzen worden onderzocht, waarmee systematisch getracht wordt fraude te voorkomen of te beperken. De signalen kunnen binnenkomen uit bestandsvergelijkingen met het Inlichtingenbureau, maar bijvoorbeeld ook intern via een fraudealerte klantmanager, een externe melding of via andere bestandskoppelingen.

Signaalsturing richt zich op het onderkennen van individuele situaties met een verhoogde kans op misbruik of oneigenlijk gebruik. De kern van signaalsturing is de kijk op de rechtmatigheid in het voortraject te vergroten, met het doel te komen tot lagere terugvorderingen of sancties. Signaalgestuurd werken betekent dat medewerkers fraudealert moeten zijn. Het is van groot belang dat medewerkers - klantmanagers maar ook anderen - in staat zijn signalen te herkennen en dat hier op de juiste wijze naar wordt gehandeld.

Signaalsturing is een onderdeel van het instrumentarium bij Hoogwaardig Handhaven dat dient ter vervanging van de onder de RAU verplichte rechtmatigheidsheronderzoeken. Er wordt in het kader van beoogde vroegtijdige detectie van (fraude) signalen gestreefd naar een gerichtere inzet van controlecapaciteit, zodat efficiëntiewinst kan ontstaan. De vroegtijdige detectie begint bij de behandeling van de aanvraag van een uitkering en speelt gedurende lopende uitkering en de beëindiging van de uitkering een rol. Uit de gesprekken (intake, activering, rechtmatigheid, etc.) en de gegevens en documenten die de klant verschaft kunnen onduidelijkheden naar voren komen. Deze signalen zijn aanleiding voor de consulent om de klant in de gelegenheid te stellen om zelf het signaal te weerleggen door het aanleveren van argumenten, gegevens of documenten. De klantmanager voert dit onderzoek alleen uit, of samen met de medewerker van het Intensieve Controletraject. Indien de weerlegging onvoldoende is, vindt er in ieder geval overdracht plaats naar het Intensieve Controletraject en vervolgens zonodig naar de opsporingsdienst. De veronderstelling is, dat gevallen waarin (fraude)signalen (meteen) nader onderzocht worden, meer opleveren dan de reguliere rechtmatigheidsheronderzoeken. Aan de hand van resultaten van analyses achteraf zal dat moeten blijken.

De uitgangspunten voor de denkwijze over- en de implementatie van signaalsturing zijn:
1. de klant is betrouwbaar tot het tegendeel blijkt of tot er een aanleiding is tot het vaststellen van een verdenking;
2. vertrouwen is goed maar controleren is ook nodig. Daarmee wordt de klant ook tegen zichzelf beschermd, en wordt mogelijk afglijden naar ongewenst gedrag voorkomen;
3. object van controle zijn zowel de inspanningsverplichtingen die de klant moet nakomen, als de gegevens die volledig en juist vertrekt moeten worden;
4. bij een inconsistentie of vraagteken wordt de klant zelf aan het werk gezet om een toelichting te geven in een gesprek, of om algemene administratieve- of meer specifieke gegevens te verstrekken;
5. de klant wordt intensief gecontroleerd als er aanleiding toe is;
6. de klant wordt strafrechtelijk benaderd als het benadelingsbedrag E 6000,= of hoger is, of het vermoeden bestaat dat een benadelingsbedrag het bedrag van E 6000,= of meer zal bedragen. Het strafrechtelijke traject heeft tot doel bewijsmateriaal te verzamelen, zodat beoordeeld kan worden of er een overtreding (of misdrijf) heeft plaatsgevonden.


3. Risicosturing

In aanvulling op signaalsturing is er het instrument van risicosturing. Zoals aangegeven is risicosturing de systematiek waarbij klanten met een verhoogd risicoprofiel intensiever worden gecontroleerd. Hoe meer risico, hoe intensiever de controle. Als je beter weet wie, wat en waar je moet controleren, kan je fraude ook sneller ontdekken, verwerken en afhandelen. De verwachting is dat er daardoor ook minder schade (benadeling) optreedt. Het doel van risicosturing is, de beschikbare controlecapaciteit in te zetten op klantgroepen die op basis van een bepaald profiel (één of meer gemeenschappelijke kenmerken) een verhoogd frauderisico hebben.

Een bijkomend voordeel van het werken met risicogroepen op basis van profielen doet zich ook al bij de aanvraag van een uitkering voor. Namelijk: klanten die op grond van een risicoanalyse niet tot een groep met een verhoogd frauderisico behoren kunnen het proces om tot een uitkering te worden toegelaten sneller doorlopen, en kunnen hun recht op een uitkering dus sneller effectueren.

Als er sprake is van een administratief vast te stellen situatie van verhoogd risico vindt intensieve controle plaats op basis van een vooraf opgesteld, op het specifieke risico gericht, onderzoeksprotocol. Risicosturing richt zich op bepaalde groepen waarbij een verhoogd frauderisico bestaat, in tegenstelling tot signaalsturing waarbij het gaat om de individuele klant. Risicosturing kan plaatsvinden naast de reeds gehanteerde signaalsturing.

De kabinetsnota "Bestrijding fraude en financieel-economische criminaliteit 2002-2006" gaat ervan uit, dat alle gemeenten in 2005 een risicoanalyse hebben van de fraudesignalen binnen de gemeente, gericht op het onderkennen van risicovolle groepen. Het Ministerie SZW wil het gebruik van risicosturing door middel van risicoprofielen stimuleren. Bij risicosturing worden klanten die voldoen aan een risicoprofiel extra gecontroleerd, waarmee een aanvulling wordt gegeven op de signaalsturing. Dit kan plaatsvinden in de signaalsturing, immers het voldoen van een klant aan een risicoprofiel is een signaal dat nader onderzocht dient te worden. Dit geldt zowel bij de aanvraag als bij de lopende uitkering. Daarnaast kan het risicoprofiel aanleiding zijn voor een themacontrole, waarbij in een achteraf situatie het gehele bestand projectmatig gecontroleerd wordt aan de hand van een thema. Dit thema moet administratief detecteerbaar zijn, hetgeen betekent dat de themagroep uit het geautomatiseerde systeem moet kunnen worden gehaald. In die vorm worden klanten doorgelicht op een bepaald thema. Bij themacontroles wordt periodiek de aandacht op een wisselende themagroep gericht.

Op basis van risicosturing kan het controleapparaat optimaal worden ingezet: alle klanten hebben recht op controle, en bij sommigen is extra controle nodig.

Uitgangspunten voor risicosturing:

1. Voor de inzet van risicoprofielen of themacontroles moet het doel worden vastgesteld: Wat wil je bereiken met de inzet van risicoprofielen?
2. De risicoprofielen moet administratief traceerbaar zijn;
3. De risicoprofielen mogen niet gebaseerd zijn op etniciteit, en ze mogen niet stigmatiserend zijn;
4. Het te verwachten rendement van de inzet van risicoprofielen moet hoger zijn dan het rendement bij reguliere controles (zie ook bij hoofdstuk 8 rendement: dit is moeilijk meetbaar);
5. Voordat de risicoprofielen of themacontroles worden ingezet moet er een onderzoeksprotocol zijn uitgewerkt waarin een aantal vaste punten naar voren komen:
6. Beperkte steekproef met risicoprofiel uitvoeren alvorens het risicoprofiel breed toe te passen;
7. Risicoprofielen worden ingezet bij het communicatiebeleid van de gemeente: in de pers kan, nadat de risicocontroles hebben plaatsgevonden, aangegeven worden welke groepen gecontroleerd zijn en wat de bevindingen daaruit zijn.

Om te komen tot een risicoprofiel, dient er een risicoanalyse plaats te vinden. Deze analyse kan gebaseerd zijn op de volgende gegevens: . Ervaringsgegevens
. Data-bestanden
. Fraudedossiers
. Theoretische deskundigheid
. Regionaal Platform Interventie (voorheen RIF): Deze platforms kunnen gemeentes voorzien van relevante informatie m.b.t. fraudegelegenheidsstructuren in de regio. Deze kunnen de basis vormen voor het opstellen van een risicoprofiel.


4.4 Themacontroles

Naast de risicoanalyses en risicogroepen wordt bij Hoogwaardig Handhaven gebruik gemaakt van themacontroles. Het doel van themacontroles is het klantenbestand, of een deel daarvan, op projectmatige wijze te controleren. Het hoofddoel van deze, aan een tijdsduur verbonden controles, is gericht op de rechtmatigheid van de uitkering. De controles vinden plaats aan de hand van een objectief thema, en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek. Deze controles kunnen onderliggende fraudesignalen opleveren die voor een ander, intensiever onderzoek in aanmerking komen. Periodiek vinden themacontroles bij andere groepen plaats. Voorbeelden van themacontroles zijn bijvoorbeeld controles bij alle klanten met een postadres of bij alle kamerbewoners. Themacontroles kennen een ander uitgangspunt dan risicoanalyse en zijn aanvullend. Aan themacontroles gaan geen risicoanalyses aan vooraf, de themagroepen zijn administratief detecteerbaar (d.w.z. uit het systeem van de sociale dienst te halen). De basis van themacontroles wordt niet gevormd door fraudesignalen, maar groepen klanten worden gecontroleerd op een gemeenschappelijk thema, bijvoorbeeld de woonsituatie.

Themacontroles vormen een completering van de instrumenten die bij Hoogwaardig Handhaven worden ingezet.

Ondanks hetgeen hierboven is aangegeven is een volledige scheiding van risicogroepen en themagroepen niet mogelijk, soms zullen de doelgroepen een overlap vertonen. Themacontroles worden dan ook in sommige publicaties beschouwd als een onderdeel van de risicosturing.


4.5 Sanctioneren

Medio 1997 werd voor de Abw de "Wet Boeten Maatregelen Terug- en Invordering" ingevoerd, later gevolgd door het Maatregelenbesluit. Daarin was vastgelegd welke gedragingen van de klant strijd opleverden met de wettelijke verplichtingen en welke maatregel vervolgens aan de klant werd opgelegd. Deze maatregelen bestonden uit verlaging van de bijstand gedurende een bepaalde periode, met een per gedraging vastgesteld percentage. Afwijken van de periode en het percentage was aanvankelijk nauwelijks toegestaan en bijna alleen bij recidive mogelijk, maar later werd het, op basis van ontwikkelde jurisprudentie, wat makkelijker om individueel maatwerk te leveren bij het opleggen van een maatregel.

Daarnaast kende de wet de verplichting om aan de klant een boete op te leggen als deze ten onrechte (een te hoog bedrag aan) bijstand had ontvangen ten gevolge van fraude.

De hoogte van de boete was gekoppeld aan het bedrag waarmee gefraudeerd was.

Met invoering van de Wwb is het Maatregelenbesluit komen te vervallen. Dit betekent dat de Raad in een verordening dient vast te leggen bij welke gedraging en met welk percentage de uitkering verlaagd dient te worden indien de klant zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan. In deze zogenaamde Afstemmingsverordening (ook wel Maatregelenverordening genoemd) kan aansluiting gezocht worden bij de systematiek van het Maatregelenbesluit. Aansluitend aan de reeds bekende systematiek van categorie-indeling en afstemmingspercentages, kan de hoogte van de percentages in de nieuwe verordening aangepast worden. Bij de vastlegging in een verordening moet bij de afstemming niet uit het oog verloren worden dat de afstemming gericht is op een correctie van het gedrag van de klant en niet zozeer als straf bedoeld. Een effectief lik-op-stuk beleid zal hier het beste resultaat, dat wil zeggen de grootste gedragsverandering bij de klant, bereiken.

Gelet op de doelstelling van de afstemming, namelijk gedragscorrectie, zal het van de hoogte van de afstemming en de alertheid waarmee deze geëffectueerd wordt afhangen of de beoogde gedragsverandering ook daadwerkelijk bereikt wordt. Met dit doel is in de Wwb vastgelegd dat burgemeester en wethouders uiterlijk 3 maanden na het opleggen van een maatregel beoordelen of de omstandigheden of het gedrag van de klant aanleiding geven om de beslissing te herzien.

In de Afstemmingsverordening worden een indeling naar categorieën gemaakt aan de hand van de verplichtingen die aan de bijstand verbonden zijn. De Wwb verbindt aan het recht op bijstand de volgende verplichtingen:
1. het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (art. 18 lid 2);
2. de plicht tot arbeidsinschakeling (art.9), te weten: de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, en: de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning in de arbeidsinschakeling.
3. De informatieplicht (art. 17 lid 1);
4. De medewerkingsplicht (art.17 lid 2).

In de Afstemmingsverordening wordt ten aanzien van het niet nakomen van deze verplichtingen een standaardmaatregel vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de bijstandsnorm, waarvan de hoogte afhangt van de ernst van de gedraging. Voor de indeling in categorieën en hoogte van de maatregelen wordt aansluiting gezocht bij het onder de Abw bestaande maatregelenbeleid.

Nieuw in de Wwb is de mogelijkheid om een maatregel op te leggen bij gedragingen die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhouden: "het zich jegens het college zeer ernstig misdragen". Concreet betekent dit dat een maatregel wordt opgelegd bij agressief gedrag jegens het college, de onder diens verantwoordelijkheid werkende ambtenaren of medewerkers. Ook hierbij wordt bij de percentuele afstemming van de bijstand een onderscheid gemaakt naar de ernst van de gedraging, en wordt vastgelegd bij welk gedrag met welk percentage de bijstandsnorm wordt verlaagd.

Wanneer een klant de verplichting op grond van artikel 17 van de Wwb niet is nagekomen door informatie, welke van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd. Indien dit niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ertoe heeft geleid dat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag, d.w.z. dat hoe hoger het benadelingsbedrag is, des te hoger is het percentage waarmee de bijstandsnorm verlaagd wordt.

Met het Openbaar Ministerie wordt afgesproken dat, in gevallen waarbij er sprake is van fraude met een benadelingsbedrag dat hoger is dan E 6000,= bruto, altijd het strafrechtelijk traject gevolgd wordt, dat wil zeggen dat aangifte gedaan wordt bij het Openbaar Ministerie. Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samengaan.

In het kader van het financiële beheer moet de Raad bij verordening regels stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Het fraudebeleid van de gemeente kan een onderdeel vormen van de afstemmingsverordening en hoeft geen aparte fraudeverordening op te stellen.


5. Controle en opsporing


5.1. De Unit Handhaving

De unit Handhaving gaat bestaan uit de medewerkers van het Intensieve Controletraject: de Fraude Preventie Medewerkers (FPM-ers) en de Sociaal Rechercheurs. De medewerkers van deze unit zijn breed inzetbaar binnen het gehele handhavingstraject. Zij richten zich op de handhavingsaspecten vanaf het moment van aanvraag van een uitkering tot en met het bestand van de klanten die reeds een uitkering ontvangen, met als doel het voorkomen en beperken van het onrechtmatig ontvangen van een uitkering. Naar aanleiding van de door hen ingestelde onderzoeken kunnen aanvragen worden afgewezen, aangepast of beëindigd, al dat niet met als daaruit voortvloeiend resultaat een terugvordering. Omdat uit het voorgaande blijkt dat de inzet van de FPM-ers zich mede op de nieuwe aanvrager richt, zal de Unit Handhaving zich ook moeten bezighouden met het CWI en de reïntegratiebedrijven.


5.1.1. Het Intensieve controletraject

Bij wijze van experiment is in 2002 gestart met het Intensieve controletraject, ICT. Als er op basis van de beschikbare gegevens, uitlatingen van de aanvrager of anderszins er vragen rijzen met betrekking tot feitelijke situatie van de aanvrager, dan kunnen FPM-ers een nader onderzoek uitvoeren. Dit kan gaan om een nadere analyse van gegevens, aanvullend administratief onderzoek en bestandsvergelijking, een onderzoek ter plaatse of onderzoek met de inzet van specialistische controles. Op basis van de eerste resultaten heeft ons college in augustus 2003 besloten om bij het ministerie SZW een beroep te doen op de speciale subsidieregeling: "Tijdelijke stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven" (zie hoofdstuk 2.2.4), waarmee de personele capaciteit voor dit project kon worden uitgebreid. Nu de subsidie is verleend kon de formatiecapaciteit van twee formatieplaatsen worden uitgebreid tot zes, waaronder een formatieplaats voor specialistische controleactiviteiten. De subsidie loopt tot en met 2006. Afhankelijk van de resultaten zal te zijner tijd moeten worden beoordeeld of deze werkzaamheden als regulier onderdeel van het werkproces moeten worden beschouwd.


5.1.2 De Sociale Recherche

Opsporing begint waar controle eindigt. Het vormt de laatste schakel in de handhavingsketen. Om opsporing succesvol op te kunnen pakken is het van belang inzicht te hebben in de ontwikkelingen die zich in de eerdere fasen van die keten afspelen (preventie, controle, verificatie en validatie). De Sociale Recherche beschikt over medewerkers met bijzondere opsporingsbevoegdheid. Van deze bevoegdheden wordt gebruik gemaakt, wanneer langs andere weg er geen betrouwbaar beeld van de situatie van de uitkeringsgerechtigde kan worden verkregen. Bij vermoedens van fraude die waarschijnlijk het bedrag van E 6.000,= te boven gaan, of indien er sprake is van recidive, worden altijd de Sociaal Rechercheurs ingezet, mede vanwege het strafrechtelijk vervolgtraject, dat bij een dergelijke fraudeomvang naast de terugvorderingsprocedure dient te worden gevolgd. Vóór de start van de experimenten in het kader van Hoogwaardig Handhaven richtte de Sociale Recherche zich vrijwel uitsluitend op de repressieve handhaving, met het oogmerk om te voorkomen dat controle en opsporing door elkaar gingen lopen. Er was destijds dan ook besloten om te inzet van de Sociale Recherche te koppelen aan een prioriteitstelling, bepaald door de achtergrond van het vermoeden van fraude. De prioriteitstelling hoeft bij Hoogwaardig Handhaven niet losgelaten te worden, maar kan ook een instrument zijn in de analyse om te komen tot risicoanalyse en themacontroles. In dat kader ontstaat er als vanzelf meer onderlinge verwevenheid tussen fraudepreventie en Sociale Recherche, en wordt de Sociale Recherche breder inzetbaar. De inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden hoeft niet alleen bepaald te worden door een vermoeden van fraude, maar kan ook bepaald worden door het gegeven dat op een andere wijze dan door middel van de bijzondere opsporingsactiviteiten geen betrouwbaar beeld van de situatie van de uitkeringsgerechtigde kan worden verkregen. Met het Openbaar Ministerie worden zullen hierover nadere afspraken gemaakt worden.


5.3 Regionaal Platform Interventie (RPI)

Naast de gemeentelijke instrumenten voor fraudepreventie, bestrijding en opsporing zijn er regionaal en landelijk organisaties die zich bezig houden met de bestrijding en opsporing van fraude met sociale zekerheidsuitkeringen. Er is een landelijk dekkend netwerk van Regionale Interventieteams dat in heel Nederland zwart werk, illegale arbeid, sociale zekerheidsfraude en fiscale fraude gaat aanpakken. Deze teams, waarin de gemeenten, Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank, Arbeidsinspectie, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en het Openbaar Ministerie samenwerken, kunnen snel en flexibel worden ingezet. De teams vervangen de Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams. Deze "RIF's" hebben tot en met 2003 fraudestructuren in kaart gebracht in verschillende sectoren. Met de regionale platforms kunnen overal in Nederland controles plaatsvinden, die vervolgens regionaal en/of plaatselijk kunnen leiden tot het opstellen van risicoprofielen en het uitvoeren van themacontroles.

Gemeenten kunnen bij de Landelijke Stuurgroep een onderzoeksvraag voor de regionale platforms neerleggen. De gemeente die als trekker optreedt is verantwoordelijk voor het regionale platform. In de regio Gelderland-Flevoland is Nijmegen trekker, en de wethouder Multiculturele samenwerking, Werk en Inkomen van Nijmegen is voorzitter van het regionale platform.

Het RPI kan als instrument dienen om te komen tot de aanwijzing van risicogroepen.


5.4 SIOD

Een andere landelijk opererende organisatie die zich met socialezekerheidsfraude bezig houdt is de SIOD. In 2002 is de SIOD, de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst, opgericht. De SIOD houdt zich bezig met grote en complexe fraudezaken. De SIOD kan bij zijn opsporingsactiviteiten beschikken over gegevens van, onder andere, sociale diensten, UWV en de FIOD. In 2003 heeft de SIOD voor 60 miljoen Euro aan sociale zekerheidsfraude vastgesteld, bijna zes keer meer dan de doelstelling. De onderzoeken in 2003 richtten zich onder andere op valse identiteitsbewijzen, illegale arbeid en uitkeringsfraude. De resultaten van de werkzaamheden van de SIOD kunnen eveneens gebruikt worden voor risicosturing.


6. Flankerend beleid


6.1 Terug- en invordering

Onder terugvordering (van bijstand) wordt verstaan het terughalen van teveel of ten onrechte verstrekte bijstand. Daarbij kan het gaan om bijstand die als lening of voorschot is verstrekt, bijstand die door een (administratieve) fout van de gemeente teveel is verstrekt, of om ten onrechte betaalde bijstand. Invordering betreft de acties die nodig zijn om hetgeen teruggevorderd is daadwerkelijk te innen.

In tegenstelling tot de verplichting tot terugvordering onder de Algemene bijstandswet is terugvordering van ter onrechte verstrekte bijstand onder de Wet werk en bijstand een algehele bevoegdheid geworden van Burgemeester en Wethouders. Dat sluit uiteraard aan bij de deregulering en de financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Het wettelijk kader dat in de nieuwe wet is neergelegd vormt geen sluitend kader meer voor de terugvorderingspraktijk. De gemeente zal dus hiervoor een eigen beleid moeten ontwikkelen.

Beoordeeld in het licht van Hoogwaardig Handhaven maar ook van de eigen financiële verantwoordelijkheid van de gemeente, verdient het aanbeveling om zorg te dragen voor een effectief terug- en invorderingsbeleid.

Het sluitstuk van (hoogwaardig) handhaven is het beleid om al hetgeen wordt besloten ten aanzien van terugvordering en maatregelen ook daadwerkelijk te innen. Immers, als niet daadwerkelijk wordt geïnd missen ook de andere onderdelen van Hoogwaardig Handhaven hun effect. In principe dient daarom een vordering altijd te worden terugbetaald. Voorkomen moet worden dat ten onrechte verstrekte uitkeringen als goedkoopste manier van lenen wordt gezien. Indien inning niet via de minnelijke weg mogelijk is, dan zal de gemeente alle wettelijke mogelijkheden moeten benutten om de openstaande bedragen uiteindelijk te innen. Openstaande bedragen mogen alleen in het uiterste geval al niet-inbaar worden afgeschreven. Dit geldt niet alleen voor fraudevorderingen, maar ook voor vorderingen die op andere wijzen zijn ontstaan.

Het terugvorderingsbeleid kent een aantal uitgangspunten:

vorderingen worden zoveel mogelijk teruggevorderd

fraudevorderingen worden altijd volledig teruggevorderd

- werkwijzen en procedures worden vereenvoudigd

Om te kunnen beoordelen in hoeverre de nieuwe terugvorderingsbevoegdheid op den duur zou moeten leiden tot een nieuw terugvorderingsbeleid, en in het verlengde daarvan debiteurenbeleid, is het handig om ter illustratie een aantal cijfers met daaraan gekoppeld een kosten-batenanalyse te hebben.

Het totaal aan openstaande vorderingen per 31.12.2003 E 22.008.699

Het totaal aan openstaande vorderingen is niet een bedrag dat zonder meer geïnd kan worden bij een strakker in/terugvorderingsbeleid. Een aantal vorderingen hebben betrekking op de uitvoering van wettelijke taken.

Totaal openstaande fraudevorderingen per 31.12.2003 E 7.290.961

Totaal geïncasseerde vorderingen over 2003 E 4.188.942

Buiten invordering gesteld in 2003 E 494.179 Nieuw opgeboekte vorderingen in 2003 E 5.104.252

In het kader van beheer zijn een drietal debiteurengroepen te onderscheiden: - ex-klanten
- onderhoudsplichtige derden
- lopende klanten

Om een redelijk betrouwbaar inzicht te krijgen in de incasso van het bedrag van E 4.188.942 in 2003, is een kosten batenanalyse gemaakt per klantgroep.

Bij de kosten-batenanalyse is uitgegaan van de gemiddelde kosten van een fte in functieschaal max. 8. De zuivere loonkosten bedragen E 44.752 en de overheadkosten per fte bedragen

E 22.376.

|                                                       Kosten-baten   |
|analyse                                                               |
|                      |Totaal                |Kosten fte.           |
|Incasso               |E 4.188.942,=         |E 2.483.736,=         |
|                                                  Uitgesplitst naar   |
|soort vordering:                                                      |
|Onderhoudsplicht      |E    590.445,=        |E    537.024,=        |
|derden*               |                      |                      |
|Incasso ex-klanten    |E 2.299.245,=         |E 1.100.899,=         |
|Incasso lopende       |E 1.299.252,=         |E    845.813,=        |
|klanten               |                      |                      |
Met het oog op de keuzevrijheid die de gemeente onder de Wwb heeft ten aanzien van haar terug- en invorderingsbeleid, en gelet op de gemeentelijke richtlijnen die hiervoor bestaan, verdient het aanbeveling om het voor 2004 vastgelegde beleid t.a.v. herziening, terugvordering en verhaal voor het komende jaar (2005) te handhaven.

De stelling dat de gemeente Nijmegen geen fraude tolereert en koste wat koste het fraudebedrag terugvordert, betekent dat een aantal werkzaamheden onherroepelijk gedaan moeten worden en niet afgestoten kunnen worden. In het kader van Hoogwaardig Handhaven past het niet om af te zien van terugvordering waar het fraudevorderingen betreft. In het geval van fraudeschulden kan de debiteur niet deelnemen aan een minnelijk traject schuldhulpverlening maar volgt direct doorverwijzing naar de WSNP (Wet schuldsanering natuurlijke personen).

Beslispunt:

het bestaande terug- en invorderingsbeleid voor het komende kalenderjaar handhaven, waarbij als uitgangspunt moet gelden dat met het oog op de financiële verantwoordelijkheid van de gemeente in principe altijd wordt teruggevorderd, en fraude niet mag lonen.

Zoals in de inleiding is aangegeven is het doel van handhaven dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en met Hoogwaardig Handhaven wordt er naar gestreefd dat uitkeringsgerechtigden zich uit zichzelf aan regels en verplichtingen houden. Hoe meer dat doel bereikt wordt, hoe minder fraude plaats zal vinden, en indien toch fraude voorkomt zal die door de signaal- en risicosturing leiden tot minder en kortere fraude. Dat heeft echter wel tot gevolg dat naarmate je het als gemeente in dat opzicht beter doet, de resultaten minder lijken. Want: in eerste instantie zou de indruk kunnen bestaan dat een hoog bedrag aan (fraude) vorderingen een teken is dat het gemeentelijk debiteurenbeleid goed is, er wordt immers effectief teruggevorderd. Dat is echter geen conclusie die zonder meer getrokken kan worden. Immers: als er minder fraude voorkomt, en de periode waarover gefraudeerd wordt, wordt korter omdat er sneller wordt opgespoord, komt dat tot uiting in lagere cijfers van openstaande vorderingen.


6.2 Bezwaar en beroep

Het zwaartepunt bij bezwaar en beroep ligt bij een tijdige afhandeling van de ingediende bezwaarschriften. Dit is tevens een van de speerpunten van de hoogwaardige handhaving. De klant moet immers zo snel mogelijk en zo duidelijk mogelijk weten waar hij aan toe is. Bovendien gelden hier wettelijke termijnen die in acht genomen moeten worden.

In 2003 zijn 77 bezwaarschriften betreffende een opgelegde maatregel of boete ingediend. Van deze beschikkingen zijn 18 gegrond verklaard, dit is 23,4 %. De gegrond verklaarde bezwaarschriften worden op medewerkersniveau teruggekoppeld.

De terugkoppeling van gegrond verklaarde bezwaarschriften is een wezenlijk instrument in het kader van Hoogwaardig Handhaven en heeft kwaliteitsbevordering tot doel. Veel meer dan in het verleden is hier het afgelopen jaar aandacht aan besteed, en de komende jaren blijft dit een speerpunt.

Een nauwe samenwerking met het Intensieve Controletraject heeft ertoe geleid dat rapportages beter afgestemd zijn op de eisen die in het kader van een heroverweging in de bezwaar- en beroepsfase aan een besluit gesteld worden. In het kader van Hoogwaardig Handhaven is de signaalfunctie van de behandeling van de bezwaar- en beroepzaken belangrijk, en ook kunnen bevindingen uit bezwaar- of beroepzaken leiden tot een beleidswijziging bij de gemeente.


6.3 Klachten

De klachtenafhandeling bepaalt naar de burger voor een belangrijk deel het gezicht van de gemeente. Voor de klachtencoördinator geldt dat hij een duidelijke signaalfunctie heeft naar de organisatie toe. De klachtencoördinator heeft een spilfunctie bij de signalering en terugkoppeling van structurele onduidelijkheden naar de klanten. Hij is het gezicht naar buiten en kan waardevolle adviezen geven ter voorkoming van frequent voorkomende problemen of onduidelijkheden. Dat geldt ook voor onduidelijkheden of slechte communicatie ten aanzien van de rechten en plichten van de klant. Ten aanzien van verbeteringen op het terrein van de systematiek van Hoogwaardig Handhaven kan de klachtencoördinator waardevol zijn.

Enkele cijfers:
|                                           |
|2003                                       |
|Binnengekomen klachten            |    267|
|Gegrond verklaard                 |     58|
|Ongegrond verklaard               |     22|
|Gedeeltelijk gegrond              |     15|
|Minnelijk afgewikkeld             |     56|
|Ingetrokken                       |      4|
|Niet in behandeling genomen       |     24|
|Anders afgedaan/verwezen          |     74|
|Nog niet afgehandeld              |     14|

7. Meetpunten

Teneinde het handhavingsbeleid te borgen, biedt het college jaarlijks een Handhavingsbeleidsplan aan de Raad aan, met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wwb, en de te verwachten resultaten. Een goed financieel beheer brengt met zich mee dat daarbij ook voortdurend aandacht wordt besteedt aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Over de volgende onderwerpen wordt één keer per jaar aan de Raad gerapporteerd: . de kosten en opbrengsten van het handhavingsbeleid: de effectiviteit; . het beleid van de gemeente inzake terugvordering van teveel of ten onrechte betaalde bijstand: de efficiency; . de toekomstige beleidsacties ter verbetering van de uitvoering van het handhavingsbeleid; . evaluatie van de beleidsprioriteiten van het voorafgaande jaar of de afgelopen jaren; . de klantgerichtheid en de klanttevredenheid: de dienstverlening.

Meetpunten ten aanzien van effectiviteit en efficiency:


* het aantal uitkeringsaanvragen;

* het aantal toegekende aanvragen;

* het aantal afgewezen aanvragen;


* het aantal verstrekte langdurigheidstoeslagen;


* het aantal uitgestroomde klanten, en de reden van uitstroom;
* de prioriteiten in de handhaving;


* het aantal fte's dat nodig is voor handhaving;


* het aantal signalen uit heronderzoeken;


* het aantal verlagingen in verband met het schaden van de inlichtingenplicht;


* het aantal terugvorderingen;

* de gemiddelde hoogte van de terugvorderingen;


* de hoogte van invorderingen;


* doelmatigheid en rechtmatigheid bij besteding van het reïntegratiebudget

Meetpunten op het gebied van de kwaliteit van de dienstverlening: . Gegevens van SoZaWe over termijnen en uit kwaliteitscontroles (kwaliteitscriteria zijn vastgelegd) . De kwaliteit van de gemeentelijke regelgeving . Opvatting van klanten over:

1. Communicatie

2. Betrouwbaarheid

3. Tegemoetkomendheid

4. Begrip, bejegening en beleefdheid
5. Competentie

6. Toegankelijkheid

7. Veiligheid en uitstraling

De gegevens worden verkregen uit de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens uit managementinformatie, gekoppeld aan uitvoeringkosten, signalen uit klachten en bezwaarschriften en overige instrumenten die beschikbaar zijn voor klantenparticipatie, zoals klantenpanels en klanttevredenheidsonderzoeken.


8 Financieel rendement

Uit landelijk onderzoek blijkt dat het heel moeilijk is om aan te geven wat nu precies het financiële rendement is van Hoogwaardig Handhaven. Bij aanvang zal veel personele inzet nodig zijn om op de goede manier van start te gaan met de instrumenten van Hoogwaardig Handhaven. Dit heeft te maken met de volgende gegevens:

. de verschillende toepassingsmogelijkheden kennen verschillende kosten en baten, en daarmee verschilt ook het rendement. De kosten hebben vrijwel altijd betrekking op de uitvoering van extra controles en intensievere controles. . alleen bij het gebruik van risicoprofielen als hulpmiddel bij de selectie van fraudesignalen, is er geen sprake van extra of intensievere controles. . bij sommige toepassingen staan tegenover de extra uitvoeringskosten als gevolg van extra of intensievere controles, besparingen in het primaire proces. . bij het gebruik van risicoprofielen tijdens aanvraag of heronderzoek, is het de vraag of het gebruik van risicoprofielen extra tijd kost ten opzichte van de situatie waarin men alle klanten op gelijke wijze controleert. Tegenover de intensievere controles van risicogroepen staan immers de standaardcontroles bij de niet-risicogroepen. Hier kan wellicht tijdwinst worden geboekt. . bij het (gedeeltelijk) vervangen van de periodieke rechtmatigheidsonderzoeken door controles bij risicogroepen, bespaart men de kosten van deze rechtmatigheidsonderzoeken. . bij het uitvoeren van themacontroles bespaart men daarentegen geen tijd op de primaire processen. De themacontroles zijn immers éxtra controles, die aanvullend zijn aan de standaard aanvragen en heronderzoeken. . in alle toepassingen bespaart men uitkeringslasten doordat er meer fraude wordt ontdekt (mits de risicoprofielen duidelijk meer aangetoonde fraudes opleveren dan de aselecte controles). . aangenomen mag worden dat het toepassen van risicoprofielen aan de poort de hoogste besparing oplevert. Wanneer in dit stadium een poging tot fraude wordt ontdekt, kan de klant immers geheel buiten de uitkering worden gehouden. Dit bespaart zowel uitkeringslasten als uitvoeringskosten.

Enkele cijfers:

Overzicht opgelegde boeten en maatregelen in de afgelopen jaren:

|WBM                    |1999   |2000   |2001   |2002   |2003  |
|Boeten                 |115    |152    |299    |499    |276   |
|Maatregelen            |730    |819    |916    |1062   |664   |
|Totaal                 |845    |971    |1215   |1561   |940   |
|Afgezien van opleggen  |888    |1013   |1059   |1095   |507   |
|boete of maatregel     |       |       |       |       |      |
Maatregelen kunnen worden uitgesplitst naar maatregelwaardige gedragingen. Aansluitend op diverse onderzoeken naar de naleving van de arbeidsverplichting noemen we de opgelegde maatregelen voor het niet-naleven van die verplichting apart:

Overzicht opgelegde maatregelen die verband houden met het niet nakomen van de arbeidsverplichting, in de afgelopen 5 jaar:

|Maatregelen            |1999   |2000   |2001   |2002   |2003  |
|Belemmering            |42     |44     |38     |23     |22    |
|arbeidsinschakeling    |       |       |       |       |      |
|Niet aanvaarden        |43     |38     |24     |11     |6     |
|passende arbeid        |       |       |       |       |      |
|Niet behouden van      |119    |149    |153    |207    |142   |
|arbeid                 |       |       |       |       |      |
|Niet meewerken aan     |28     |31     |27     |24     |19    |
|scholing               |       |       |       |       |      |
|Niet voldoen aan oproep|27     |28     |36     |19     |16    |
|i.v.m. arbeid          |       |       |       |       |      |
|Onvoldoende            |182    |201    |103    |107    |81    |
|sollicitaties          |       |       |       |       |      |
|Niet meewerken aan     |12     |15     |13     |29     |11    |
|onderzoek              |       |       |       |       |      |
|mogelijkheden          |       |       |       |       |      |
|arb.inschakeling       |       |       |       |       |      |
Resultaten Intensief controletraject (ICT) / Fraude preventie medewerkers (FPM) in 2003:

|Binnengekomen aantal              |     263  |
|fraudesignalen                    |          |
|                                              |
|Daarvan is het resultaat:                     |
|Geen fraude                       |     119  |
|Onvoldoende bewijs om fraude aan  |       23 |
|te tonen                          |          |
|                                              |
|Geconstateerde fraude             |     121  |
|Daarvan zijn:                                 |
|Uitkering beëindigd               |      43  |
|uitkering bij CWI niet toegekend  |      64  |
|Normen aangepast                  |      14  |
Resultaten Sociale Recherche in 2003:

|Aantal binnengekomen signalen:    |    118   |
|Afgehandelde signalen             |    110   |
|Geconstateerde fraude             |      66  |
|Totaal terugvorderingsbedrag SR   |E 719.655 |
In het kader van het samenwerkingsverband met het RIF zijn in 2003 450 manuren ingezet ten behoeve van brancheonderzoek. -----------------------

Te denken valt hier bijvoorbeeld aan een bedrag van ca. E 1 miljoen aan verstrekte krediethypotheken die pas geïnd kunnen worden op het moment dat de klant uitstroomt; aan verstrekte leenb?????????????????????????????????????????????????????????????????ijstand voor bedrijfskapitaal waarvan de looptijd 10 jaar bedraagt en afhankelijk is van de inkomsten in het voorafgaande jaar; aan verstrekte leenbijstand waarvoor terugbetalingsregelingen gelden; aan achtergestelde leningen in het kader van een soepel minimabeleid, etc.


---- --
Collegevoorstel
Advies: Openbaar

Onderwerp
|Inkomensondersteuningsloket, minimabeleid en inkomen in de Wwb             |
Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouders
L. Scholten
|Samenvatting                                    |
|Op 17-09-2003 heeft de gemeenteraad de motie    |
|"Bijzondere bijstand voor de Bijzondere         |
|bijstand" aangenomen. In deze motie heeft de    |
|raad ons college opgedragen om de bezuiniging   |
|van in totaal E 3,1 miljoen op het minimabeleid |
|op te vangen met bezuinigingen die met name     |
|gerealiseerd moeten worden door middel van      |
|efficiëntere uitvoering van de bijzondere       |
|bijstand.                                       |
|In dit voorstel krijgt u een visie aangeboden   |
|waarin een deel van deze doelstelling bereikt   |
|kan worden. Concreet betekent dit, dat een      |
|bezuiniging bereikt kan worden door de          |
|inrichting van een Inkomensondersteuningsloket  |
|(I.O.-loket) waarmee de wijze van uitvoering van|
|de diverse minimaregelingen wordt gestroomlijnd |
|en vereenvoudigd. Daarnaast kan een bezuiniging |
|bereikt worden door vereenvoudigde en           |
|efficiëntere afhandeling van een deel van de    |
|aanvragen gemeentelijke bijzondere bijstand     |
|(GBB).                                          |
|                                                |
|Dit voorstel biedt de mogelijkheid om binnen de |
|wettelijke marges van de Wwb zo optimaal        |
|mogelijk te bezuinigen op de uitvoering van het |
|minimabeleid. In combinatie met de              |
|doorontwikkeling van het IO-loket kunnen de     |
|noodzakelijke bezuinigingen gerealiseerd worden |
|zodat in 2005 een bezuiniging van E 300.000, in |
|2006                                            |
|E 500.000, in 2007 E 600.000 en vanaf 2008 een  |
|bezuiniging van E 700.000 gehaald wordt. In de  |
|Perspectiefnota wordt voorgesteld om voor het   |
|resterende deel van de E 3,1 miljoen aanvullende|
|dekking te zoeken.                              |
|                                                |
|Daarnaast wordt instemming gevraagd met enkele  |
|keuzes die de gemeente in de Wwb moet maken ten |
|aanzien van haar inkomensbeleid, te weten de    |
|toeslagenverordening, de langdurigheidstoeslag  |
|en de verstrekking van bijstand in natura.      |
|                                                |
|Tenslotte wordt voorgesteld om de Nijmegenpas te|
|vervangen door protocollaire GBB voor           |
|maatschappelijke participatie.                  |
|Voorstel om te besluiten                        |
|Zie vervolgvel.                                 |
|1 = "1" "(" "(" ( Besluitvorming aan de Raad 0 =|
|"1" "(" "(" ( Formele advisering van de Raad    |
|Besluit B&W d.d.  nummer:                       |
|Conform advies                                  |
|Aanhouden                                       |
|Anders, nl.                                     |
IBW-nummer

|Directie/afdeling,      |
|ambtenaar, telefoonnr.  |
|N600, Renée Veldkamp,   |
|91 11                   |
|Datum ambtelijk voorstel|
|                        |
|20 april 2004           |
|Registratienummer       |
|04.0026068              |
|Directies  | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|           | |akko| |    |
|           | |ord | |    |
|Z. van     | |    | |    |
|Kooten,    | |    | |    |
|N800       | |    | |    |
|H. Schuit, | |    | |    |
|N400       | |    | |    |
|Verantwoordelijke       |
|directie:               |
|R. Doedel, | |    | |    |
|N000       | |    | |    |
|R. van     | |    | |    |
|Wamel, N110| |    | |    |
|H. van     | |    | |    |
|Dreumel,   | |    | |    |
|C520       | |    | |    |
|           | |    | |    |
|           | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|Procescoörd| |    | |    |
|inatie     | |    | |    |
|Gemeentesec| |    | |    |
|retaris    | |    | |    |
|Portefeuill| |    | |    |
|ehouder    | |    | |    |
|           | |    | |    |
: voorstel om te besluiten:


1. In te stemmen met de invoering van één I.O.-loket.
2. In te stemmen met de invoering van protocollaire verstrekking van GBB bij herhalingsaanvragen voor terugkerende kosten en indirecte schoolkosten.
3. In te stemmen met de onderzoeksrichtingen voor verdere bezuinigingen, te weten gerichte klantbenadering, hergebruik klantgegevens, uitbreiding protocollaire verstrekkingen en overige werkbesparende maatregelen.
4. In te stemmen met het inzetten van de besparingen die voortvloeien uit de invoering van het IO-loket, de protocollaire verstrekking van GBB en de andere efficiencymaatregelen voor de taakstelling minimabeleid. In de Perspectiefnota is voorgesteld om dekking te zoeken voor het restant van de taakstelling (E 2,8 miljoen in 2005, E 2,6 miljoen in 2006, E 2,5 miljoen in 2007 en E 2,4 miljoen in 2008).
5. In te stemmen met voortzetting van bestaand beleid t.a.v. de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.
6. In te stemmen met voortzetting van het beleid t.a.v. toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm zoals dat onder de Abw gold, met als wijziging dat de toeslag voor 21 en 22-jarigen wordt afgestemd op de hoogte van het minimumjeugdloon, het in aanmerking te nemen huurbedrag bij medebewoning gerelateerd wordt aan de normhuur en de definitie van het begrip inkomensafhankelijk kind bepaald wordt door de hoogte van het inkomen.
7. In te stemmen met het voorstel om de langdurigheidstoeslag niet als een voorliggende voorziening voor de GBB aan te merken.
8. In te stemmen met het voorstel om slechts bij uitzondering bijstand in natura te verstrekken zonder vrijwillige medewerking van de klant, in de vorm van directe doorbetaling van (vaste) lasten van de uitkering.
9. In te stemmen met vervanging van de Nijmegenpas door protocollaire bijzondere bijstand voor de kosten van maatschappelijke participatie, tot een bedrag van E45 per persoon per jaar.


---- --
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 9 juni 2004 / 04.0026068

Onderwerp
Inkomensondersteuningsloket, minimabeleid en inkomen in de Wwb

Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouder
L. Scholten

Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d. 20 en 27 april 2004

Samenvatting
Op 17-09-2003 heeft u de motie "Bijzondere bijstand voor de Bijzondere bijstand aangenomen. In deze motie heeft u aan ons opgedragen om de bezuiniging van in totaal E 3,1 miljoen op het minimabeleid op te vangen met bezuinigingen die met name gerealiseerd moeten worden door middel van efficiëntere uitvoering van de bijzondere bijstand. In dit voorstel krijgt u een visie aangeboden waarin een deel van deze doelstelling bereikt kan worden. Concreet betekent dit, dat een bezuiniging bereikt kan worden door de inrichting van een Inkomensondersteuningsloket (I.O.-loket) waarmee de wijze van uitvoering van de diverse minimaregelingen wordt gestroomlijnd en vereenvoudigd. Daarnaast kan een bezuiniging bereikt worden door vereenvoudigde en efficiëntere afhandeling van een deel van de aanvragen gemeentelijke bijzondere bijstand (GBB).

Naar onze mening biedt dit voorstel de mogelijkheid om binnen de wettelijke marges van de Wwb zo optimaal mogelijk te bezuinigen op de uitvoering van het minimabeleid. In combinatie met de doorontwikkeling van het IO-loket kunnen de noodzakelijke bezuinigingen gerealiseerd worden zodat de taaktelling van E 700.000 vanaf 2008 gehaald wordt.

Daarnaast vragen wij u in te stemmen met enkele keuzes die de gemeente in de Wwb moet maken ten aanzien van haar inkomensbeleid, te weten de toeslagenverordening, de langdurigheidstoeslag en de verstrekking van bijstand in natura. Tenslotte leggen wij u een voorstel voor om de Nijmegenpas te vervangen door protocollair verstrekte GBB voor maatschappelijke participatie.

Voorstel om te besluiten


1. In te stemmen met de invoering van één I.O.-loket.
2. In te stemmen met de invoering van protocollaire verstrekking van GBB bij herhalingsaanvragen voor terugkerende kosten en indirecte schoolkosten.
3. In te stemmen met de onderzoeksrichtingen voor verdere bezuinigingen, te weten gerichte klantbenadering, hergebruik klantgegevens, uitbreiding protocollaire verstrekkingen en overige werkbesparende maatregelen.
4. In te stemmen met het inzetten van de besparingen die voortvloeien uit de invoering van het IO-loket, de protocollaire verstrekking van GBB en de andere efficiencymaatregelen voor de taakstelling minimabeleid. In de Perspectiefnota is voorgesteld om dekking te zoeken voor het restant van de taakstelling (E 2,8 miljoen in 2005, E 2,6 miljoen in 2006, E 2,5 miljoen in 2007 en E 2,4 miljoen in 2008).
5. In te stemmen met voortzetting van bestaand beleid t.a.v. de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.
6. In te stemmen met voortzetting van het beleid t.a.v. toeslagen en verlagingen van de bijstandsnorm zoals dat onder de Abw gold, met als wijziging dat de toeslag voor 21 en 22-jarigen wordt afgestemd op de hoogte van het minimumjeugdloon, het in aanmerking te nemen huurbedrag bij medebewoning gerelateerd wordt aan de normhuur en de definitie van het begrip inkomensafhankelijk kind bepaald wordt door de hoogte van het inkomen.
7. In te stemmen met het voorstel om de langdurigheidstoeslag niet als een voorliggende voorziening voor de GBB aan te merken.
8. In te stemmen met het voorstel om slechts bij uitzondering bijstand in natura te verstrekken zonder vrijwillige medewerking van de klant, in de vorm van directe doorbetaling van (vaste) lasten van de uitkering.
9. In te stemmen met vervanging van de Nijmegenpas door protocollaire bijzondere bijstand voor de kosten van maatschappelijke participatie, tot een bedrag van E45 per persoon per jaar.

Aan de Raad van de gemeente Nijmegen

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk & bijstand (Wwb) in werking getreden.

De Wwb geeft de gemeenten meer vrijheid ten aanzien van haar bijstandsbeleid, maakt gemeenten zelf verantwoordelijk voor de besteding van de aan haar toebedeelde bijstandsbudgetten, en biedt gemeenten daardoor de kans om haar bijstandbeleid eens kritisch onder de loep te nemen. Daarnaast heeft het Kabinet een korting doorgevoerd op het fictief budget Bijzondere Bijstand (korting via het Gemeentefonds), waardoor een heroverweging voor gemeenten ten aanzien van het minimabeleid niet alleen gewenst maar ook noodzakelijk is.

U heeft, met de meeste andere gemeenten, ervoor gekozen om de Wwb gefaseerd in te voeren. Dat houdt in dat per 1 januari 2004 de zogenaamde "minimumvariant" is ingevoerd, en vanaf 1 januari 2005 de Wwb voor Nijmegen volledig wordt ingevoerd.

In de zomer van 2003 heeft u ons gevraagd om over te gaan tot de instelling van één Inkomensondersteuningsloket (I.O.-loket). Een dergelijk loket moet laagdrempelig en herkenbaar zijn voor de burgers, moet leiden tot terugdringing van niet-gebruik van GBB en inkomensondersteunende regelingen, en moet leiden tot efficiëntiewinst. Voor u ligt een eerste proeve ter inzage van de uitwerking van uw besluit over de bezuinigingen binnen de kaders van de Wwb, gerelateerd aan de door u gewenste invoering van een I.O.-loket.

U heeft op 17 september 2003 een motie aangenomen genaamd: "Bijzondere bijstand voor de Bijzondere bijstand". In deze motie is ons opgedragen om bij de behandeling van de begroting 2004 - 2007 een voorstel voor te leggen over de mogelijkheden om de gevolgen van de bezuinigingen ten bedrage van E 3,1 miljoen op het minimabeleid op te vangen, zonder het voorzieningenniveau aan te tasten. In het raadsvoorstel Financieel Kader Wwb 2004 is aangegeven dat de taakstelling in 2004 (E 3,1 miljoen) incidenteel gedekt zal worden uit het Inkomensdeel Wwb.

Wij hebben de inschatting gemaakt dat structureel een besparing op de uitvoering van E 700.000 reëel is en dat elders dekking gezocht dient te worden voor het restantbedrag om uw opdracht om het voorzieningenniveau in stand te houden, te kunnen uitvoeren. In de Perspectiefnota is voorgesteld dekking te zoeken voor het overige deel van de bezuiniging: E 2,8 miljoen in 2005, aflopend naar E 2,4 miljoen in 2008.

De bezuiniging op de uitvoering van het minimabeleid wordt dus langs 2 sporen gerealiseerd. Enerzijds is er het organisatorische spoor, namelijk de inrichting van een I.O.-loket waarmee een besparing op de organisatie gerealiseerd wordt. Anderzijds is er het beleidsmatige spoor: welke opties zijn mogelijk om de huidige regelingen te vereenvoudigen wat betreft de uitvoering, om zo een bezuiniging te realiseren op de uitvoeringskosten van het minimabeleid zonder het niveau van de verstrekkingen aan te tasten. In het onderhavige voorstel worden het organisatorische en het beleidsmatige spoor aan u voorgelegd.

Daarnaast worden enkele keuzes aan u voorgelegd t.a.v. het gemeentelijk inkomensbeleid in de Wwb. Deze beleidskeuzes staan los van de bezuinigingstaakstelling op het minimabeleid.

Doelstelling

De doelstelling van dit voorstel is: uitwerking geven aan uw wens om een deel van de bezuiniging van E 3,1 miljoen te behalen door een efficiëntere organisatie en uitvoering van het minimabeleid.

Argumenten

M.b.t. invoering van het IO-loket:
Om efficiëntiewinst te bereiken dient er meer structuur in de klantstromen te komen. In de

huidige situatie komt zowel de "bekende" bijstandsklant als ook de niet-bijstandsklant bij diverse medewerkers en/of loketten om een beroep te kunnen doen op bijzondere bijstand

(GBB), een andere minimaregeling of voor informatie. Met de bestaande werkwijzen zijn er nu per klantvraag meestal meerdere contactmomenten, medewerkers en overdrachtsmomenten nodig. Ook kan het voorkomen dat niet iedereen die een contact

met een klant heeft, op de hoogte is van alle mogelijkheden die er voor de klant zijn ten

aanzien van diverse landelijke- of gemeentelijke regelingen, waardoor de mogelijkheden

voor de klant niet volledig worden benut.

De uitvoering van de bijzondere bijstand en de diverse inkomensondersteunende

regelingen is in de loop van de jaren door wets- beleids- en uitvoeringswijzigingen

uitgegroeid tot een versnipperd geheel waarbij een integrale aanpak, -werkwijze en

procesvoering ontbreekt. Dit is een historisch gegroeide situatie. De invoering van de

Wwb en de organisatieontwikkeling bij DIW bieden de gemeente kansen om te komen tot

een herziening van het gemeentelijke minimabeleid en de wijze van uitvoering van dat

beleid. Ook de bezuiniging van E 3,1 miljoen op het budget voor het minimabeleid was

een reden om onderzoek te verrichten naar een gemeenschappelijk

dienstverleningsconcept dat zijn beslag moet krijgen in één I.O.-loket. Het gevolg van de invoering van een I.O.-loket is een besparing van structureel E 300.000.

M.b.t. de bezuiniging op de uitvoering van de GBB: De GBB is de meest gebruikte, maar ook de meest complexe, arbeidsintensieve en daardoor kostbare gemeentelijke minimaregeling. De Abw bood gemeenten de mogelijkheid om de procedure voor de GBB te vereenvoudigen, de zg. categoriale bijzondere bijstand. De Wwb heeft gemeenten die mogelijkheid grotendeels ontnomen. Om toch efficiencywinst te bereiken, zijn mogelijkheden gevonden om binnen de marges van de Wwb uitvoeringsprocedures van de GBB te vereenvoudigen. In ieder geval is het mogelijk om de oude categoriale bijzondere bijstandsregelingen en herhalingsaanvragen voor periodieke of terugkerende kosten sterk vereenvoudigd af te handelen. Deze werkwijze wordt protocollaire verstrekking genoemd. Hieronder valt ook de vervanging van de Nijmegenpas door protocollair verstrekte bijzondere bijstand voor de kosten van maatschappelijke participatie. Door protocollaire verstrekking van GBB bij herhalingsaanvragen is een bezuiniging op de uitvoering te realiseren van E 175.000 in 2005. Middels uitbreiding van de protocollaire wijze van afhandeling, hand in hand met doorontwikkeling van het IO-loket, zal de besparing in het beleidsmatige spoor oplopen naar E 400.000 vanaf 2008. Vanaf 2008 zal dus in totaal een besparing van E 700.000 gerealiseerd worden.

Afschaffing van de leenbijstand leidt niet tot besparingen, dus wordt voorgesteld het bestaande beleid op dit punt te handhaven.

M.b.t. inkomensbeleid:
De Wwb kent net als de Abw, gemeentelijke beleidsvrijheid t.a.v. de toeslagen en verlagingen op de bijstandsnorm. Het toeslagen- en verlagingenbeleid onder de Abw leverde nauwelijks problemen op. Daarom wordt voorgesteld dit beleid voort te zetten en slechts op enkele geconstateerde knelpunten te wijzigen, te weten: . De toeslag voor 21 en 22-jarigen wordt afgestemd op de hoogte van het wettelijk minimum jeugdloon. . Het in aanmerking te nemen huurbedrag bij medebewoning wordt gerelateerd aan de normhuur. . Het begrip inkomensafhankelijk kind wordt bepaald door de hoogte van het inkomen van het kind, niet meer door de bron van inkomsten.

Voor minima die al 5 kalenderjaren of langer onafgebroken een inkomen op het sociaal minimum hebben en al minimaal 5 jaar geen kansen op inkomensverbetering door werkaanvaarding hebben, biedt de Wwb een nieuwe inkomensondersteunende regeling, de langdurigheidstoeslag (LDT). Deze toeslag brengt het inkomen voor de doelgroep op het niveau van de AOW. De gemeente kan de LDT beschouwen als een voorliggende voorziening voor de GBB, of als draagkrachtig inkomen beschouwen. Voorstel is om dit niet te doen omdat de omstandigheden van de huishoudens die voor de LDT in aanmerking komen, vergelijkbaar zijn met die van 65-plussers met een minimuminkomen en ook de AOW volledig als draagkrachtloos inkomen beschouwd wordt.

Verder geeft de Wwb gemeenten de bevoegdheid om bijstand in natura te verstrekken. Bijstand in natura kan de vorm aannemen van goederen en diensten of doorbetaling van bepaalde kosten van de uitkering. Wij stellen u voor om alleen bijstand in natura te verlenen in de vorm van doorbetalingen van de uitkering. Verstrekking van goederen of diensten is ingewikkeld, duur en bevoogdend. De gemeente kan in de Wwb (i.t.t. de Abw) tegen de wil van de belanghebbende bijstand in natura verstrekken. Wij stellen u voor om dit alleen te doen in situaties waarin er voor de belanghebbende en/of het gezin een levensbedreigende situatie ontstaat.

Financiën

Door invoering van het IO-loket kan eind 2005 op de organisatie E 300.000 bespaard worden. Door protocollaire verstrekking van herhalingsaanvragen kan met ingang van 2005 een berekende besparing van E 175.000 ingeboekt worden. Voorlopige inschatting is dat deze na onderzoek vanaf 2008 kan oplopen tot E 400.000. Op langere termijn zal de doorontwikkeling van het IO-loket er immers toe leiden dat klantgegevens efficiënter gebruikt worden en de gemeente klanten gerichter kan benaderen. Bij elkaar bedraagt de besparing dan E 700.000 vanaf 2008. In de onderstaande tabellen ziet u de bezuinigingen op een rij:

Bezuinigingen door invoering van het IO-loket:

|              |Fte'|bedrag  |Toelichting                         |
|              |s   |        |                                    |
|Beperken en   |2,0 |E 85.000|Door de integratie van de           |
|voorkomen     |    |        |frontoffice's enerzijds en de       |
|"daluren"     |    |        |taakuitbreiding van de frontoffice  |
|frontoffice & |    |        |anderzijds (snelloket voor een      |
|integratie    |    |        |aantal verstrekkingen), kunnen de   |
|frontoffices  |    |        |huidige "daluren" worden beperkt cq |
|              |    |        |voorkomen. Daarnaast zal de         |
|              |    |        |integratie van de frontoffices van  |
|              |    |        |Balans en GKB+ leiden tot           |
|              |    |        |besparingen in de benodigde         |
|              |    |        |capaciteit                          |
|Beperken      |2,0 |E       |Doordat sprake is van een           |
|aantal        |    |100.000 |geïntegreerde aanvraag, kunnen      |
|aanvragen en  |    |        |aanvragen ineens worden ingenomen.  |
|voorkomen     |    |        |Daarnaast zal minder capaciteit     |
|doorverwijzing|    |        |benodigd zijn doordat (fysieke)     |
|en/           |    |        |doorverwijzingen niet meer          |
|Structurering |    |        |voorkomen. Tenslotte zullen de      |
|klantstromen  |    |        |klantstromen worden gestructureerd, |
|              |    |        |waardoor het beroep op de           |
|              |    |        |frontoffice zal afnemen.            |
|              |    |        |Intensivering van de informatie- en |
|              |    |        |voorlichtingsfunctie zal hiervoor   |
|              |    |        |noodzakelijk zijn.                  |
|Efficiëntie   |2,0 |E 50.000|Door de concentratie van de         |
|door          |    |        |administratieve afhandeling van de  |
|concentratie  |    |        |GBB en andere regelingen, kan een   |
|administratiev|    |        |besparing worden bereikt            |
|e afhandeling |    |        |                                    |
|Management    |1,0 |E 65.000|Door de herschikking en samenvoeging|
|              |    |        |van taken kan 1 fte management      |
|              |    |        |worden bespaard                     |
|Totaal        |7,0 |E       |                                    |
|              |    |300.000 |                                    |
De besparing op de organisatie kan op 31 december 2005 gerealiseerd zijn.

Een ander aspect bij de invoering van het I.O.-loket is de terugdringing van het niet-gebruik van regelingen. Als dat beoogde doel inderdaad wordt bereikt, kan dat leiden tot een uitzetting van de kosten van bijstand en inkomensondersteunende regelingen. Ervaringen in de eerste fase van het van de implementatie van het I.O.-loket zullen duidelijk moeten maken tot welke verhoging van de uitgaven voor bijzondere bijstand dit gaat leiden.

Bezuinigingen op uitvoeringsprocedures GBB:

|              |Fte'|bedrag  |Toelichting                |M.i.v. |
|              |s   |        |                           |       |
|Protocollaire |2,5 |E       |Door vereenvoudigde        |2005   |
|verstrekking  |    |175.000 |uitvoeringsprocedures      |       |
|van GBB voor  |    |        |kunnen deze aanvragen      |       |
|herhalingsaanv|    |        |sneller afgehandeld worden,|       |
|ra-gen        |    |        |waardoor 2,5 fte te        |       |
|              |    |        |besparen is. De            |       |
|              |    |        |werkzaamheden kunnen       |       |
|              |    |        |uitgevoerd worden door     |       |
|              |    |        |medewerkers in een lagere  |       |
|              |    |        |schaal.                    |       |
|Uitbreiding   |1,15|E 80.000|Uitbreiding van het aantal |2006   |
|protocollaire |    |        |kostensoorten die          |       |
|verstrekking  |    |        |protocollair verstrekt     |       |
|              |    |        |kunnen worden.             |       |
|Overige       |    |  E     |Vereenvoudiging uitvoering |2007   |
|werkbesparende|    |45.000  |GBB door andere maatregelen|       |
|maatregelen   |    |        |dan protocollering.        |       |
|Gerichte      |P.M.|E 50.000|Actieve benadering van     |2008   |
|klantbenaderin|    |        |klanten met terugkerende   |       |
|g             |    |        |kosten om klantstromen te  |       |
|              |    |        |beperken en aanvragen zo   |       |
|              |    |        |efficiënt mogelijk te      |       |
|              |    |        |verwerken.                 |       |
|Hergebruik    |P.M.|E 50.000|Door synchronisatie van    |2008   |
|klantgegevens |    |        |gegevens en                |       |
|vanuit        |    |        |bestandskoppeling          |       |
|IO-loket      |    |        |klantgegevens hergebruiken |       |
|              |    |        |bij alle minimaregelingen. |       |
|Totaal        |3,65|E       |                           |       |
|              |+   |400.000 |                           |       |
|              |P.M |        |                           |       |
Alle berekende bezuinigingen, zijn bezuinigingen t.o.v. het verwachte uitvoeringskostenniveau in 2004. Aangegeven is dat de daadwerkelijke besparing mede afhangt van rijksbeleid, de economische ontwikkeling en het succes van het IO-loket t.a.v. de terugdringing van niet-gebruik. Deze effecten zijn op dit moment niet calculeerbaar en daarom niet meegenomen in de berekende bezuinigingen. Via de Maraps zullen de ontwikkelingen gevolgd en waar nodig en mogelijk bijgestuurd worden.

De voorgelegde keuzes t.a.v. het inkomensbeleid hebben niet het oogmerk bezuinigingen te realiseren. Het betreft zaken die gedekt worden uit het I-deel van de WWB-budgetten. Van de kleine wijzigingen in de toeslagenverordening en het beleid t.a.v. bijstand in natura worden geen financiële effecten verwacht. Voor verstrekking van de langdurigheidstoeslag is een budget aan het I-deel toegevoegd dat is afgestemd op de landelijke berekeningen van het aantal aanvragen.

De financiële effecten van vervanging van de Nijmegenpas zijn onbekend, omdat niet duidelijk is hoe het aantal pasgebruikers zich zal verhouden tot het aantal personen dat van de nieuwe regeling gebruik zal maken.

Juridische aspecten

De voorgelegde beleidsvoorstellen leveren geen juridische problemen op. Het beleid m.b.t. toeslagen en verlagingen op de bijstandsnorm wordt in een verordening vastgelegd.

Communicatie

Intern vindt communicatie plaats met de Klankbordgroep Wwb, met medewerkers in de unit-en sectoroverleggen, en via de website en de periodiek van de Mariënbeurs

Extern vindt de communicatie plaats met het klantgroepenoverleg, via de maandelijkse klantbrieven, via de Brug en via de gemeentelijke website.

Minima- en inkomensbeleid maken onderdeel uit van het communicatieplan Wwb.

De afdeling communicatie levert voor het onderdeel communicatie over de invoering van het IO-loket een plan van aanpak aan.

Uitvoering

De implementatie van de hier gepresenteerde voorstellen past binnen de eerder aan u voorgelegde planning van het invoeringstraject voor de Wwb en het Organisatie-ontwikkelingstraject van de Directie Inwoners.

Het I.O.-loket zal gefaseerd worden ingevoerd, waarbij in de implementatie de volgende fases te onderscheiden zijn:
1. concentratie van de uitvoering van de huidige regelingen
2. herontwerp van werkprocessen en invoering van een snelloket
3. beleidsharmonie van de huidige regelingen en volledig hergebruik van bekende gegevens.

Fase 1 en 2 zijn gereed per 01-01-2005
De einddatum van de implementatie van het I.O.-loket is bepaald op 31 december 2005. Met de invoering van het I.O.-loket kan reeds in de tweede helft van 2004 begonnen worden.

De vereenvoudigde afhandeling va aanvragen bijzondere bijstand zal gefaseerd worden doorgevoerd, waarbij in de implementatie per jaar de volgende fases te onderscheiden zijn:


2005: Invoering protocollaire verstrekking voormalige categoriale regelingen en herhalingsaanvragen; Onderzoek uitbreiding protocollaire verstrekking;


2006: Uitbreiding protocollaire verstrekking n.a.v. resultaten onderzoeken 2005; Onderzoek werkbesparende maatregelen.


2007: Invoering werkbesparende maatregelen n.a.v. onderzoek 2006; Voorbereiding gerichte klantbenadering; Voorbereiding hergebruik klantgegevens.


2008: Invoering gerichte klantbenadering; Invoering hergebruik klantgegevens.

Met de invoering van protocollaire verstrekking voor indirecte schoolkosten kan mogelijk reeds in de tweede helft van 2004 begonnen worden.

Implementatie van de keuzes t.a.v. inkomen vindt plaats in 2004. De gemeentelijke verordening toeslagen en verlagingen Wwb wordt in juli 2004 aan u voorgelegd.

Bijlage(n):

College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers Bijlage(n): nota: Minimabeleid en inkomen in de Wwb, DIW en SoZaWe, april 2004


---- --
MINIMABELEID en INKOMEN

in de

WET WERK EN BIJSTAND

Directie Inwoners, april 2004

INHOUDSOPGAVE


1. Inleiding


1.1 Algemeen


1.2 Landelijke ontwikkelingen


1.3 De Wet werk en bijstand


1.4 Nijmeegs minimabeleid voorafgaand aan de Wwb
1.5 Inhoudelijke gevolgen van de Wwb voor het Nijmeegs beleid


2. Financiële gevolgen van de Wwb voor het Nijmeegs minimabeleid


2.1 Budgetten


2.2 Overige ontwikkelingen met financieel effect op het minimabeleid


3. Bestuurlijke keuzes


3.1 De motie: "bijzondere bijstand voor de bijzondere bijstand".


3.2 Het Inkomensondersteuningsloket
3. Bezuiniging op procedures
3.3.1 Inleiding

2. De GBB: feiten en cijfers
3. Zoekrichtingen voor bezuinigingen in de GBB
3.4 Categoriale bijzondere bijstand
3.5 Leenbijstand


4. Inkomen


4.1 Algemeen


4.2 Verordening toeslagen en verlagingen
3. Langdurigheidstoeslag

4.4 Bijstand in natura


5. Nijmegenpas


6. Uitvoering bezuinigingen op de GBB


6.1 Inleiding

2. Vereenvoudiging van de aanvraag
3. Vaststellen van het recht: meer gebruik maken van bekende klantgegevens
6.4 Vaststellen van de noodzaak: protocollaire verstrekking en administratieve afhandeling
6.5 Procedurele besparingsmogelijkheden


7. Samenvatting


8. Risico's en meetpunten

Bijlagen:

1. Gemeentelijke regelingen

2. Kwantitatieve en financiële kaders


1. INLEIDING


1. Algemeen

Voor u ligt de kadernota Minimabeleid en Inkomen in de Wet Werk en Bijstand. In deze nota worden de inhoudelijke en budgettaire kaders voor het minimabeleid vanaf 1 januari 2005 geschetst, de strategische keuzes voorgelegd en weergegeven hoe de bezuinigingstaakstelling op het budget voor het minimabeleid gerealiseerd kan worden.

De notitie start met een overzicht van de landelijke ontwikkelingen t.a.v. het minimabeleid en de wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de invoering van de WWB, zowel inhoudelijk als budgettair. Deze gegevens worden vervolgens gekoppeld aan het Nijmeegse beleid en budget en de daarop rustende bezuinigingstaakstelling. In hoofdstuk 3 worden de mogelijkheden voor bezuinigingen beleidsmatig geschetst. In hoofdstuk 6 worden de uitvoeringsaspecten van de bezuiniging belicht en de totale omvang van de bezuiniging berekend.

In de Wwb moet de gemeente ook enkele keuzes maken in haar inkomensbeleid. In hoofdstuk 4 worden deze keuzes beschreven en voorstellen voorgelegd. Tevens komen enkele onderwerpen aan de orde waarover de gemeenteraad vragen heeft gesteld aan de wethouder. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de toekomst van de Nijmegenpas. In hoofdstuk 7 wordt een samenvatting gegeven en in hoofdstuk 8 worden meetpunten en risico's aangegeven. In de bijlagen staan omschrijvingen en actuele cijfers van alle regelingen waarover in deze notitie gesproken wordt.


1.2 Landelijke ontwikkelingen

In de afgelopen jaren werd door de regering grote waarde gehecht aan lokale beleidsvrijheid ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Gemeenten kregen budgetten voor de financiële ondersteuning van mensen met een minimuminkomen en bevordering van de maatschappelijke participatie van deze groepen en kregen de mogelijkheid deze niet alleen individueel, maar ook categoriaal in te zetten. Vermindering van armoede en sociale uitsluiting werd op landelijk niveau nagestreefd door subsidies, vrijlatingen en fiscale maatregelen, en op gemeentelijk niveau door het hanteren van inkomensondersteunende regelingen.

Uit een onderzoek van de SER uit 2002 bleek echter dat de armoedeval toenam, door de slechte afstemming tussen de landelijke en gemeentelijke regelingen. De armoedeval treedt op als mensen die de overstap maken van een uitkering naar een baan er in netto inkomen niet op vooruit gaan door het wegvallen van inkomensondersteunende regelingen. Daardoor ontbreekt de prikkel om de uitkering te verruilen voor een baan.

Geadviseerd werd dan ook om inkomensbeleid zoveel mogelijk centraal te voeren. Daarnaast kwam in het rijksbeleid steeds meer nadruk te liggen op het feit dat werk moet lonen en afhankelijkheid van een uitkering niet aantrekkelijk moet zijn. Deze adviezen en visie hebben hun weerslag gekregen in de Wwb, waarin de mogelijkheden voor gemeenten om inkomensbeleid te voeren beperkt zijn. Nadere informatie hierover vindt u in paragraaf 1.5.


1.3 De Wet werk en bijstand (Wwb)

De Wwb vervangt voor wat betreft inkomensondersteuning de Abw. Het motto van de Wwb is: werk boven inkomen. Iedere burger wordt geacht zelfstandig in zijn bestaan te voorzien door het verrichten van arbeid. De eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn bestaansvoorziening staat centraal. Als een zelfstandige bestaansvoorziening door arbeid (nog) niet mogelijk is en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, heeft de overheid, i.c. de gemeente, de taak de burger te helpen met het vinden van werk en, zolang de burger nog geen werk gevonden heeft, met inkomensondersteuning.


1.4 Nijmeegs minimabeleid voorafgaand aan de Wwb

Ook de gemeente Nijmegen voert tot nu toe een minimabeleid om de burgers met lage inkomens te ondersteunen. Dit beleid heeft 3 hoofddoelstellingen:

. Het verbeteren van de financiële positie . het oplossen van (financiële) noodsituaties . het bestrijden van maatschappelijk isolement.

Om deze doelstellingen te bereiken voert de gemeente de volgende regelingen uit:

. individuele gemeentelijke bijzondere bijstand (GBB) . kwijtschelding gemeentelijke belastingen . compensatie groene huisvuilzak
. collectieve aanvullende ziektekostenverzekering . Nijmegenpas
. vangnetregeling huursubsidie
. verlaagd rentetarief GKB-leningen (sociale kredieten)

In tabel 1 zijn de omvang van de bestedingen en aantallen toekenningen per regeling, zoals begroot voor 2004 te zien. Daaruit blijkt dat gerichte inkomensondersteuning door de gemeente voor het grootste deel plaatsvindt in de vorm van bijzondere bijstand en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Bij alle minimaregelingen streeft de gemeente ernaar het gebruik van de inkomensondersteunende voorzieningen te bevorderen. Door voor een aantal regelingen een ruimere doelgroep te hanteren dan alleen burgers met een inkomen op het absolute minimum en door b.v. gevarieerde draagkrachtpercentages voor verschillende doelgroepen en verstrekkingen, probeert de gemeente de armoedeval al terug te dringen.

Tabel 1: Begrote aanvragen en kosten minimaregelingen 2004

|          |Aanvragen|verstrekki|Fte    |Fte      |Uitvoerin|Totale    |
|          |/        |ngen      |direct |indirect |gs-kosten|kosten    |
|          |deelnemer|          |       |         |         |          |
|          |s        |          |       |         |         |          |
|GBB       |8600     |E         |31,6   |15,2     |E        |E         |
|          |         |3.353.858 |       |         |4.809.000|8.162.858 |
|CAZ       |8754     |E         |1,2    |--       |In GBB   |E         |
|          |         |694.918   |       |         |         |694.918   |
|LDT       |1945     |E         |bij GBB|bij GBB  |In GBB   |E         |
|          |         |777.739   |       |         |         |777.739   |
|Vangnetreg|1228     |E         |2,9    |niet     |E        |E         |
|.         |         |579.477   |       |bekend   |389.779  |969.256   |
|kwijtschel|8750     |E         |1      |--       |E        |E         |
|ding      |         |1.544.000 |       |         |40.000   |1.584.000 |
|Nijmegenpa|35.000[2]|E         |1,95   |bij      |E        |E         |
|s         |         |161.263   |       |Balans   |224.728  |385.991   |
|Compensati|Automatis|E         |--     |--       |--       |E         |
|e groene  |ch bij   |124.790   |       |         |         |124.790   |
|huisvuilza|kwijtsch.|          |       |         |         |          |
|k         |         |          |       |         |         |          |
|rentekorti|2500     |E         |bij GKB|bij GKB  |bij GKB  |E         |
|ng        |         |90.000    |       |         |         |90.000    |
|Balans    |         |--        |8,85   |--       |E        |E         |
|info &    |         |          |       |         |337.091  |337.091   |
|advies    |         |          |       |         |         |          |
|totalen   |66.777   |E         |       |         |E        |E         |
|          |         |7.326.045 |       |         |5.800.589|13.126.643|

1.5 Inhoudelijke gevolgen van de Wwb voor het Nijmeegs beleid

De uitgangspunten van de Wwb hebben hun weerslag op de gemeentelijke beleidsvrijheid om inkomensbeleid te voeren die onder de Abw bestond. Onder de Wwb is generiek inkomensbeleid voorbehouden aan het rijk. Het rijksbeleid is erop gericht om o.a. via fiscale maatregelen, werk aantrekkelijk te maken en de armoedeval, waaraan een remmende werking wordt toegeschreven in de bereidheid om arbeid te aanvaarden, zo veel mogelijk te beperken. Categoriale regelingen vergroten in de visie van het rijk juist de armoedeval, omdat daarbij aan groepen burgers inkomensondersteuning gegeven wordt, zonder dat nagegaan wordt of zij daadwerkelijk extra noodzakelijke kosten moeten maken en of zij de inkomensondersteuning besteden aan het doel waarvoor die verstrekt is. Daarom is gemeenten onder de Wwb de bevoegdheid ontnomen om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken.

Inkomensondersteuning door de gemeente moet onder de Wwb individueel maatwerk zijn. Alleen individuele bijzondere bijstand, waarbij op cliëntniveau getoetst is of de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gemaakt worden, kan blijven bestaan. Op deze regel zijn slechts enkele uitzonderingen. De volgende vormen van categoriaal inkomensbeleid blijven in de Wwb toegestaan:

. Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en heffingen; . Collectieve aanvullende ziektekostenverzekeringen (CAZ) voor minima; . Categoriale regelingen voor 65-plussers en chronisch zieken en gehandicapten , (bij 65-plussers speelt de armoedeval geen rol); . Regelingen ter bevordering van de maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen (stadspassen e.d.), mits deze participatie bestaat uit deelname aan sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten.

De nieuwe wet heeft relatief weinig consequenties voor de inhoud van de bestaande minimaregelingen in Nijmegen. De gemeente heeft als categoriale regelingen de Nijmegenpas, de CAZ en de regeling voor indirecte schoolkosten voor kinderen van 4 t/m 16 jaar. Deze laatste zal moeten verdwijnen, of vervangen worden door een individuele bijzondere bijstandsregeling, zie paragraaf 6.3 voor meer informatie hierover. De CAZ kan blijven bestaan en ook de Nijmegenpas stuit niet op bezwaren in het kader van de Wwb. Bij te ontwikkelen alternatieven voor de Nijmegenpas zal rekening gehouden moeten worden met de wettelijke kaders van de Wwb. De overige Nijmeegse minimaregelingen kunnen in hun huidige vorm worden voortgezet. Conclusie is dus dat het Nijmeegse minimabeleid inhoudelijk voor het grootste deel al aan de eisen van de Wwb voldoet.

Het verbod op categoriale inkomensondersteuning heeft overigens wel gevolgen voor de gemeentelijke budgetten en de beheerskosten. Op deze consequenties wordt ingegaan in paragraaf 3.3.2.


2. FINANCIËLE GEVOLGEN Wwb VOOR HET NIJMEEGSE MINIMABELEID


2.1 Budget

Met de invoering van de Wwb zijn de gemeenten zelf voor 100% financieel verantwoordelijk geworden voor de uitvoering van de bijstand. Het budget dat hen daarbij door het rijk ter beschikking is gesteld, bestaat uit een werkdeel, bedoeld voor reïntegratieactiviteiten, en een inkomensdeel dat bestemd is voor het verstrekken van algemene bijstand. In hoofdstuk I en II van de Strategische Visie Wwb (februari 2004) is hierop bij de uitgangspunten en het algemeen kader reeds nader ingegaan en komen de budgetten die aan Nijmegen worden toebedeeld ter sprake. Daarin wordt ook duidelijk dat er in 2004 sprake zal zijn van een overschot op het inkomensdeel, en in een drietal geschetste scenario's op pagina 9 van de strategische visie is aangegeven hoe mogelijke klantontwikkelingen vanaf 2004 tot en met 2008 van invloed kunnen zijn op het verloop van het (huidige) overschot op het inkomensdeel.

Bij het schrijven van deze nota is uitgegaan van de budgetten en financiële prognoses zoals die in de strategische visie zijn vermeld. Eventuele bijstellingen naderhand zijn niet verwerkt.

Het gemeentelijk minimabeleid wordt echter niet betaald uit het inkomensdeel van het Wwb-budget. Het zogeheten fictief budget bijzondere bijstand maakt deel uit van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Uit dit fictief budget betaalt de gemeente de kosten voor alle minimaregelingen, behalve de vangnetregeling, de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de compensatie groene huisvuilzak.

Voor het minimabeleid geldt dat er landelijk gezien op een budget van E 510 miljoen, een bedrag van E 220 miljoen bezuinigd wordt. Er is E 70 miljoen bezuinigd in verband met de afschaffing van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verschaffen. Voor Nijmegen betekent dit dat de uitkering uit het gemeentefonds met ongeveer E 1 miljoen daalt. Daarnaast bezuinigt het rijk E 150 miljoen in verband met de beperking van het gemeentelijk minimabeleid. Dit heeft voor Nijmegen een daling van de uitkering uit het gemeentefonds met een bedrag van ongeveer E 2,1 miljoen tot gevolg. In totaal daalt het jaarlijkse budget m.i.v. 2004 dus met E 3,1 miljoen.

In 2004 wordt de rijksbezuiniging op het fictief budget bijzondere bijstand incidenteel gedekt uit het Inkomensdeel Wwb. Vanaf 2005 dienen bezuinigingen gerealiseerd te worden.


2.2 Overige ontwikkelingen met financieel effect op het minimabeleid

Naast de invoering van de Wwb en de daaraan gekoppelde bezuinigingen, zijn er nog enkele andere ontwikkelingen waar te nemen die mogelijk van invloed zijn op het beroep op bijstand en inkomensaanvullende voorzieningen.

Afschaffing vervolguitkering WW
Door het afschaffen van de vervolguitkering, zijn WW' ers zonder vermogen en ander inkomen in het huishouden, eerder aangewezen op bijstand. Meer mensen met een inkomen op het sociaal minimum leidt tot een groter beroep op inkomensaanvullende voorzieningen.

Wijziging WAO
De komende tijd wordt de WAO ingrijpend gewijzigd, waarbij het recht op uitkering aanzienlijk wordt beperkt. Een deel van de huidige WAO' ers zal geen of een veel lagere uitkering krijgen en als gevolg daarvan mogelijk een beroep op (aanvullende) bijstand doen. Ook hier is er sprake van inkomensachteruitgang voor een groep burgers, waardoor het beroep op inkomensaanvullende voorzieningen zal stijgen.

Economische conjunctuur
De huidige conjunctuur is niet gunstig. Naar verwachting zal de werkloosheid in 2004 sterk stijgen, zelfs verdubbelen t.o.v. eind jaren negentig. Dit leidt tot een verhoging van het bijstandsvolume en een groter beroep op voorzieningen voor mensen met een laag inkomen.

Bezuinigingen ziekenfonds, AWBZ en huursubsidie In het kader van de rijksbezuinigingen is een aantal maatregelen genomen die gevolgen hebben voor de koopkracht van met name mensen met een laag inkomen. Een aantal vergoedingen is uit het basispakket van het ziekenfonds gehaald, te weten: . zelfzorggeneesmiddelen
. zittend ziekenvervoer (op enkele uitgezonderde groepen na) . eerste 9 behandelingen fysiotherapie
. psychotherapie vanaf de 31ste behandeling . tandheelkundige hulp voor volwassenen . anticonceptiepil voor vrouwen vanaf 21 jaar . eerste behandeling IVF

Daarnaast is de AWBZ-bijdrage voor b.v. thuiszorg verhoogd, ook voor de laagste inkomensgroepen en wordt er bezuinigd op de huursubsidie. Met name de bezuinigingen op het ziekenfondspakket zullen leiden tot een groter beroep op de bijzondere bijstand.

Er zijn dus tegengestelde ontwikkelingen waar te nemen; enerzijds bezuinigingen op het budget voor gemeentelijk minimabeleid en versobering van de sociale zekerheid en anderzijds een te verwachten stijging van het beroep dat op de voorzieningen gedaan zal worden. Bij de vaststelling van het minimabeleid van de gemeente zal dus enerzijds rekening gehouden moeten worden met de opgelegde rijksbezuiniging, maar zal ook recht gedaan moeten worden aan de wens van het bestuur van deze stad om haar burgers met een inkomen op minimumniveau adequate ondersteuning te bieden.

De gemeenteraad heeft besloten dat het voorzieningenniveau van het minimabeleid in stand dient te blijven, ondanks de bezuiniging en ondanks de wijzigingen in het rijksbeleid en conjuncturele ontwikkelingen. Ons college stelt zich op het standpunt dat het niet acceptabel is dat de bezuiniging op het minimabeleid en de koopkrachtgevolgen van andere rijksbezuinigingen, afgewenteld worden op de "zwakste schouders". Deze standpunten impliceren dus dat de gemeente de voorzieningen repareert die het rijk versobert en de gevolgen van de economische conjunctuur en de inkomensontwikkeling voor de Nijmeegse burgers zo veel mogelijk verzacht.

Deze keuze leidt als vanzelf tot een spanningsveld omdat bij geen van de minimaregelingen, bij voorbaat uitgegaan kan worden van een gefixeerd beschikbaar budget. Bijzondere bijstand en de andere regelingen voor gemeentelijk minimabeleid zijn open-einderegelingen. Dat wil zeggen dat aanvragen individueel moeten worden getoetst, waarbij een aanvraag niet mag worden afgewezen op grond van het feit dat het budget ontoereikend is of er geen uitvoeringscapaciteit voorhanden is. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij het onderzoeken van bezuinigingsmogelijkheden.

De mate waarin het beroep op de gemeentelijke minimaregelingen zal groeien is niet exact te voorspellen. In de meerjarige economische verkenning van het CPB wordt uitgegaan van een groei van het aantal bijstandsgerechtigden in 2004 ten opzichte van 2003 van 13.1%. In het voorlopig vastgestelde Inkomensdeel Wwb, is rekening gehouden met een stijging van het bijstandsvolume met 14%. Inmiddels heeft het rijk deze verwachting naar beneden bijgesteld, tot ongeveer 7%. De klantenaantallen van Sozawe en de verwachte ontwikkelingen ziet u in tabel 2.

Tabel 2: aantal uitkeringen Sozawe

|             |01-01-2003   |31-12-2003   |Prognose 2004|Prognose 2005|
|Abw/Wwb 65-  |5950         |6069         |7125 (totaal)|Niet bekend  |
|Abw/Wwb 65+  |266          |273          |             |             |
|Ioaw         |176          |160          |             |             |
|Ioaz         |39           |35           |             |             |
|Ioaz         |6431         |6537         |7125         |             |
De verwachte stijging van de klantenaantallen hoeft niet te leiden tot een evenredige stijging van de uitgaven voor het minimabeleid. Zo kan b.v. verwacht worden dat de nieuwe instroom in de bijstand aanvankelijk minder beroep doet op bijzondere bijstand dan personen die al langdurig op een uitkering aangewezen zijn. Anderzijds zal het beroep op bijzondere bijstand ook los van de ontwikkeling van het bestand toenemen, vooral door de ingrepen in het ziekenfonds en de AWBZ.

In de prognose voor het aantal aanvragen GBB voor 2004 in tabel 1 is een stijging t.o.v. 2003 opgenomen in verband met de beschreven ontwikkelingen. Er is vooral rekening gehouden met de versobering van het ziekenfondspakket. De aantallen aanvragen GBB in de eerste 2 maanden van 2004 vertonen inderdaad een stijging t.o.v. 2003. Een ander teken dat in dezelfde richting wijst is de grote toename van de behoefte aan schuldhulpverlening bij de GKB. In 2004 wordt een verdubbeling van het aantal aanvragen schuldhulpverlening t.o.v. 2002 verwacht. De gevolgen van alle genoemde ontwikkelingen bij elkaar zijn echter moeilijk exact te kwantificeren. Reële prognoses voor 2005 en verder kunnen op dit moment nog niet gemaakt worden, omdat die sterk afhankelijk zijn van wijzigingen in rijks- en gemeentelijk beleid. Pas bij de behandeling van de rijksbegroting 2005 zal hierover meer duidelijk worden.


3. BESTUURLIJKE KEUZES


3.1 De motie: "bijzondere bijstand voor de bijzondere bijstand".

Op 17 september heeft de gemeenteraad de motie "Bijzondere bijstand voor de bijzondere bijstand" aangenomen. In deze motie heeft de raad aan het college de opdracht gegeven om een voorstel voor te leggen over de mogelijkheden om de gevolgen van de rijksbezuinigingen ten bedrage van E 3.100.000 op het totale minimabeleid op te vangen.

De Raad van de gemeente Nijmegen heeft daarbij uitgesproken dat er geen beperking mag plaatsvinden van de verstrekkingen in het kader van het minimabeleid. Met andere woorden: de burgers van de stad houden het recht op ondersteuning zoals dat nu is, uiteraard wel rekening houdend met wat nog wettelijk is toegestaan. Bezuinigingen dienen te komen uit de wijze waarop de regelingen worden uitgevoerd. De dienst Inwonerszaken heeft geïnventariseerd welke mogelijkheden er zijn om te bezuinigen op de uitvoering van het minimabeleid en een inschatting gemaakt van de bedragen die daarmee bespaard kunnen worden. Conclusie is dat een besparing van E 300.000 in 2005, oplopend via E 500.000 in 2006, E 600.000 in 2007 tot E 700.000 in 2008, mogelijk is. Voor de rest van de taakstelling wordt in de Perspectiefnota voorgesteld om aanvullende dekking te zoeken.

Onderzocht is hoe de taakstelling op de uitvoering gerealiseerd kan worden. Hierbij worden twee sporen onderscheiden, een organisatorisch en een beleidsmatig spoor. Aan het organisatorische spoor wordt invulling gegeven door de ontwikkeling van het Inkomensondersteuningsloket (IO-loket). Het plan voor de invoering van dit loket en de daarmee te realiseren bezuiniging wordt ter kennisname aan u voorgelegd. In deze notitie zal op hoofdlijnen ingegaan worden op het IO-loket en de daarmee te realiseren bezuinigingen in paragraaf 3.2.

Het beleidsmatige onderzoek richt zich op de vraag hoe de procedures voor de uitvoering van minimaregelingen verminderd en vereenvoudigd kunnen worden, gegeven de omstandigheden dat categoriale verstrekkingen niet meer toegestaan zijn en het minimabeleid niet mag leiden tot een vergroting van de armoedeval. In paragraaf 3.3 e.v. vindt u de resultaten van dit onderzoek. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoering van het beleidsmatige spoor.


3.2 Het Inkomensondersteuningsloket

In september 2003 heeft een brede, informatieve hoorzitting in het kader van de Wwb plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst hebben de aanwezigen de wens uitgesproken om te komen tot de inrichting van één loket waar alle burgers van de stad terecht kunnen voor inkomensondersteuning. Met dit Inkomensondersteuningsloket, kortweg I.O.-loket, wordt beoogd de Nijmeegse burger beter, d.w.z. efficiënter en effectiever van dienst te zijn.

In het aparte voorstel: "Inkomensondersteunende regelingen: onderweg van veelvoud naar eenvoud" wordt dieper ingegaan op alle facetten van het I.O.-loket. Dit voorstel vormt dan ook als het ware de organisatorische evenknie van het onderhavige beleidsplan. Op deze plaats wordt voor de volledigheid, maar wel globaal, aangegeven wat het I.O.-loket inhoudt.

Het I.O.-loket heeft twee aspecten:
Voor de burger is het I.O.-loket een loket waar alle Nijmeegse burgers terecht kunnen voor informatie en advies over, en het aanvragen van gemeentelijke voorzieningen op het gebied van inkomensondersteuning en schuldhulpverlening, maar ook voor andere regelingen waarvoor een inkomenstoets vereist is. Voor de gemeentelijke organisatie is een I.O.loket een organisatorisch begrip, namelijk een efficiënte wijze van organiseren van klantvragen, klantstromen en processen.

Een I.O.-loket biedt voordelen voor de klant: het I.O.-loket is laagdrempelig en herkenbaar. De klant wordt efficiënter en effectiever bediend omdat hij op één plaats terecht kan voor alle inkomensondersteunende regelingen. Zijn vragen worden integraal afgedaan. Niet-gebruik wordt tegengegaan doordat de vraag van de klant, zijn situatie en de mogelijkheden die het gemeentelijk minimabeleid biedt, optimaal met elkaar in verband worden gebracht. Het I.O.-loket is dus klantvriendelijk.

Het I.O.-loket biedt ook voordelen voor de organisatie: de invoering van een I.O.-loket leidt tot besparing op de uitvoering: door beperking van het aantal aparte aanvragen en daaruit voortvloeiende doorverwijzingen en door structurering van de klantstromen kunnen werkzaamheden herschikt en samengevoegd worden. In de nota "inkomensondersteunende regelingen: onderweg van veelvoud naar eenvoud" wordt geconcludeerd dat de invoering van het IO-loket een aanzienlijke efficiencywinst oplevert. De besparing wordt geschat op 7 fte, in geld E 300.000. Voorstel is dan ook om in te stemmen met de inrichting van het IO-loket, zoals voorgesteld in de onderzoeksnota.

De invoering van het IO-loket kan wel leiden tot hogere uitgaven in de verstrekkingskosten en wellicht de beheerskosten voor het minimabeleid, als het één loketconcept, met snelle en klantvriendelijke procedures zijn doel bereikt om de drempel voor gebruik van de minimaregelingen te verlagen en daarmee het bereik en gebruik ervan te verhogen. Er zijn nog geen prognoses gemaakt voor de mogelijke toename van het gebruik. De financiële effecten zullen gevolgd worden via de Maraps en indien nodig wordt bijgestuurd.

Beslispunt:
Instemmen met de invoering van het IO-loket, op basis van het onderzoek "Inkomensondersteunende regelingen: onderweg van veelvoud naar eenvoud." Met ingang van 2005 een besparing op de uitvoering van het minimabeleid inboeken van E 300.000, als gevolg van invoering van het IO-loket.


3.3 Bezuiniging op procedures


3.3.1 Inleiding

In tabel 1 staat een inventarisatie van de bestaande minimaregelingen, met de kosten voor verstrekkingen en uitvoering. Al deze regelingen zijn bezien op de mogelijkheid om uitvoeringsprocedures te verminderen of te vereenvoudigen. De uitvoering van een aantal regelingen blijkt al grotendeels geautomatiseerd te verlopen. Bovendien is bij de ontwikkeling van het IO-loket al gezocht naar optimale stroomlijning en afstemming van de procedures en processen. Verdere efficiencywinst is bij een aantal regelingen nauwelijks mogelijk. Personele inzet en beheerskosten voor deze regelingen zijn laag. In tabel 3 staan de regelingen waarvoor dit geldt op een rij.

Tabel 3: minimaregelingen die grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd

|          |Aanvragen|verstrekki|Fte    |Fte     |Beheers- |Totale    |
|          |/        |ngen      |direct |indirect|kosten   |kosten    |
|          |deelnemer|          |       |        |         |          |
|          |s        |          |       |        |         |          |
|CAZ       |   8754  |E         |1,2    |--      |In GBB   |E         |
|          |         |694.918   |       |        |         |694.918   |
|kwijtschel|   8750  |E         |1      |n.b.    |E        |E         |
|ding      |         |1.544.000 |       |        |40.000   |1.584.000 |
|Nijmegenpa|35.000   |E         |1,95   |bij     |E 224.728|E         |
|s         |         |161.263   |       |Balans  |         |385.991   |
|Compensati|Autom.   |E         |--     |--      |--       |E         |
|e groene  |Bij ks   |124.790   |       |        |         |124.790   |
|huisvuilza|OZB      |          |       |        |         |          |
|k         |         |          |       |        |         |          |
|Balans    |         |--        |8,85   |--      |E 337.091|E         |
|info &    |         |          |       |        |         |337.091   |
|advies    |         |          |       |        |         |          |
|rentekorti|   2500  |E         |bij GKB|bij GKB |bij GKB  |E         |
|ng        |         |90.000    |       |        |         |90.000    |
De CAZ is, naast een efficient uitgevoerde minimaregeling, een regeling waarmee besparingen op verstrekkingen en uitvoeringskosten van de GBB gerealiseerd worden, doordat in het CAZ-pakket vergoedingen zitten voor kosten waarvoor anders GBB aangevraagd werd. Op de CAZ wordt in paragraaf 3.4 nader ingegaan i.v.m. verkleining van het ziekenfondspakket.

Regelingen die niet grotendeels geautomatiseerd uitgevoerd worden zijn de vangnetregeling en de bijzondere bijstand. Een nader onderzoek naar de vangnetregeling is niet zo zinvol. Ten eerste vormt het aantal aanvragen maar een klein deel van het totaal. Ten tweede is het bij uitstek een maatwerkregeling, wat de mogelijkheden om te besparen op de uitvoering beperkt. Tenslotte wordt de regeling per 1 januari 2006 afgeschaft. Vanaf die datum wordt de huursubsidie gefiscaliseerd en wordt bij de bepaling van het recht op subsidie het actuele inkomen in beschouwing genomen. Dit maakt de vangnetregeling overbodig.

Van het totaal aan minimaregelingen en zeker van regelingen die niet geautomatiseerd worden uitgevoerd, komt het leeuwendeel van het budget, de benodigde tijd en capaciteit voor rekening van de GBB. Daarom richt het onderzoek naar bezuinigingsmogelijkheden zich op deze regeling.


3.3.2 De GBB: feiten en cijfers

In de Wwb geldt, evenals dat in de Abw gold, dat iemand in aanmerking kan komen voor bijzondere bijstand als hij te maken krijgt met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten die geacht worden niet uit zijn inkomen te kunnen worden voldaan. Letterlijk:

"Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval de uitkeringsnorm niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van burgemeester en wethouders evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Uitgaande van het maatwerkprincipe past het niet dat burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verlenen aan personen bij wie niet is vastgesteld of de betreffende kosten in het voorliggende individuele geval ook daadwerkelijk zijn gemaakt Er dient dus altijd een toetsing aan de omstandigheden van het individuele geval plaats te vinden."

Onder het regime van de Wwb wordt bijzondere bijstand dus (bijna) uitsluitend een individuele regeling, waarbij de gemeente bij elke aanvraag tenminste moet toetsen of de kosten noodzakelijk zijn, daadwerkelijk gemaakt worden en -uiteraard- of de aanvrager gezien zijn inkomen en vermogen voor bijstand in aanmerking komt.

Individuele bijzondere bijstand is arbeidsintensief en daardoor duur in de uitvoering. Tabel 4 geeft een beeld van de kosten voor verstrekkingen en uitvoering van de individuele GBB in de afgelopen jaren en de begrote kosten voor 2004 t/m 2007.

Tabel 4: aantallen aanvragen, kosten en personele inzet GBB 2002 - 2007

|jaar     |2002     |2003     |2004     |2005     |2006     |2007     |
|Aanvragen|9000     |8050     |8600     |         |         |         |
|GBB      |         |         |         |         |         |         |
|Verstrekk|E        |E        |E        |E        |E        |E        |
|ingen    |4.118.000|4.304.000|4.472.000|4.539.213|4.539.213|4.539.213|
|(begroot)|[4]      |         |         |         |         |         |
|Verstrekk|E        |E        |         |         |         |         |
|ingen    |4.146.000|4.532.000|         |         |         |         |
|(gerealis|         |[5]      |         |         |         |         |
|eerd)    |         |         |         |         |         |         |
|Terugbeta|E        |E        |E        |E        |E        |E        |
|lingen   |420.000  |461.000  |129.163[6|129.163  |129.163  |129.163  |
|         |         |         |]        |         |         |         |
|Netto    |E        |E        |         |         |         |         |
|verstrekk|3.726.000|4.071.000|         |         |         |         |
|ingen[7] |         |         |         |         |         |         |
|Fte      |36,2     |29,6     |31,6     |         |         |         |
|(direct) |         |         |         |         |         |         |
|Fte      |13,1     |14,2     |15,2     |         |         |         |
|(indirect|         |         |         |         |         |         |
|)        |         |         |         |         |         |         |
|Fte      |49,3     |43,8     |46,8     |         |         |         |
|(totaal) |         |         |         |         |         |         |
|Beheersko|         |E        |E        |E        |E        |E        |
|sten     |         |4.799.000|4.809.250|4.809.260|4.809.248|4.809.248|
|(begrotin|         |         |         |         |         |         |
|g)       |         |         |         |         |         |         |
|Beheersko|E        |E3.608.00|         |         |         |         |
|sten     |3.717.000|0[8]     |         |         |         |         |
|(rekening|         |         |         |         |         |         |
|)        |         |         |         |         |         |         |
Op basis van de realisatiecijfers van 2002 en 2003 kan geconcludeerd worden dat de kosten voor verstrekkingen en uitvoering ongeveer op hetzelfde niveau zijn en dat de begrote beheerskosten aan de hoge kant zijn. Onder de Abw was het gemeenten ook toegestaan om bijzondere bijstand categoriaal te verstrekken. Categoriale bijstand is in uitvoering veel goedkoper door de sterk vereenvoudigde procedure. Ter vergelijking: de verstrekking van een aanvraag categoriale bijzondere bijstand, waarvan het gemiddeld verstrekte bedrag in 2003 E 54 was, kost E 7 .

Het inhoudelijke verschil met individuele bijzondere bijstand is, dat de gemeente de noodzaak van de kosten als gegeven aanneemt, hiervoor een vast bedrag aan bijzondere bijstand verstrekt en niet toetst of de kosten daadwerkelijk gemaakt worden. Een Nijmeegs voorbeeld van categoriale bijzondere bijstand is het jaarlijkse bedrag voor ouders met schoolgaande kinderen voor de indirecte schoolkosten. Andere gemeenten kenden tot 2004 categoriale regelingen voor b.v. duurzame gebruiksgoederen, computers of een eindejaarsuitkering. De eenvoudigere procedure bij categoriale verstrekking levert dus een grote besparing in de beheerskosten op.

Nu de gemeente bijzondere bijstand nauwelijks meer categoriaal mag verstrekken, heeft dat consequenties voor het onderzoek naar bezuinigingsmogelijkheden in de uitvoering van de GBB:

Regelingen die de gemeente onder de Abw categoriaal uitvoerde, moeten omgevormd worden naar individuele regelingen (met hogere beheerskosten), of afgeschaft worden.

Afschaffing van bestaande categoriale bijzondere bijstandsregelingen leidt echter waarschijnlijk tot een stijging van het aantal aanvragen voor individuele bijzondere bijstand.

. In het onderzoek naar bezuinigingen in de uitvoering door minder en eenvoudigere procedures loont het om de wettelijke grenzen op te zoeken om een zo goedkoop mogelijke uitvoeringsprocedure te hanteren. Deze grenzen zijn sinds de invoering van de Wwb echter strakker dan onder de Abw.

Op de uitvoering van het minimabeleid kan E 700.000 bezuinigd worden. De GBB is de enige minimaregeling waar naar verwachting substantiële bezuinigingen op de uitvoering mogelijk zijn. Door invoering van het IO-loket kan E 300.000 bespaard worden, rest een bezuinigingstaakstelling op de uitvoering van E 400.000. In de volgende paragrafen wordt aangegeven in welke mate procedures verminderd en vereenvoudigd kunnen worden binnen de marges van de Wwb.


3.3.3 Zoekrichtingen voor bezuinigingen in de GBB

In paragraaf 3.3.2 staat beschreven dat de GBB een maatwerkregeling is en dat in de Wwb nog sterker is dan in de Abw. Dit is het cruciale verschil tussen de GBB en veel andere minimaregelingen, die puur gericht zijn op kostenvermindering voor de lage inkomens in zijn algemeenheid en daardoor in hoge mate te standaardiseren en te automatiseren zijn. De grotere nadruk op maatwerk maakt de uitvoering van de GBB onder de Wwb dus eerder duurder dan goedkoper. Vereenvoudiging van uitvoeringsprocedures is nodig om de kosten beheersbaar te houden en te bezuinigen, maar de gemeente heeft daarvoor minder ruimte dan onder de Abw.

Om de opdracht van de raad uit te voeren, is onderzocht welke onderdelen van het proces in de uitvoering vereenvoudigd kunnen worden om zo de afhandeling te versnellen en een besparing te realiseren. Uitgangspunten daarbij zullen zijn: . Vereenvoudiging van procedures binnen de wettelijke marges; . Maatwerk waar nodig, vereenvoudiging waar het kan;

Vereenvoudiging binnen de wettelijke marges Zoals hierboven aangegeven is categoriale bijzondere bijstand de goedkoopste wijze van uitvoering van de GBB. Nu deze niet meer is toegestaan, wordt gezocht naar een wijze van uitvoering die daar zo dicht mogelijk bij zit, maar de grenzen van de Wwb niet overschrijdt.

Bij het bepalen, welke soorten aanvragen voor welke klantgroepen vereenvoudigd afgehandeld worden, moet rekening gehouden worden met het feit dat een vereenvoudiging van regels zal leiden tot een toename van het gebruik van de regeling. Dat is ook wenselijk, gezien de doelstelling om het niet-gebruik terug te dringen. Het is echter niet de bedoeling dat de vereenvoudiging ertoe leidt dat het financieel aantrekkelijker wordt om bijstandsafhankelijk te zijn of te blijven (armoedeval). Vereenvoudiging van procedures mag er niet toe leiden dat de GBB een vorm van ongerichte inkomensaanvulling wordt doordat de gemeente niet meer toetst hoe hoog de kosten zijn en of ze werkelijk gemaakt worden.

Maatwerk waar nodig, vereenvoudiging waar het kan Vereenvoudiging van procedures voor aanvragen GBB is niet in alle gevallen mogelijk. GBB is in principe mogelijk voor alle denkbare bijzonder noodzakelijke kosten en staat open voor iedere burger die bijzonder noodzakelijke kosten heeft, die hij niet zelf kan betalen. Er zullen dus aanvragen GBB gedaan worden voor zeer individueel bepaalde, weinig voorkomende soorten kosten (b.v. begrafeniskosten). Ook zullen er aanvragen gedaan worden door mensen met een inkomen boven het minimum. Tenslotte zijn er aanvragen GBB voor algemeen noodzakelijke kosten die ieder huishouden moet maken, maar waarvoor in bijzondere omstandigheden bijstand verleend wordt (b.v. duurzame gebruiksgoederen). In deze gevallen is een uitgebreide individuele toets van de klantsituatie noodzakelijk, is vereenvoudiging van procedures niet of nauwelijks mogelijk en zijn de kosten nauwelijks beïnvloedbaar.

Daar staat tegenover dat een aanzienlijk deel van de aanvragen GBB bestaat uit aanvragen van bekende klanten, aanvragen voor terugkerende kosten en kosten waarvan de hoogte voorspelbaar is. Als bij de eerste aanvraag GBB een adequate gegevensuitvraag gedaan wordt, zijn vervolgaanvragen procedureel wel sterk te vereenvoudigen, zonder dat dit ten koste gaat van het maatwerk dat in de GBB geleverd dient te worden. De klant, de noodzaak en hoogte van de kosten zijn immers bekend, of eenvoudig te achterhalen.

Conclusie is dus dat vereenvoudiging van procedures beter mogelijk is, naarmate er meer bekend is over de klant en de kosten waarvoor hij bijstand aanvraagt. Op dit punt zullen dus bezuinigingen te realiseren zijn. Doordat de klant en de kosten bekend zijn kan de noodzakelijke toetsing of de klant recht heeft en de kosten werkelijk gemaakt worden, tot een minimum worden beperkt. Door er verder voor te zorgen dat zo veel mogelijk klantgegevens bekend zijn en op aanvragen van terugkerende kosten geanticipeerd wordt, kan de te behalen bezuiniging gemaximeerd worden. In hoofdstuk 6 wordt op uitvoeringsniveau aangegeven hoe de vereenvoudiging in de praktijk zijn beslag kan krijgen. Waar mogelijk wordt berekend welke besparing de vereenvoudiging oplevert en worden beslispunten geformuleerd m.b.t. de omvang van de bezuiniging. In deze nota worden eerst de overige beleidsmatige keuzes voorgelegd.

Beslispunt:
Bezuiniging op de uitvoering van het minimabeleid realiseren door maximale vereenvoudiging van de afhandelingsprocedure van aanvragen GBB van bekende klanten voor terugkerende kosten


3.4 Categoriale bijzondere bijstand

In paragraaf 1.4 staan de categoriale regelingen genoemd die de gemeente in de Wwb mag handhaven en welke van die regelingen het Nijmeegse minimabeleid kent. Kwijtschelding is geen onderwerp van deze notitie, de indirecte schoolkosten komen aan bod in hoofdstuk 6.3 en en Nijmegenpas wordt behandeld in hoofdstuk 5.

Daarnaast heeft Nijmegen een zeer uitgebreide collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) voor de minima. De CAZ garandeert de minima een goede en betaalbare mogelijkheid om zich te verzekeren tegen veel voorkomende ziektekosten die niet in het basispakket van het ziekenfonds opgenomen zijn. Daarnaast reduceert de CAZ het aantal aanvragen GBB, doordat een aantal medische kostensoorten waarvoor veel aanvragen GBB gedaan worden, zijn opgenomen in de CAZ. De uitvoeringskosten van de CAZ bedragen gemiddeld 15% van de premie en zijn daarmee een stuk lager dan die van de GBB.

De versobering van het ziekenfondspakket is m.i.v. 1 januari 2004 voor een deel gecompenseerd in de CAZ. De eerste 9 behandelingen fysiotherapie, de anticonceptiepil voor vrouwen vanaf 21 jaar en de eerste IVF-behandeling zijn opgenomen in de CAZ. Daarvoor is de premie verhoogd met E 0,83 per betalende verzekerde per maand. De gemeente betaalt deze extra premie uit het GBB-budget. De extra kosten bedragen naar verwachting E 92.000. Het onderbrengen in de CAZ van vergoedingen voor kosten die uit het basispakket van het ziekenfonds geschrapt worden, is de meest efficiënte manier om de minima tegemoet te komen in de extra ziektekosten. De gemeente is daarbij uiteraard sterk afhankelijk van de bereidheid van de verzekeraars om bepaalde vergoedingen in de aanvullende verzekering op te nemen. Als vergoeding van bepaalde kosten b.v. niet kostendekkend kan worden uitgevoerd of fraudegevoelig is, zijn verzekeraars niet bereid deze kosten in een CAZ op te nemen. De versoberingen in het ziekenfondspakket in 2004 zijn via de CAZ gecompenseerd voor zover de verzekeraars daartoe bereid waren. Mocht het ziekenfondspakket verder versoberd worden, dan zal de gemeente opnieuw maximale compensatie in de CAZ nastreven. In 2006 wijzigt het zorgverzekeringsstelsel. De gevolgen daarvan voor het minimabeleid zijn nu nog niet te overzien.


3.5 Leenbijstand

Aanleiding voor opname van dit onderwerp zijn signalen dat de Nijmeegse regels voor de uitvoering van de GBB voor duurzame gebruiksgoederen (dgg) het ongewenste effect hebben dat huishoudens die de tering naar de nering zetten en daardoor schuldenvrij zijn, GBB voor dgg in de vorm van een lening krijgen of verwezen worden naar de GKB voor een lening, terwijl huishoudens met schulden dezelfde verstrekking als gift krijgen. Daarnaast zijn de effecten van afschaffing van de leenbijstand onderzocht, zowel financieel als in de zin van werkbesparing.

In de Wwb, in de bestaande beleidsregels en in de werkinstructies staat dat GBB in principe wordt verstrekt in de vorm van een gift. Op deze regel zijn enkele uitzonderingen. Bijstand voor de aflossing van schulden of betaling van een waarborgsom wordt verstrekt als lening. Dit gebeurt ook als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Ten derde wordt GBB voor dgg in principe in de vorm van een lening verstrekt.

De redenering die ten grondslag ligt aan de laatste uitzondering, ligt vast in de wet en vaste jurisprudentie en is als volgt: Dgg zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, d.w.z. kosten die ieder huishouden moet maken, die voorzienbaar zijn en waarmee men geacht wordt rekening te houden, hetzij door vooraf te reserveren, hetzij door een lening af te sluiten. Het sociaal minimum wordt toereikend geacht om -uiteraard in beperkte mate- te sparen of af te lossen op een lening.

Dit uitgangspunt vindt zijn weerslag in het Nijmeegse beleid: men wordt geacht te reserveren voor dgg en een lening bij de GKB is een voorliggende voorziening. Als bijstand toch nodig is, wordt deze in principe in de vorm van een lening verstrekt. Om GBB voor dgg als gift te verstrekken, moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Daarbij worden alle omstandigheden van de belanghebbende in beschouwing genomen, waaronder de financiële. Financieel gezien wordt gesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als de belanghebbende al lang aangewezen is op een inkomen op het sociaal minimum én er geen financiële ruimte is voor een nieuwe lening i.v.m. lopende aflossingsverplichtingen wegens een noodzakelijke lening voor dgg, óf zo'n aflossingsverplichting minder dan 2 jaar geleden geëindigd is. In de zg. leenvrije periode wordt de noodzakelijke GBB voor dgg als gift verstrekt.

Alleen als belanghebbende al aflost of tot voor kort afgelost heeft op een sociaal krediet van de GKB of een lening van SoZaWe voor dgg, kunnen leningen dus aanleiding zijn om de GBB als gift te verstrekken. Ook andere individuele bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn voor GBB om niet. Uit die omstandigheden moet dan wel blijken dat het belanghebbende niet te verwijten valt, dat hij in deze omstandigheden terechtgekomen is.

Niet reserveren, schulden die ontstaan zijn door onverantwoorde besteding van middelen en fraude worden beschouwd als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Als hiervan sprake is, wordt de aanvraag GBB afgewezen of, als de noodzaak zwaar weegt, wordt leenbijstand verstrekt.

Leenbijstand moet in principe volledig afgelost worden. Normaliter wordt het restant van een lening omgezet in een gift als de bijstandsgerechtigde 36 maanden naar draagkracht heeft afgelost of als na uitstroom uit de bijstand, afhankelijk van het inkomen, nog 12 of 24 maanden naar draagkracht is afgelost. Als de lening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of fraude, moet er volledig afgelost worden.

Afschaffing van de leenbijstand plaatst minima in een afwijkende positie t.o.v. andere huishoudens, niet alleen die met de laagste, maar ook de huishoudens met hogere inkomens. Ook zij krijgen te maken met kosten voor dgg en moeten daarmee rekening houden in hun uitgavenpatroon. Met andere woorden: afschaffing van de leenbijstand vergroot de armoedeval. Daarnaast is de leenbijstand ook een adequate vorm van bijstand als de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Deze mogelijkheid vervalt bij afschaffing van de leenbijstand. De keus is dan: bijstand als gift of geen bijstand. Het eerste ontneemt elke prikkel tot verantwoorde besteding van het inkomen. Geen bijstand bij tekortschietend besef leidt ertoe dat in situaties die weliswaar ontstaan zijn door verwijtbaar gedrag van belanghebbende, maar die desalniettemin schrijnend zijn, geen oplossing geboden kan worden.

Afschaffing of vermindering van de leenbijstand heeftin het verleden ook omvangrijke financiële gevolgen gehad. In de jaren 1998 tot en met 2001 kende Nijmegen het zg. driejarenbeleid. Dit hield in dat GBB voor dgg als gift verstrekt werd als belanghebbende op het moment van aanvraag langer dan 3 jaar onafgebroken een inkomen op het sociaal minimum had. Individuele omstandigheden werden niet meer in beschouwing genomen. Dit beleid leidde tot een grote stijging van het aantal aanvragen GBB voor dgg en de daarmee gemoeide kosten. Zowel het aantal aanvragen als het bedrag dat aan GBB verstrekt werd, was binnen korte tijd anderhalf maal zo hoog als vóór de invoering van het driejarenbeleid, terwijl in diezelfde periode de werkgelegenheid sterk toenam en het aantal bijstandsgerechtigden daalde met zo'n 40%.

In 2002 is het driejarenbeleid afgeschaft omdat het beleid zijn doel voorbij bleek te schieten. Het driejarencriterium werd allesbepalend voor de vorm van de GBB, in plaats van een integrale beoordeling van de klantsituatie. Bovendien kwam de eigen verantwoordelijkheid voor het bestedingspatroon niet meer aan de orde en veroorzaakte het driejarenbeleid een forse armoedeval. In vergelijking met 2001, daalden de aantallen aanvragen en de uitgaven aan GBB voor dgg in 2002 naar het niveau van vóór de invoering van het driejarenbeleid. In absolute aantallen daalde het aantal toegekende aanvragen voor dgg in 2002 met bijna 850 en daalde het verstrekte bedrag met E 470.000. In 2003 heeft de daling doorgezet.

Er zijn geen ongewenste neveneffecten van de afschaffing van het driejarenbeleid geconstateerd en er is ook geen grote stijging van het aantal sociale kredieten bij de GKB waargenomen. In het beleidsverslag over 2002 leidde dit tot de conclusie dat GBB voor dgg door afschaffing van het driejarenbeleid weer de voorziening is geworden waarop men een beroep doet als er geen andere mogelijkheden meer zijn.

Uit de cijfers over 2002 en 2003 blijkt overigens dat met de bestaande beleidsregels, er nog altijd iets meer GBB voor dgg als gift verstrekt wordt dan als lening, zowel in aantal aanvragen in 2002 als in verstrekte bedragen in 2002 en 2003 . Het is niet zo dat alle GBB voor dgg als gift naar 65-plussers gaat. In 2003 werd 40% van het als gift verstrekte bedrag verstrekt aan huishoudens onder de 65. Deze cijfers tonen in ieder geval aan dat de de klantmanager de individuele omstandigheden van de klant meeweegt en niet klakkeloos leenbijstand verstrekt. In deze cijfers zijn de verstrekkingen leenbijstand die na 3 jaar aflossen omgezet zijn in een gift niet meegenomen. Het totale aandeel van de giften valt dus uiteindelijk nog wat hoger uit.

Op hoofdlijnen is een kosten-batenanalyse te maken van de leenbijstand. In 2002 is E 420.000 aan leenbijstand terugbetaald en in 2003 E 461.000. De vraag hoeveel personeelscapaciteit nodig is om leenbijstand te verstrekken en om de vorderingen te innen is niet exact te beantwoorden omdat dit niet apart geregistreerd wordt.

Leenbijstand van cliënten die ook een bijstandsuitkering voor levensonderhoud hebben, bezorgt de medewerkers van SoZaWe echter niet veel extra werk. Opvoer van de vordering en aflossing en vermelding in de beschikking zijn kleine handelingen en het debiteurenonderzoek wordt bij het reguliere heronderzoek meegenomen.

Leenbijstand van ex-klanten kost meer werk. Bij uitstroom uit de bijstand moet de unit Invordering nl. de aflossingscapaciteit opnieuw vaststellen en middels een jaarlijks debiteurenonderzoek de aflossing bewaken. Als een niet-bijstandsgerechtigde niet (meer) aflost, moet Invordering een terugvorderingsbesluit nemen en eventueel beslag leggen. Het aandeel van de vorderingen leenbijstand op het totaal bij de unit Invordering, bedraagt in geld circa 11%. Als de benodigde personeelscapaciteit ook 11% van het totaal van de unit Invordering bedraagt, is hiervoor minder dan 2 fte nodig. Alles wijst er dus op dat de baten aanzienlijk hoger uitvallen dan de kosten.

Het driejarenbeleid kan beschouwd worden als een vorm van vereenvoudigde afhandeling van aanvragen GBB. De beleidsregel om GBB voor dgg als gift te verstrekken als een huishouden langer dan 3 jaar moet rondkomen van het sociaal minimum, maakt de beoordeling van een aanvraag eenvoudiger. Echter, gezien de grote toename van het aantal aanvragen en het verstrekte bedrag is het uitgesloten dat het driejarenbeleid tot kostenbesparingen leidt.

Bovenstaande analyse van wet, beleidsregels, instructies en financiële gegevebs leidt tot de volgende conclusie: Er zit geen hiaat in de beleidsregels waardoor verwijtbare schulden aanleiding zijn om GBB als gift te verstrekken i.p.v. als leenbijstand. Door de leenvrije periode wordt rekening gehouden met de beperkte "rek" in het sociaal minimum en wordt voorkomen dat mensen met een minimuminkomen lening na lening moeten afsluiten voor noodzakelijke kosten, terwijl zij hun inkomen niet onverantwoord besteden. Er is dus geen aanleiding om het beleid om die reden te wijzigen. Als een beleidswijziging om andere redenen wenselijk is, moeten de effecten daarvan t.a.v. de rechtsgelijkheid, de kosten en de armoedeval bezien worden.

Uit ervaringen in het verleden blijkt dat versoepeling van het beleid leidt tot forse stijging van de programma- en beheerskosten en de armoedeval kan vergroten. Een globale kosten-batenanalyse van de leenbijstand geeft geen argumenten voor afschaffing ervan. Voorstel is dan ook om het bestaande beleid ongewijzigd voort te zetten.

Beslispunt: bestaand beleid t.a.v. GBB voor duurzame gebruiksgoederen ongewijzigd voortzetten.


4. INKOMEN


4.1 Algemeen

Door de invoering van de Wwb dient de gemeente op enkele onderdelen keuzes te maken in haar inkomensbeleid. Het gaat hier om onderwerpen die geen deel uitmaken van het gemeentelijk minimabeleid, maar om beleidskeuzes t.a.v. de bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die betaald wordt uit het I-deel van het Wwb-budget. Over een deel van de onderwerpen m.b.t. het inkomensbeleid waarvan de wettelijke plicht bij de invoering van de Wwb werd omgezet in een bevoegdheid voor de gemeente, heeft al besluitvorming plaatsgevonden in december 2003, voor de invoering van de Wwb-minimumvariant per 1 januari 2004. Het betreft de onderwerpen: . Termijn van afhandeling aanvraag
. Herziening en terugvordering
. Opschorting
. Gebruikelijke vakantieduur
. Scholing en bijstand
. Bijstandsverlening bij eigen woningbezit . Bepaling recht langdurigheidstoeslag
. Inkomstenvrijlating
. Verhaal

Samenvattend is op al deze punten besloten om binnen de nieuwe wettelijke grenzen, het bestaande beleid te handhaven, dan wel aan te sluiten bij hetgeen is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Anders dan de keuzen t.a.v. het minimabeleid, treedt het nieuwe inkomensbeleid waarover keuzes voorgelegd worden in deze nota, al in 2004 in werking, waar nodig na vaststelling van de noodzakelijke verordening. Ook hebben de beleidskeuzes niet tot doel om een bezuiniging te realiseren. In dit hoofdstuk wordt eerst de visie op inkomensondersteuning samengevat die in de wet verankerd is. Daarna worden de keuzes en beslispunten voorgelegd.

De Wwb zegt letterlijk: "Iedere Nederlander (of de hier verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt) die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege". Dit komt overeen met artikel 20 van de Grondwet, waarin wordt gesproken van een recht op bijstand van overheidswege.

Een uitgangspunt van de Wwb is echter wel, dat in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal staat om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien kunnen zij aanspraak maken op ondersteuning van de overheid.

De plicht om in voorkomende gevallen bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan te verlenen rust op burgemeester en wethouders. Het recht wordt duidelijk begrensd door de term: "noodzakelijke kosten van het bestaan". De eindverantwoordelijkheid die de overheid voor de voorziening in het bestaan van de burgers als alle andere bestaansmogelijkheden tekort schieten, kan niet verder strekken dan het strikt noodzakelijke. Wat in een concrete situatie noodzakelijk is, is in belangrijke mate afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van persoon en gezin. Niet de belanghebbende zelf, maar de gemeentelijke overheid oordeelt over de noodzakelijkheid van de kosten.

In de Wwb is vastgelegd welke basisuitkering een burger krijgt. De hoogte van deze basisuitkering, de bijstandsnorm, hangt af van leeftijd en gezinssituatie van de belanghebbende.


4.2 Verordening toeslagen en verlagingen

In de Wwb zijn de bijstandsnormen als percentage van het netto wettelijk minimumloon (WML) vastgelegd. De norm voor een alleenstaande is 50% van het WML, voor een alleenstaande ouder 70% en voor een (echt)paar 100%. Bovenop de wettelijke uitkeringsnormen heeft de gemeente de bevoegdheid om de norm met een (gemaximeerde) toeslag te verhogen voor de alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag is 20% van het WML. De alleenstaande of alleenstaande ouder die hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, omdat hij deze kosten niet kan delen met een ander, heeft recht op de maximale toeslag. Een (echt)paar in deze omstandigheden heeft recht op de volledige bijstandsnorm.

Bijstandsgerechtigden die zelfstandige woonruimte bewonen en buiten hun eventuele partner en inkomensafhankelijke kinderen geen medebewoners hebben, kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan niet delen. Die noodzakelijke kosten bestaan uit o.a. woonlasten, (vastrecht) nutsvoorzieningen, telefoonaansluiting, maar ook de kosten voor voeding en duurzame gebruiksgoederen. Wie geen zelfstandige woonruimte bewoont, maar b.v. kamerbewoner of onderhuurder is of onderhuurders heeft, wordt in de Abw en de Wwb geacht schaalvoordeel te hebben doordat hij (een deel van de) noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met één of meer anderen. De gemeente heeft de bevoegdheid de hoogte van de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders hierop af te stemmen. De gemeente kan de norm verlagen als een (echt)paar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

De gemeente kan dus de norm of de toeslag verlagen als belanghebbende lagere algemene kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woon-/leefsituatie. Daarnaast heeft de gemeente de bevoegdheid om de toeslag of de norm tijdelijk lager vast te stellen, als een belanghebbende recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestond, of als in relatie tot de hoogte van het minimumloon, de hoogte van de toeslag voor 21- en 22-jarigen een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid. Dit laatste onderdeel is nieuw in de Wwb en is bedoeld om een mogelijke belemmering naar uitstroom weg te nemen, die zou kunnen ontstaan als de Wwb-uitkering hoger zou zijn dan het inkomen dat iemand van die leeftijd door middel van arbeid kan verdienen.

De raad moet in een verordening vaststellen voor welke categorieën de toeslag wordt verhoogd of verlaagd of de norm verlaagd, en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. De uitgangspunten voor de Toeslagenverordening zijn de volgende: . het bestaansminimum moet gegarandeerd blijven; . omwille van rechtsgelijkheid moet rekening worden gehouden met schaalvoordelen die men geniet indien de algemene kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met anderen;

Dit systeem van verhogingen en verlagingen door middel van een toeslag bestond reeds onder de Abw, waarbij door de raad in 1996 een Toeslagenverordening is vastgesteld.

De Wwb kent dezelfde toeslagensystematiek als de Abw, en geeft de gemeente op dezelfde onderdelen de beleidsvrijheid om de normen te verhogen of verlagen. De bestaande toeslagenverordening kan dan ook als uitgangspunt dienen voor de toeslagenverordening zoals die onder de Wwb verplicht is. De toeslagenverordening wordt uiteraard wel in technische zin aan de Wwb aangepast, waarbij tevens van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om de verordening van 1996 te actualiseren, dwz. aan heersende jurisprudentie aan te passen of anderszins te verbeteren.

Dat betreft de volgende onderwerpen:
. de toeslag voor 21- en 22-jarigen wordt gerelateerd aan het minimumjeugdloon (zie ook de eerste alinea van punt 7.2); . het in aanmerking te nemen huurbedrag bij medebewoning wordt een percentage dat gelijk is aan de normhuur, in plaats van een bedrag. Voordeel hiervan is, dat geen indexering nodig is; . de definitie van inkomensafhankelijk kind wordt bepaald door de hoogte van het inkomen, niet langer door de bron van inkomsten. Tevens wordt de inkomensgrens verruimd tot 50% van het WML.

De situatie van de alleenstaande ouder, van wie het jongste kind 18 jaar wordt, terwijl het nog op de middelbare school zit (VMBO, HAVO of VWO) was ook als knelpunt in de bestaande verordening gesignaleerd. Deze alleenstaande ouder wordt vanaf de 18de verjaardag van het jongste kind voor de wet als alleenstaande beschouwd, terwijl het kind nog wel inkomensafhankelijk is. De vraag is of de inkomensachteruitgang die hiervan het gevolg is, te compenseren is in de verordening toeslagen en verlagingen.

Het blijkt wettelijk niet mogelijk dit te regelen via de toeslagenverordening, omdat de bijstandsnormen voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder en de hoogte van de maximale toeslag vastgelegd zijn in de wet. De verordening mag uiteraard niet strijdig zijn met de wet. In het beslispunt over de verordening toeslagen en verlagingen is de inkomenscompensatie voor de voormalige alleenstaande ouder van wie het jongste kind nog in het voortgezet onderwijs zit dan ook niet opgenomen.

Overigens wordt de inkomensachteruitgang al gecompenseerd d.m.v. de garantietoeslag. Deze toeslag is een vorm van bijzondere bijstand en vult het inkomen van de voormalig alleenstaande ouder aan tot de bijstandsnorm voor een echtpaar, als het gezamenlijk inkomen van ouder en kind minder bedraagt dan de norm voor gehuwden. De toeslag kan doorlopen tot het kind 21 jaar wordt of, als het kind recht heeft op studiefinanciering, zolang het kind hierop recht heeft.

In regionaal verband is ernaar gestreefd om het toeslagenbeleid zoveel mogelijk gelijk te trekken.

|Beslispunt:                                                            |
|In de toeslagenverordening onder de Wwb wordt hetzelfde verhogingen en |
|verlagingensysteem gehanteerd als in de gemeentelijke                  |
|toeslagenverordening zoals die onder de Abw gold.("verordening algemene|
|bijstandsnormen 1996")                                                 |
|                                                                       |
|In de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar worden categorieën van     |
|personen benoemd waarbij de landelijke norm verhoogd of verlaagd wordt |
|en tevens worden criteria benoemd op grond waarvan de verhoging of     |
|verlaging plaats vindt.                                                |
|                                                                       |
|De categorieën zijn:                                                   |
|Alleenstaande (ouder): niet de maximale toeslag verlenen bij het kunnen|
|delen van de algemene kosten van het bestaan met anderen.              |
|Gehuwden: verlaging van de norm bij het kunnen delen van de algemene   |
|kosten van het bestaan met anderen.                                    |
|Ontbreken woonkosten: uitkering verlagen i.v.m. het hebben van lagere  |
|algemene bestaanskosten als gevolg van het hebben van een woning       |
|waarvoor geen woonkosten zijn verschuldigd.                            |
|Schoolverlaters: gedurende de eerste zes maanden van bijstandsverlening|
|na beëindiging van studie de uitkering afstemmen op het (lagere) niveau|
|van de studiefinanciering.                                             |
|Alleenstaande van 21 of 22 jaar: norm afstemmen op het niveau van het  |
|wettelijk minimumloon van 21- en 22 jarigen.                           |
|                                                                       |
|De verhoging of verlaging wordt uitgedrukt in een percentage van het   |
|netto wettelijk minimum loon. Het percentage is vrij door een gemeente |
|te bepalen binnen een marge van 0%  tot 20% van het netto minimumloon. |
|Benoemd wordt op grond van welke criteria en in welke van bovengenoemde|
|situaties de uitkering wordt verhoogd of verlaagd en welke             |
|toeslagpercentages er gehanteerd worden.                               |

4.3 Langdurigheidstoeslag

Het is gemeenten onder de Wwb niet meer toegestaan categoriaal inkomensbeleid te voeren. Dat wil zeggen dat de gemeenten geen bevoegdheid meer hebben om de bijstanduitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan op een andere wijze aan te vullen. Om met name mensen die langdurig zijn aangewezen op een minimuminkomen financieel tegemoet te komen zijn in het verleden in den lande door de gemeenten verschillende vormen van categoriale bijstandsverlening voor specifieke doelgroepen gecreëerd die gefinancierd zijn via de bijzondere bijstand. Omdat hierbij echter sprake was van aan het Rijk voorbehouden inkomenspolitiek is deze vorm van bijzondere bijstand verboden voor personen jonger dan 65 jaar.

Ter "compensatie" hiervan is in de Wwb wel de zogenaamde Langdurigheidstoeslag (hierna: LDT) in het leven geroepen om personen die geen perspectief hebben op arbeid en dus ook geen uitzicht hebben op verhoging van hun inkomen door werk, een vergelijkbare inkomenspositie te bieden als personen van 65 jaar en ouder. Uitkeringsgerechtigde 65-plussers ontvangen maandelijks een hogere uitkeringsnorm dan personen die jonger zijn dan 65 jaar. De bijstandsnorm voor 65-plussers is nl. gelijk aan de netto AOW. Personen die geen perspectief hebben op werk krijgen met de LDT een aanvullende inkomensondersteuning. Evenals de hogere norm voor personen van 65 jaar en ouder is de LDT niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Wel wordt de LDT in tegenstelling tot hogere uitkering van de 65-plussers, niet maandelijks maar jaarlijks uitbetaald. Met verstrekking van de LDT wordt bereikt dat er op het moment van uitbetaling ruimte bestaat binnen het budget waardoor hogere kosten kunnen worden voldaan, bijvoorbeeld voor vervangingsuitgaven.

Deze LDT is geen algemene of bijzondere bijstand, maar een ander soort verstrekking die naast de algemene of bijzondere bijstand bestaat. Voor de LDT gelden dan ook niet de criteria die gelden voor algemene of bijzondere bijstand, maar alleen de eigen criteria. Ook de hoogte van de LDT is in de Wwb vastgelegd. Het budget voor de LDT i toegevoegd aan het Inkomensdeel.

De LDT geeft mensen die gedurende langere tijd op bijstandsniveau leven recht op aanspraak op een extra geldbedrag. De toeslag is bedoeld voor personen van 23 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar. Bij het vaststellen van het recht op bijstand speelt het inkomen en vermogen van belanghebbende een rol. De volgende voorwaarden gelden: . De belanghebbende mag gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden geen inkomen hebben gehad dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm; . De belanghebbende mag gedurende de bedoelde 60 maanden geen inkomsten uit of in verband met arbeid hebben ontvangen (dus geen WW-, WAO-, Wajong- WAZ- of ZW-uitkering, tenzij die betrekking heeft op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Deze laatste groep kan onder voorwaarden wel in aanmerking komen voor de LDT). . De belanghebbende mag niet beschikken over een in aanmerking te nemen vermogen; . De belanghebbende mag gedurende de bedoelde 60 maanden geen verlaging hebben van zijn uitkering hebben gehad wegens het niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen.

Om te kunnen beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de LDT heeft de gemeente de gegevens van die persoon nodig, die door hemzelf aangeleverd moeten worden. Bepaalde gegevens kunnen vervolgens bij UWV of SVB geverifieerd worden. Daarnaast moet de gemeente bekijken of iemand voldoende heeft voldaan aan de voorwaarde om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden. Deze voorwaarde kan lastig zijn als het gaat om een persoon met een WAO, Wajong of WAZ-uitkering van het UWV. Op initiatief van het ministerie van SZW zijn daarom landelijk afspraken gemaakt over de uitwisseling van gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op LDT, tussen gemeenten, UWV en SVB via e-mail. Ook personen met een uitkering op grond van de Ioaw, Ioaz en Anw kunnen tot de doelgroep behoren.

Een probleem bij de uitvoering van de LDT is de tracering van de doelgroep, de vraag hoe de doelgroep efficiënt bereikt kan worden en hoe kan de aanvraagprocedure zo adequaat mogelijk vormgegeven kan worden. De gemeente heeft de beschikking over de gegevens van personen met een Wwb, Ioaw en Ioaz-uitkering. Voor de Wwb-klanten zijn alle gegevens bekend, voor de Ioaw en Ioaz klanten zullen de bekende gegevens aangevuld moeten worden met een vermogenstoets. Het UWV kan gegevens aanleveren over de WAO-, Waz-, en Wajong-gerechtigden die in aanmerking komen, en de SVB kan de Anw-gegevens leveren.

Er bestaat nog een restgroep, namelijk anderen die een inkomen ontvangen anders dan uit een uitkering of uit arbeid, bijvoorbeeld uit alimentatie. De totale doelgroep kan door middel van een voorlichtingscampagne bereikt worden. Mogelijk kan een hoogwaardige gegevensuitvraag in het IO-loket ook een bijdrage leveren aan het bereiken van de doelgroep en zo efficiënt mogelijk uitvoeren van de langdurigheidstoeslag.

In 2004 is in de gemeente Nijmegen het aantal toekenningen voor de LDT geraamd op 1945. De door het Rijk vastgestelde bedragen van de LDT zijn: . voor een alleenstaande E 324,=
. voor een alleenstaande ouder E 415,=
. voor gehuwden E 462,=

In totaal is het verstrekkingenbedrag voor de LDT in 2004 begroot op E 777.739.

De gemeente kan de LDT beschouwen als een voorliggende voorziening voor de GBB, of bepaalde kostensoorten daarvan. De klant krijgt immers een bedrag extra dat de meeste bijstandsgerechtigden en overige minima niet ontvangen. Dit zal een kostenbesparend effect hebben op het verstrekkingenbudget. De gemeente voegt dan echter bij aanvragen GBB een beoordelingspunt toe, wat de uitvoering van de GBB ingewikkelder maakt en dus tot een stijging van de beheerskosten leidt.

Inhoudelijk zijn er ook argumenten te geven om de LDT niet als een voorliggende voorziening voor de GBB te beschouwen. De omstandigheden van personen die recht hebben op de LDT zijn nl. in hoge mate vergelijkbaar met die van 65-plussers met een minimuminkomen, omdat huishoudens die recht hebben op de LDT praktisch geen perspectief op inkomensverbetering hebben. Ouderen worden geacht door hun leeftijd en daarbij behorende omstandigheden zoals een minder goede gezondheid, minder zelf kunnen doen, grotere afhankelijkheid van soms duurdere voorzieningen in de nabijheid, hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben. Daarom is het sociaal minimum voor hen iets hoger vastgesteld. Als een uitkeringsgerechtigde, jonger dan 65 jaar, meer dan 60 maanden onafgebroken een uitkering op het sociaal minimum ontvangt en geen mogelijkheden heeft om te reïntegreren op de arbeidsmarkt, is er in zeer veel gevallen ook sprake van omstandigheden die voor hen, evenals voor ouderen het leven net wat duurder maken. Als het gaat om een (echt)paar moet voor beide partners gelden dat zij geen mogelijkheden meer hebben om aan het werk te komen.

De LDT is dus een regeling die maar voor een zeer beperkte doelgroep beschikbaar is. Die doelgroep loopt het risico op verschraling van het bestaan, vaak vanwege chronische ziekte, handicap of andere bijzondere omstandigheden en heeft dus hoger algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarom wordt voorgesteld om de LDT niet als voorliggende voorziening voor de GBB aan te merken.

Beslispunt:
LDT niet aanmerken als voorliggende voorziening voor de GBB vanwege negatief effect op de beheerskosten en vanwege hogere bestaanskosten van de huishoudens die voor de LDT in aanmerking komen.


4.4 Bijstand in natura

Indien daartoe aanleiding is kan de gemeente bijstand in natura verstrekken. Die aanleiding is er als de belanghebbende niet in staat is om zelf de verantwoordelijkheid te nemen of te houden voor de besteding van zijn uitkering. Oogmerk van bijstand in natura dient te zijn dat degene aan wie bijstand in natura verstrekt wordt, zijn zelfstandigheid hervindt.

Bijstand in natura kan bestaan uit het rechtstreeks van uitkering doorbetalen van vaste lasten en eventuele andere kostenposten, dan wel het rechtstreeks verstrekken bijstand in de vorm van goederen of diensten in plaats van geld. Dit laatste zou voor de gemeente een andere taakuitvoering betekenen dan tot nu toe gebruikelijk, die bovendien waarschijnlijk erg bewerkelijk en duur is en als bevoogdend kan worden beschouwd. Voorgesteld wordt om hiervan geen gebruik te maken.

Rechtstreekse doorbetaling van vaste lasten van de uitkering is al gebruik als de cliënt niet in staat is zelf zijn financiën te beheren en aan doorbetaling wil meewerken. De toestemming van de cliënt is 6 maanden geldig. Als de cliënt na 6 maanden opnieuw toestemming geeft, worden de doorbetalingen voortgezet. Als de cliënt geen toestemming geeft om rechtstreekse doorbetalingen van de uitkering te doen of zijn toestemming al dan niet tussentijds, intrekt, worden geen doorbetalingen (meer) gedaan.

In de Abw-praktijk is gebleken dat er situaties voorkomen waarin het vrijwillige karakter van bijstand in natura niet adequaat is. Als de cliënt b.v. in de loop van een schuldsaneringstraject zijn toestemming voor doorbetalingen intrekt, leidt dit vrijwel altijd tot mislukking van het traject. Ook zijn er cliënten die bij herhaling in grote financiële problemen komen door slecht financieel beheer, maar die weigeren mee te werken aan doorbetaling van hun vaste lasten.

In de Wwb krijgt de gemeente ook de bevoegdheid bijstand in natura te verlenen zonder dat de cliënt wil meewerken. Voorstel is om van deze bevoegdheid spaarzaam gebruik te maken, om de volgende redenen: . Eigen verantwoordelijkheid is één van de belangrijkste uitgangspunten van de Wwb. Die verantwoordelijkheid geldt ook voor de besteding van de uitkering. Alleen als duidelijk is dat de belanghebbende die verantwoordelijkheid niet kan of wil nemen, past het om als gemeente die verantwoordelijkheid over te nemen. . Vrijwillige medewerking aan bijstand in natura waar nodig, heeft de voorkeur, ofwel: motiveren is beter dan dwingen. Het komt echter voor dat belanghebbende, ondanks herhaalde pogingen om hem te motiveren voor medewerking, doorbetaling van de vaste lasten blijft weigeren terwijl door zijn financieel wanbeheer een bestaansbedreigende situatie voor belanghebbende en/of het gezin dreigt te ontstaan. In die gevallen wordt de plicht tot medewerking aan bijstand in natura wel opgelegd, om grotere problemen te voorkomen. . Bijstandsverlening in natura leidt tot extra werkzaamheden en beheerskosten voor SoZaWe, niet alleen bij aanvang en einde van de doorbetalingen, maar ook bij de huurverhoging, jaarafrekening van energie en water, wijziging nominale ziekenfondspremie e.d. Bijstandsverlening in natura vindt daarom alleen plaats als daarvoor een noodzaak bestaat.

Voorstel is om de volgende criteria te hanteren om te beoordelen wanneer de gemeente van haar bevoegdheid gebruik maakt om bijstand in natura te verlenen: . De cliënt is aantoonbaar niet in staat of onwillig om verantwoord met zijn geld om te gaan; . Cliënt is niet te motiveren om vrijwillig mee te werken aan doorbetalingen; . Door het gedrag van de cliënt is een bestaansbedreigende probleemsituatie ontstaan voor de cliënt en/of het gezin, of een dergelijke situatie dreigt;

Beslispunt:
De gemeente maakt geen gebruik van de bevoegdheid om bijstand in de vorm van goederen of diensten te verstrekken. De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om doorbetalingen van de uitkering te verrichten, zonder vrijwillige medewerking van de belanghebbende als aan de volgende criteria voldaan is: . De cliënt is aantoonbaar niet in staat of onwillig om verantwoord met zijn geld om te gaan; . Cliënt is niet te motiveren om vrijwillig mee te werken aan doorbetalingen; . Door het gedrag van de cliënt is een "bestaanssbedreigende probleemsituatie" ontstaan voor de cliënt en/of het gezin, of een dergelijke situatie dreigt;


5. NIJMEGENPAS

Alle inwoners van de gemeente Nijmegen met een laag inkomen kunnen gebruik maken van de Nijmegenpas. De pas geeft korting op activiteiten die de maatschappelijke participatie bevorderen, maar kent ook commerciële aanbiedingen. De gemeente stelt een aanbiedingenpakket samen door acquisitie en onderhandelingen met bedrijven en instellingen over korting voor gebruikers van de Nijmegenpas.

De gemeenteraad heeft al enige tijd geleden aangegeven de Nijmegenpas te willen vervangen door een andere regeling ter bevordering van de maatschappelijke participatie van Nijmegenaren met een laag inkomen. De belangrijkste reden voor deze wens is dat de Nijmegenpas een stigmatiserend effect kan hebben, doordat de pas alleen aan mensen met een laag inkomen verstrekt wordt. Pasgebruikers worden dus bij deelnemende organisaties bekend als personen met een laag inkomen. Dat is ongewenst en werpt bovendien een drempel op voor gebruik van de pas.

Om mogelijke stigmatisering uit te bannen, moet de gebruiker van de Nijmegenpas dus niet herkenbaar zijn als iemand met een laag inkomen. Als de pas in gebruik blijft, kan dat alleen door de Nijmegenpas ook beschikbaar te stellen aan Nijmegenaren met een hoger inkomen. Dat zou er echter toe leiden dat middelen voor het minimabeleid ingezet worden ten behoeve van mensen die niet tot de doelgroep behoren, of de gebruikers met hogere inkomens zouden alleen korting moeten krijgen bij de commerciële partners.

Het eerste is onwenselijk en het tweede leidt ertoe dat er toch weer pashouders als minima herkenbaar zijn. Bij de ontwikkeling van een alternatief voor de Nijmegenpas is het dus een voorwaarde dat de persoon die aanspraak maakt op de regeling, niet kenbaar hoeft te maken aan de leverancier dat hij recht heeft op korting. Dat kan niet anders dan door de klant de korting rechtstreeks bij de gemeente te laten declareren. Bij gebruik van de Nijmegenpas krijgt de pasgebruiker de korting rechtstreeks van de leverancier en declareert de leverancier de korting (deels) bij de gemeente.

Een dergelijke keuze kan leiden tot extra beheerskosten voor de gemeente. Kortingstransacties met leveranciers zijn geautomatiseerd en in grote aantallen op gezette tijden te verwerken, terwijl in een systeem waarbij de klant rechtstreeks bij de gemeente declareert, elke kortingstransactie van elke klant individueel verwerkt moet worden. Daar staat tegenover dat de personele kosten voor de Nijmegenpas weliswaar relatief laag zijn, maar dat er veel geld nodig is voor het maken van de pasjes, drukwerk, promotie en acquisitie.

In tabel 6 in hoofdstuk 6 worden o.a. de kosten voor de Nijmegenpas vergeleken met protocollaire verstrekking van aanvragen GBB voor maatschappelijke participatie. Dit deel is uit de tabel gelicht en hieronder weergegeven in tabel 6a. Een volledig overzicht met toelichting wordt gegeven bij tabel 6.

Tabel 6a: Nijmegenpas en protocollaire verstrekking

|          |Nijmegenp|Protocolla|
|          |as       |ire GBB   |
|Aantal    |35.000[13|3575      |
|verstrekki|]        |          |
|ngen      |         |          |
|Programma |E 161.000|          |
|kosten    |         |161.000[14|
|          |         |]         |
|capaciteit|1        |2,74      |
|(fte)     |         |          |
|beheerskos|E        |E 144.385 |
|ten       |223.500[1|          |
|(E)[15]   |6]       |          |
|Totale    |E 385.500|E 305.385 |
|kosten    |         |          |
Doordat bij protocollaire verstrekking van GBB voor maatschappelijke participatie de kosten voor promotie, acquisitie en drukwerk wegvallen, kan op de beheerskosten bespaard worden. Door in één keer een bedrag voor maatschappelijke participatie voor een heel jaar te verstrekken, wordt het aantal te verwerken declaraties zo veel mogelijk beperkt.

In de tabel is uitgegaan van 3575 aanvragen, en een verstrekt bedrag van E 45, omdat dan het compensatiebudget 2004 voor de Nijmegenpas niet overschreden zou worden. Bij de berekende besparing is de aanname over het aantal aanvragen wel een onzekere factor. In de vergelijking met protocollaire verstrekking in tabel 6 is dit risico aangegeven. Voor de Nijmegenpas heeft de gemeente nl. een vergoedingenplafond afgesproken met de deelnemende organisaties. Daardoor zijn de verstrekkingskosten beheersbaar. Als de huidige Nijmegenpasgebruiker bij de gemeente een vergoeding gaat vragen voor de kosten van maatschappelijke participatie, is dat een open-einde regeling. Om de verstrekkingskosten beheersbaar te houden, moet een maximumbedrag per persoon of per huishouden worden vastgesteld. Dit bedrag is in de vergelijking op E 45 per persoon gesteld, omdat Nijmegenpasgebruikers per jaar gemiddeld E 45 voordeel genieten van de pas.

Als meer dan 3575 personen protocollaire GBB ontvangen voor maatschappelijke participatie, valt de besparing lager uit dan in de tabel. Het break-evenpoint voor de totale kosten, ligt bij 4500 verstrekkingen. Als de vergelijking met Eindhoven opgaat, zal het budget echter niet overschreden worden. Wel lijkt er dan sprake van een afname van het aantal mensen dat profiteert van korting op sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten. Het aantal gebruikers van de Nijmegenpas wordt nl. geschat op 12.000.

Bij protocollaire verstrekking van GBB voor maatschappelijke participatie, kunnen de organisaties die nu korting geven op vertoon van de Nijmegenpas, geen extra korting uit hun eigen budget meer geven aan pasgebruikers. Dit nadeel vervalt echter doordat het bedrag dat protocollair verstrekt wordt, op hetzelfde niveau is als het gemiddeld genoten voordeel van de Nijmegenpas. Bovendien hebben de Nijmeegse minima bij de protocollaire verstrekking meer keuzevrijheid in de besteding van het beschikbare bedrag, omdat ze niet uit een door de gemeente samengesteld pakket hoeven te kiezen. Ze kunnen kiezen uit alle sociale, culturele, educatieve en sportieve activiteiten.

Kortom: protocollaire verstrekking is een alternatief voor de Nijmegenpas, dat geen stigmatiserend effect heeft. Protocollaire verstrekking kan goedkoper zijn dan de Nijmegenpas. Het open-eindekarakter van protocollaire GBB houdt echter wel een financieel risico in. Daarom is het voorstel om geen besparing in te boeken bij het voorgestelde alternatief.

Beslispunt:
Nijmegenpas vervangen door protocollaire GBB voor maatschappelijke participatie m.i.v. 2005, tot een bedrag van E 45 per persoon. In verband met de onvoorspelbaarheid van het aantal personen dat een beroep op deze regeling zal doen, wordt vooralsnog geen besparing ingeboekt.


6. UITVOERING BEZUINIGINGEN OP DE GBB


6.1 Inleiding

In hoofdstuk 3.3 is als beslispunt gesteld dat de bezuiniging op de uitvoering van het minimabeleid gezocht dient te worden in maximale vereenvoudiging van de afhandeling van aanvragen van bekende klanten voor terugkerende kosten. Daarbij loont het om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk potentiële klanten ook bekende klanten zijn en om de te verwachten aanvragen zo veel mogelijk te stroomlijnen. In dit hoofdstuk zal ingezoomd worden op het proces van de bijzondere bijstandsverlening en zullen per processtap de bezuinigingsmogelijkheden in kaart gebracht worden.

Op hoofdlijnen bestaat de procedure in de GBB uit de volgende onderdelen:


1) Indienen van de aanvraag

2) Vaststellen van het recht (inkomen, vermogen, voorliggende voorziening)
3) Vaststellen van de noodzaak (aard van de kosten of individuele omstandigheden) en de omvang van de kosten
4) Besluit nemen

5) Uitbetalen van de bijstand

Het meeste werk in de afhandeling van de bijzondere bijstand zit in stap 2 en 3, dus vooral daar levert vereenvoudigde afhandeling winst op. Het maatwerkkarakter van de GBB ligt ook besloten in deze processtappen.

Stap 4 en 5 zijn vooral technische handelingen, die in de voorafgaande stappen zijn voorbereid. Winst door vereenvoudiging van procedures is op deze punten niet echt te behalen. Het in kaart brengen van de bezuinigingsopties richt zich daarom op stap 1 tot en met 3.


6.2 Vereenvoudiging aanvraag

Als de klant die GBB aanvraagt al bekend is bij Sozawe, door een eerdere aanvraag of doordat hij bijstand voor levensonderhoud ontvangt, wordt de aanvraag ingenomen en afgehandeld met gebruikmaking van de bekende klantgegevens, verkorte formulieren en dergelijke.

Het kan reeds bekende klanten nog makkelijker gemaakt worden om bijzondere bijstand aan te vragen, met name voor kosten die periodiek zijn of terugkerend, of op een bepaalde doelgroep altijd van toepassing zijn. In plaats van te wachten tot de klant een nieuwe aanvraag doet, kan de gemeente uit eigen beweging aanvraagformulieren toesturen die voor de klant zeer eenvoudig in te vullen zijn en met een bewijsstuk van de kosten, gratis teruggestuurd kunnen worden. Hierdoor kan ten eerste het niet-gebruik teruggedrongen worden. Ten tweede leidt het tot minder klanten aan het loket en de telefoon en daardoor tot efficiency. Het precieze effect is nog niet te berekenen, maar dit kan onderzocht worden bij de doorontwikkeling van het IO-loket . Er kan een stelpost voor de bezuiniging worden opgenomen ter hoogte van E 50.000.

Beslispunt:
Onderzoeken in welke mate bezuinigd kan worden op de uitvoering van de GBB door gerichte, actieve klantbenadering door de gemeente met als doel minder klanten aan het loket en de telefoon. Bezuiniging tot een bedrag van E 50.000 inboeken m.i.v. 2008.


6.3 Vaststellen van het recht: Meer gebruik maken van bekende klantgegevens

In het werkproces GBB is veel informatie van en over de klant nodig. In veel gevallen is die informatie al bekend bij Sozawe en wordt daarvan gebruik gemaakt.

Naar verwachting is er bij de doorontwikkeling van het IO-loket een verdere efficiencyslag te maken. Als een klant bekend is in het IO-loket vanwege een aanvraag voor één van de daar uitgevoerde minimaregelingen, zijn vaak veel relevante gegevens al bekend, met name over de woon-/leefsituatie, inkomen en vermogen. Bij een aanvraag voor een andere minimaregeling binnen een bepaalde periode is het niet nodig om deze gegevens opnieuw uit te vragen. Zo is b.v. meer dan 60% van de 65-plussers die bijzondere bijstand ontvangen ook bekend bij de WVG en kan van iedere burger die kwijtschelding heeft gekregen van gemeentelijke heffingen, gesteld worden dat hij een inkomen op het sociaal minimum heeft en niet over een vermogen beschikt. Hoe meer burgers bekende klanten zijn voor de GBB, hoe minder gegevens opgevraagd en geverifieerd hoeven te worden. Een hoogwaardige gegevensuitvraag in het IO-loket is hiervoor wel een voorwaarde.

De omvang van de efficiencywinst en de te bereiken besparing zijn nu niet kwantificeerbaar. Er moeten aannames gedaan worden over de tijdsbesparing en de klantenaantallen waarbij bestandsvergelijking mogelijk is. Daarnaast moet er nog veel gebeuren voordat integraal gebruik van gegevens technisch en inhoudelijk realiteit is. Voor de minimaregelingen worden nl. verschillende automatiseringssystemen gebruikt, die zonder technische aanpassingen niet aan elkaar te koppelen zijn. Daarnaast kennen de regelingen en de systemen verschillende definities van begrippen, inkomens- en vermogensgrenzen e.d. Eenheid van begrippen en compatibele ict-systemen zijn onontbeerlijk voor het hergebruik van klantgegevens, maar kosten ook veel ontwikkelingstijd. De bezuiniging is dan ook niet op hele korte termijn te behalen.

Voorgesteld wordt om te onderzoeken welke efficiencywinst behaald kan worden door een hoogwaardige éénmalige gegevensuitvraag in het IO-loket, aan welke eisen die gegevensuitvraag moet voldoen en hoe de gegevens integraal opgeslagen en geraadpleegd kunnen worden. Naar verwachting zijn de besparingseffecten aanzienlijk, omdat bekend is dat er een grote overlap is van klantgegevens bij de diverse minimaregelingen. Voorgesteld om vooralsnog vanaf 2008 een bezuiniging van E 50.000 op de uitvoering in te boeken.

Beslispunt:
Onderzoek uitvoeren naar efficiënt hergebruik van gegevens uit het IO-loket van en voor alle minimaregelingen, met aandacht voor de eisen die dat stelt aan de gegevensuitvraag, automatisering, de houdbaarheid van de gegevens en de privacy-aspecten. M.i.v. 2008 hiervoor een bezuiniging van E 50.000 inboeken.


6.4 vaststellen van de noodzaak: Protocollaire verstrekking en Administratieve afhandeling van aanvragen GBB

Niet alleen zijn veel gegevens m.b.t. woon/leefsituatie, inkomen en vermogen van klanten die GBB aanvragen al bekend bij Sozawe, ook is vaak veel bekend over de omstandigheden waarin de klant verkeert of welke bijzonder noodzakelijke kosten (bepaalde groepen) minima hebben. In tabel 5 is te zien dat in 2003 54% van de aanvragen GBB ingediend werd door huishoudens die ook een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvingen. Het percentage "bekende klanten" is nog hoger, doordat er ook huishoudens zijn die geen bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangen, maar wel herhaaldelijk GBB aanvragen. Dit geldt met name voor 65-plussers.

Tabel 5: Verdeling aanvragen GBB over klanten met een zonder bijstandsuitkering in 2003

|soort        |65-                   |65+                   |totaal|
|aanvraag     |                      |                      |      |
|             |Ja,       |Nee, geen  |Ja,        |nee       |      |
|             |uitkering |uitk.      |uitkering  |          |      |
|incidentele  |36%       |15%        |3%         |17%       |71%   |
|kosten       |          |           |           |          |      |
|periodieke   |14%       |4%         |1%         |10%       |29%   |
|kosten       |          |           |           |          |      |
|totaal       |50%       |19%        |4%         |27%       |100%  |
Waar de kenmerken van de klantgroep of de omstandigheden van de klant bekend zijn, kunnen mogelijkheden ontstaan voor vermindering of vereenvoudiging van procedures. Enerzijds gaat het om de omstandigheden en anderzijds om de soort kosten.

De toets op de noodzaak tot verstrekken van extra bijstand is de kern van de GBB. Deze toets is het meest omvattend en was in de categoriale bijstand bij uitstek het onderdeel waarop vereenvoudiging en daardoor goedkopere uitvoering toegestaan was. Vereenvoudiging en vermindering van procedures op dit onderdeel, zal dus ook in de Wwb een aanzienlijke besparing opleveren.

Ook bij het vaststellen van de noodzaak draait het om informatie over de klant. In welke omstandigheden verkeert hij en welke bijzondere kosten heeft hij daardoor? Vereenvoudiging van deze toets is mogelijk als er klantgroepen aan te geven zijn voor wie bepaalde bijzondere kosten altijd noodzakelijk zijn, of als bepaalde kostensoorten altijd als noodzakelijk beschouwd worden, als de klant ze eenmaal moet maken.

Stellen dat bepaalde klantgroepen altijd bepaalde bijzondere kosten hebben omdat ze tot de doelgroep behoren, is de werkwijze bij categoriale bijzondere bijstand. In de Wwb kan de gemeente deze stelling nog steeds in haar beleidsregels opnemen. Er is echter één belangrijk verschil: onder de Wwb moet de klant aantonen en de gemeente controleren dat de kosten ook werkelijk gemaakt moeten worden.

De eenvoudigste wijze om GBB te verstrekken is dus een doelgroep bepalen, soort en omvang van specifiek voor die doelgroep bijzondere kosten vaststellen en bij de aanvraag verifiëren of de klant tot de doelgroep behoort en inderdaad bijzondere kosten maakt. Als gebruik gemaakt wordt van bestandsvergelijking in het IO-loket kan ook de toets op inkomen en vermogen vereenvoudigd worden. Met deze werkwijze is al enige ervaring opgedaan door andere gemeenten, o.a. Eindhoven, onder de noemer protocollaire verstrekking.

Deze werkwijze levert in ieder geval besparing op als zij toegepast wordt bij kostensoorten waarvoor vaak GBB aangevraagd wordt en waarvoor klanten vaak meer dan 1 aanvraag per jaar doen. Daarnaast moet er uiteraard een doelgroep en een standaard bedrag vast te stellen zijn. Uit navraag in Eindhoven blijkt dat deze gemeente protocollaire verstrekking nu nog alleen hanteert voor de kosten voor maatschappelijke participatie. Op vertoon van een bewijsstuk, b.v. een acceptgiro voor de contributie voor een sportvereniging of een bioscoopkaartje, wordt een bedrag van E 113 uitbetaald. Dit is bestemd voor de kosten voor maatschappelijke participatie voor één jaar. De klant hoeft de rest van de kosten niet te verantwoorden aan de gemeente. Hij heeft zelf de verantwoordelijkheid om dit bedrag te besteden aan de kosten waarvoor het bedoeld is.

Uitgaand van het bestaande Nijmeegse beleid, zijn de indirecte schoolkosten (schooltas, gymspullen, schoolreisje) en kosten voor maatschappelijke participatie (nu nog de Nijmegenpas) kostensoorten die protocollair verstrekt kunnen worden.

Voorwaarden voor protocollaire verstrekking zijn dus: . De klant is bekend bij Sozawe of het IO-loket; . De gemeente stelt dat de kosten noodzakelijk zijn; . De kostensoort leidt vaak tot meer dan 1 aanvraag per klant per jaar; . Er is een forfaittair bedrag vast te stellen zonder dat dit te veel ten koste gaat van het maatwerk dat in de GBB geleverd dient te worden; . De klant kan een bewijsstuk overleggen van (een deel van) de kosten.

De verstrekkingenlijst GBB en de ervaringen van andere gemeenten in acht nemend, blijkt protocollaire verstrekking in ieder geval toepasbaar voor kostensoorten of klantgroepen waarvoor of waaraan onder de Abw categoriaal bijzondere bijstand verstrekt werd. Nu dat in de Wwb niet meer is toegestaan, is protocollaire verstrekking de beste manier om beheerskostenstijgingen als gevolg van de invoering van de Wwb te beperken. Protocollaire verstrekking blijft nl. binnen de grenzen van de Wwb, uitvoeringstechnisch zo dicht mogelijk bij categoriale verstrekking. Volledige afschaffing van de categoriale bijzondere bijstand, zonder vervangende regeling, leidt waarschijnlijk tot een groter aantal aanvragen individuele bijzondere bijstand.

Ter illustratie worden de kosten voor de regeling voor schoolgaande kinderen en de uitgaven voor de Nijmegenpas vergeleken met protocollaire verstrekking. In deze vergelijking is uitgegaan van de Nijmeegse aantallen en kosten in 2003. De kostenschatting voor protocollaire verstrekking is gemaakt op basis van ervaringscijfers van de gemeente Eindhoven.

Ter vergelijking: Eindhoven heeft 12.000 huishoudens met een laag inkomen, waarvan de helft langdurig een laag inkomen heeft. Voor Nijmegen zijn deze cijfers resp. 11.800 en 5.500 (zie bijlage 2). In Eindhoven maakten in 2003, 3000 mensen gebruik van de protocollaire regeling. Op basis van deze gegevens zou dit aantal voor Nijmegen uitkomen op 2940 personen. Dat lijkt aan de lage kant, omdat naar schatting 12.000 mensen de Nijmegenpas gebruiken. Elke pasgebruiker heeft gemiddeld E 45 voordeel per jaar. Daarom wordt in de vergelijking uitgegaan van een verstrekking van E 45 per aanvraag en bepaalt het compensatiebudget Nijmegenpas gedeeld door E 45, het aantal deelnemers. Eindhoven verstrekt overigens per persoon een bedrag van E 113 voor maatschappelijke participatie.

Tabel 6: Nijmegenpas, protocollaire verstrekking en categoriale bijstand: een vergelijking

|          |Eindhoven |Nijmegen                                      |
|          |Maatschapp|Nijmegenpas           |Indirecte schoolkosten|
|          |elij-ke   |                      |                      |
|          |participat|                      |                      |
|          |ie        |                      |                      |
|          |          |bestaand  |protocolla|categoriaa|protocolla|
|          |          |          |ir        |l         |ir        |
|Aantal    |3000      |35.000[17]|3575      |1952[18]  |1952      |
|verstrekki|          |          |          |          |          |
|ngen      |          |          |          |          |          |
|Programma |E 340.000 |E 161.000 |          |E 157.000 |E 157.000 |
|kosten    |          |          |161.000[19|          |          |
|          |          |          |]         |          |          |
|capaciteit|2,23      |1         |2,74      |onbekend[2|1,5       |
|(fte)     |          |          |          |0]        |          |
|beheerskos|E 117.510 |E         |E 144.385 |E         |E   79.040|
|ten       |          |223.500[22|          |13.664[23]|          |
|(E)[21]   |          |]         |          |          |          |
|Totale    |E 457.510 |E 385.500 |E 305.385 |E 178.000 |E 236.040 |
|kosten    |          |          |          |          |          |
De tabel laat zien dat protocollaire verstrekking duurder is dan categoriale bijstand, maar dat de vergelijking met de Nijmegenpas gunstig uit kan vallen. Overigens valt de besparing op de Nijmegenpas grotendeels weg tegen de kostenstijging bij de indirecte schoolkosten. Op dit onderwerp is in hoofdstuk 5 nader ingegaan en een beslispunt geformuleerd.

Protocollaire verstrekking is wel veel goedkoper dan individuele GBB. In Eindhoven handelt 2,3 fte aan personeel 3000 aanvragen protocollair af, dat is 1304 aanvragen per fte per jaar. In Nijmegen handelde 1 directe fte in 2003 ongeveer 270 aanvragen af. Protocollaire afhandeling kan 4,75 maal sneller en goedkoper zijn dan individuele afhandeling van GBB-aanvragen.

Bij het bovenstaande scenario moet wel een aantal kanttekeningen geplaatst worden. . In de uitwerking zit een aantal aannames, gebaseerd op cijfers van een andere gemeente. Het is niet zeker dat deze gegevens één op één toepasbaar zijn in de Nijmeegse situatie. Zo lijkt de inschatting dat naar analogie met Eindhoven 2940 personen een aanvraag zullen doen voor de kosten voor maatschappelijke participatie laag, als deze afgezet wordt tegen ongeveer 12.000 gebruikers van de Nijmegenpas. Meer aanvragen dan verwacht leidt tot meerkosten. . Protocollaire afhandeling met forfaittaire bedragen kan in meer of mindere mate ten koste gaan van het individuele maatwerk dat in de GBB doorgaans geleverd wordt. . In de uitwerking is geen rekening gehouden met een te verwachten stijging van het aantal aanvragen i.v.m. de doelstelling van het IO-loket en de ontwikkelingen zoals beschreven in paragraaf 2.2.

In Nijmegen is nog geen ervaring opgedaan met protocollaire verstrekking. Er wordt wel een pilot uitgevoerd in de unit BO met vereenvoudigde afhandeling, de zg. administratieve afhandeling.

Deze werkwijze wordt toegepast bij vervolgaanvragen GBB voor periodieke kosten van ouderen. In de praktijk blijkt dat bepaalde soorten bijzondere kosten voor langere tijd noodzakelijk zijn of steeds terugkeren als de klant ze eenmaal heeft moeten maken. De meeste kostensoorten waarvoor dit geldt, zijn medisch of paramedisch. Het verschil met protocollaire verstrekking is dat de gemeente niet een vast bedrag verstrekt voor de genoemde kostensoorten, maar de hoogte van de bijstand afstemt op de klantsituatie.

Bij de eerste aanvraag voor de kosten, dient de noodzaak vastgesteld te worden en moet bepaald worden hoe hoog de kosten zijn. Bij de eerste aanvraag kan de procedure dus niet vereenvoudigd worden. Wel kan een goede intake in het IO-loket, zoals bedoeld in paragraaf 6.3, de benodigde informatie leveren.

Is de noodzaak eenmaal bepaald, dan kan deze toets bij een vervolgaanvraag achterwege blijven. De afhandeling van vervolgaanvragen kan bovendien eenvoudiger gedaan worden, doordat bij de belanghebbenden die deze kosten moeten maken, over het algemeen weinig wijzigingen optreden in hun overige omstandigheden, zoals inkomen, of woonsituatie. Verkorte, administratieve afhandeling van deze aanvragen levert efficiencywinst op, zonder grote risico's op veel onrechtmatige verstrekkingen.

De werkwijze kan dus met name toegepast worden in de volgende situaties: . De klant heeft al eerder een aanvraag voor dezelfde kostensoort ingediend (noodzaak is aangetoond); . Er is weinig kans op wijzigingen in de klantsituatie die van invloed zijn op het recht op bijzondere bijstand (ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en anderen met weinig perspectief op inkomensverbetering); . De kosten zijn periodiek of na enige tijd terugkerend; . De kosten zijn niet voor ieder klant gelijk.

In de unit BO wordt bij de ouderenzorg inmiddels een pilot uitgevoerd met deze werkwijze, bij ouderen die maximaal 2 jaar geleden bijzondere bijstand aangevraagd hebben voor één of meer van de volgende kostensoorten: pedicurekosten, eigen bijdrage thuiszorg, personenalarmering en maaltijdvoorziening. Verschillen met de reguliere afhandeling van aanvragen zijn: . Geen gebruik van uitgebreid aanvraagformulier . Geen herhaalde toetsing van inkomen, vermogen en noodzaak van de kosten . Geen klantcontact of huisbezoek tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden . Steekproefsgewijze controle achteraf op rechtmatigheid

Uit een eerste onderzoek blijkt dat zo'n 80% van de aanvragen van 65-plussers voor deze kostensoorten op administratieve wijze kan worden afgehandeld. De gegevens staan in tabel 7. De aantallen aanvragen in de tabel zijn deels gebaseerd op schattingen omdat niet alle typen kosten in aparte componenten uitgesplitst worden. Voorlopige inschatting van de unit BO is dat hiermee 1,5 à 2 fte bespaard kan worden, al loopt de pilot nog niet lang genoeg om hier met zekerheid uitspraken over te doen.

Tevens is onderzocht wat deze werkwijze aan besparing in fte's zou kunnen opleveren als ze ook wordt toegepast bij cliënten onder de 65 jaar. Kanttekening hierbij is dat er bij deze klantengroep meer kans is op wijzigingen die van invloed zijn op het recht op GBB. Anderzijds is deze verstrekkingswijze met name mogelijk voor klanten die weinig perspectief hebben op inkomensverbetering. Daarnaast valt de besparing bij cliënten onder de 65 mogelijk wat lager uit omdat bij aanvragen van deze klantgroep minder huisbezoeken gebracht worden.

In tabel 7 zijn mogelijke besparingen weergegeven. Gebruikte aantallen aanvragen zijn gebaseerd op 2003 en op basis daarvan geëxtrapoleerd naar 2004. Zoals gezegd is de prognose van de unit BO dat met administratieve afhandeling van de herhalingsaanvragen van ouderen 1,5 à 2 fte bespaard kan worden. Voor de bezuiniging op fte's voor het totaal van deze aanvragen worden daarom 3 scenario's doorgerekend: een conservatieve berekening, waarbij wordt uitgegaan van de realisatie van 1,5 fte bezuiniging in de unit BO, een gemiddeld scenario, waarbij ervan uitgegaan wordt dat met de nieuwe werkwijze 1,75 fte bespaard kan worden en een optimistische berekening van 2 fte bezuiniging. De bezuiniging op vereenvoudigde afhandeling van herhalingsaanvragen van ouderen wordt per scenario doorgerekend voor herhalingsaanvragen van personen jonger dan 65. De te realiseren bezuinigingen worden voor 65-plussers en 65-minners bij elkaar opgeteld.

Tabel 7: Besparing door administratieve afhandeling van herhalingsaanvragen in pilot BO

|                |65-plussers     |65 -            |totaal          |
|Aanvragen       |107             |3               |110             |
|alarmering      |                |                |                |
|Aanvragen       |69              |1               |70              |
|maaltijd-       |                |                |                |
|vergoeding      |                |                |                |
|Aanvragen       |323             |                |323             |
|pedicurekosten[2|                |                |                |
|4]              |                |                |                |
|aanvragen eigen |323             |95              |418             |
|bijdrage        |                |                |                |
|thuiszorg       |                |                |                |
|Totaal aantal   |822             |99              |921             |
|aanvragen       |                |                |                |
|Vereenvoudigd af|658             |79              |737             |
|te handelen     |                |                |                |
|(80%)           |                |                |                |
|Besparing (fte) |1,5             |0,18            |1,68            |
|                |                |                |                |
|conservatief    |                |                |                |
|Besparing (fte) |1,75            |0,21            |1,96            |
|                |                |                |                |
|gemiddeld       |                |                |                |
|Besparing (fte) |2               |0,24            |2,24            |
|                |                |                |                |
|optimistisch    |                |                |                |
Aan de hand van de verstrekkingenlijst voor de GBB is onderzocht of er nog meer kosten zijn die administratief afgehandeld kunnen worden. Mogelijk komen ook de volgende kostensoorten in aanmerking: dieetkosten en bewindvoering. Dit zijn ook posten waarbij de cliëntsituatie en de noodzaak meestal niet zo snel veranderen. Dieetkosten worden met name toegekend aan chronisch zieken. Bewindvoering is vaak gedurende een aantal jaren nodig, omdat een cliënt in een traject zit i.v.m. schulden of maatschappelijk herstel of blijvend onbekwaam is om zijn eigen financiën te beheren. Als de bewindvoering beëindigd wordt, krijgt Sozawe daarvan een melding omdat er in de betaling van de uitkering e.e.a. aangepast zal moeten worden. Als op deze kosten een evenredige besparing gerealiseerd kan worden, levert dat de volgende bezuiniging op:

Tabel 8: Uitbreiding mogelijkheden administratieve afhandeling

|                |65 -            |65 +            |totaal          |
|Aanvragen       |26              |9               |35              |
|dieetkosten     |                |                |                |
|Aanvragen       |120             |51              |171             |
|bewindvoering   |                |                |                |
|80%             |117             |48              |165             |
|vereenvoudigde  |                |                |                |
|afhandeling     |                |                |                |
|Besparing (fte) |0,25            |0,1             |0,35            |
|conservatief    |                |                |                |
|Besparing (fte) |0,29            |0,12            |0,41            |
|gemiddeld       |                |                |                |
|Besparing (fte) |0,33            |0,14            |0,47            |
|optimistisch    |                |                |                |
Met de nu bekende gegevens, kan door administratieve afhandeling ongeveer 2,5 fte bespaard worden (gemiddeld scenario), waarvan ruim 2 in de unit BO. Als de 900 administratief af te handelen aanvragen individueel afgehandeld zouden worden, zou daarvoor 3,3 fte nodig zijn, met administratieve afhandeling is naar schatting 2,5 fte minder nodig, nl. 0,8 fte. Als 0,8 fte per jaar 900 aanvragen kan verwerken, kan 1 fte 1125 aanvragen per jaar administratief afhandelen. Administratieve afhandeling is dus een ruime factor 4 sneller en goedkoper dan individuele afhandeling. Protocollaire verstrekking levert nog wat meer besparing op. 1 fte protocollair kan 175 aanvragen per jaar meer afhandelen dan 1 fte administratief.

Protocollaire verstrekking en administratieve afhandeling zijn vereenvoudigde procedures. Deze werkzaamheden kunnen door lager ingeschaalde medewerkers gedaan worden, waarschijnlijk zijn de werkzaamheden op het niveau van schaal 7. Ook dit levert een besparing op. In het totaalplaatje voor de bezuiniging wordt deze besparing meegenomen.


6.5 Procedurele besparingsmogelijkheden

De vergelijking tussen de besparing op de uitvoeringskosten door administratieve afhandeling en protocollaire verstrekking, valt in het voordeel van protocollaire verstrekking uit. In deze paragraaf wordt nader onder de loep genomen wat de totale bezuiniging in Nijmegen kan zijn door vereenvoudigde afhandeling van de GBB. Uitgangspunt daarbij is: zo veel mogelijk aanvragen protocollair afhandelen.

De herhalingsaanvragen voor medische en paramedische kosten uit paragraaf 6.4 kunnen protocollair worden afgehandeld, als bij de eerste aanvraag een adequate gegevensuitvraag gedaan is. De noodzakelijke kosten zijn weliswaar niet voor iedere belanghebbende even hoog, maar meestal wel constant en wijzigingen zijn makkelijk vast te stellen, als een eenvoudig en klantvriendelijk mutatieformulier ontwikkeld wordt.

Voor 2004 zijn 900 herhalingsaanvragen geraamd. In tabel 9 is de besparing weergegeven.

Tabel 9: Besparing door protocollaire afhandeling van herhalingsaanvragen medische en paramedische kosten.

|            |individuele |protocollair|Besparing   |
|            |GBB         |            |            |
|aanvragen   |900         |900         |            |
|fte         |3,3         |0,7         |2,6         |
|kosten      |E           |E           |E 174.270   |
|            |211.155,15[2|38.886,09[26|            |
|            |5]          |]           |            |
Aangezien er geen meerjarenprognoses voor de aantallen aanvragen GBB gemaakt worden, kan de berekening niet valide geëxtrapoleerd worden naar 2005 e.v. Vooralsnog wordt voorgesteld de berekende besparing op basis van gegevens voor 2004, afgerond E 175.000, in te boeken voor 2005.

Beslispunt:
M.i.v. 2005 besparing inboeken t.h.v. E 175.000 i.v.m. invoering protocollaire verstrekking GBB voor herhalingsaanvragen voor eigen bijdrage thuiszorg, maaltijdvoorziening, alarmering, dieetkosten, pedicurekosten en bewindvoering.

In het meest optimale scenario op basis van de gegevens in dit hoofdstuk, zou 80% van de aanvragen voor periodieke of terugkerende kosten, vereenvoudigd afgehandeld kunnen worden. In tabel 5 is te zien dat 29% van het totale aantal aanvragen GBB, periodieke kosten betreft. Als dezelfde berekeningsmethodiek gehanteerd wordt als eerder in dit hoofdstuk, is een maximale totale besparing van E 365.000 mogelijk. Waarschijnlijk is deze berekening te kort door de bocht, maar een grotere besparing dan berekend moet mogelijk zijn. Daarom worden hieronder enkele concrete onderzoeksrichtingen genoemd die kansrijk zijn om meer besparingen op de uitvoering te behalen. Naar verwachting is met deze voorstellen een totale bezuiniging van E 700.000 vanaf 2008 haalbaar. Uiteraard blijft de ambitie bestaan om nog hogere bezuinigingen te realiseren.

. Ongeveer 25% van de afgehandelde aanvragen GBB in 2003 is geboekt op een ongespecificeerde categorie als "overige kosten" of "conversiekosten". Onderzocht wordt of er in deze categorieën verstrekkingen zitten die in GWS niet apart gespecificeerd zijn, maar wel vaak voorkomen en aan een specifieke klantgroep te koppelen zijn. Te denken valt aan kosten voor bewassing, kledingslijtage, extra stookkosten e.d. i.v.m. ziekte of handicap. In 2004 en 2005 mag voor deze kosten ook categoriaal een bedrag verstrekt worden. Deze mogelijkheid wordt in het onderzoek meegenomen. Als een evenredig deel van deze aanvragen protocollair verstrekt kan worden aan de eerdere berekeningen, zal de besparing omstreeks E 50.000 bedragen.

. Alhoewel de gemeente een CAZ voor de minima heeft afgesloten, waren er in 2003 nog ongeveer 400 aanvragen GBB voor een bril en 450 voor tandartskosten. Onderzocht zal worden of door verbeterde dekking in de CAZ een groter deel van deze aanvragen afgevangen kan worden. Daarnaast kan onderzocht worden welk deel van deze aanvragen herhalingsaanvragen zijn en of deze protocollair of anderszins tijdbesparend af te handelen zijn, in ieder geval voor de aanvragen van niet-CAZ-deelnemers. Mogelijk is de besparing die gehaald kan worden iets minder groot dan bij protocollaire verstrekking, omdat er iets nauwkeuriger naar de noodzaak van de kosten moet worden gekeken. Extra dunne, ontspiegelde en meekleurende glazen b.v. maken de bril duurder, maar zijn niet noodzakelijk. Als van de aanvragen GBB voor een bril van 65-plussers (meestal geen CAZ-deelnemers) 80% herhalingsaanvragen zijn, zou door protocollaire verstrekking ongeveer E 30.000 bespaard kunnen worden.

Beslispunt:
Onderzoeken waar meer besparing mogelijk is door protocollaire verstrekking van GBB. Vooralsnog een besparing inboeken van E 80.000 vanaf 2006.

. Er zijn periodieke of terugkerende kostensoorten, waarbij de noodzaak en/of de hoogte van de verstrekking individueel bepaald zijn, b.v. reiskosten, kinderopvang. Verregaande vereenvoudiging van de afhandeling van deze aanvragen is waarschijnlijk niet mogelijk, maar er kan onderzocht worden op welke onderdelen bij herhalingsaanvragen wel werkbesparende maatregelen genomen kunnen worden.

. Tenslotte kan nader gekeken worden naar werkbesparende maatregelen in de GBB in bredere zin. SozaWe geeft b.v. zelf aan de gegevensuitvraag bij een aanvraag GBB van niet bekende klanten in veel gevallen overcompleet is en dat voor bepaalde aanvragen (b.v. woonkostentoeslag) een rekenprogrammaatje tijd zou kunnen besparen. Hoeveel de werkbesparende In verband met deze laatste 2 onderzoeksrichtingen wordt een bezuinigingsstelpost van E 45.000 opgenomen vanaf 2007.

Beslispunt:
Onderzoeken welke werkbesparende maatregelen mogelijk zijn in de uitvoering van de GBB bij de afhandeling van aanvragen die niet protocolleerbaar zijn. Als stelpost een besparing opnemen van E 45.000 vanaf 2007.


7. SAMENVATTING

De invoering van de Wwb gaat gepaard met een forse bezuinging op het gemeentelijk minimabeleid. Nijmegen krijgt m.i.v. 2004 E 3.100.000 minder. De gemeenteraad heeft aangegeven dat de bezuiniging niet gerealiseerd mag worden door de doelgroep of het verstrekkingenniveau te beperken. Er moet bespaard worden op de uitvoering.

DIW acht een bezuiniging op de uitvoering van E 300.000 in 2005, oplopend van E 500.000 in 2006 en E 600.000 in 2007 naar E 700.000 in 2008, haalbaar. Voor de rest van het bezuinigingsbedrag is aanvullende dekking nodig. In de Perspectiefnota wordt voorgesteld aanvullende dekking te zoeken tot een bedrag van E 2.800.000 in 2005, aflopend naar E 2.400.000 in 2008.

De bezuiniging op de uitvoering wordt deels gehaald door de invoering van het IO-loket. Door stroomlijning van processen en klantstromen, kan 7 fte op personeel bezuinigd worden. Dat levert E 300.000 op. De rest van de bezuiniging wordt gezocht in efficiëntere uitvoering van de GBB. Door vereenvoudigde afhandeling van aanvragen GBB, hergebruik van klantgegevens, gerichte klantbenadering en overige werkbesparende maatregelen kunnen bezuinigingen behaald worden die oplopen van E 175.000 in 2005 tot E 400.000 vanaf 2008. De ambitie om meer te bezuinigen wordt vastgehouden om tot een gunstiger verhouding tussen verstrekkings- en beheerskosten te komen. Op basis van o.a. gerealiseerde aantallen en ervaringscijfers van andere gemeenten zijn op dit moment tot en met 2008 de volgende bezuinigingen voorzien door vereenvouding van de uitvoering van de GBB:

Tabel 10: Overzicht bezuinigingsmogelijkheden

|              |Fte'|bedrag  |Toelichting                |M.i.v. |
|              |s   |        |                           |       |
|Protocollaire |2,5 |E       |Door vereenvoudigde        |2005   |
|verstrekking  |    |175.000 |uitvoeringsprocedures      |       |
|van GBB voor  |    |        |kunnen deze aanvragen      |       |
|herhalingsaanv|    |        |sneller afgehandeld worden,|       |
|ra-gen        |    |        |waardoor 2,5 fte te        |       |
|              |    |        |besparen is. De            |       |
|              |    |        |werkzaamheden kunnen       |       |
|              |    |        |uitgevoerd worden door     |       |
|              |    |        |medewerkers in een lagere  |       |
|              |    |        |schaal.                    |       |
|Uitbreiding   |1,15|E 80.000|Uitbreiding van het aantal |2006   |
|protocollaire |    |        |kostensoorten die          |       |
|verstrekking  |    |        |protocollair verstrekt     |       |
|              |    |        |kunnen worden.             |       |
|Overige       |    |  E     |Vereenvoudiging uitvoering |2007   |
|werkbesparende|    |45.000  |GBB door andere maatregelen|       |
|maatregelen   |    |        |dan protocollering.        |       |
|Gerichte      |P.M.|E 50.000|Actieve benadering van     |2008   |
|klantbenaderin|    |        |klanten met terugkerende   |       |
|g             |    |        |kosten om klantstromen te  |       |
|              |    |        |beperken en aanvragen zo   |       |
|              |    |        |efficiënt mogelijk te      |       |
|              |    |        |verwerken.                 |       |
|Hergebruik    |P.M.|E 50.000|Door synchronisatie van    |2008   |
|klantgegevens |    |        |gegevens en                |       |
|vanuit        |    |        |bestandskoppeling          |       |
|IO-loket      |    |        |klantgegevens hergebruiken |       |
|              |    |        |bij alle minimaregelingen. |       |
|Totaal        |3,65|E       |                           |       |
|              |+   |400.000 |                           |       |
|              |P.M |        |                           |       |
De bezuinigingen vanaf 2006 zijn stelposten. De haalbaarheid hangt onder andere af van de inkomensontwikkeling in de komende jaren en het gebruik van de Nijmeegse minimaregelingen. Vooralsnog wordt een stijging van het gebruik verwacht, vanwege de economische situatie, wijzigingen in rijksbeleid, de invoering van het IO-loket en doordat eenvoudigere procedures drempelverlagend werken.

In het kader van de Wwb dient de gemeente ook enkele keuzes te maken in haar inkomensbeleid, t.a.v. de toeslagenverordening, de langdurigheidstoeslag en bijstand in natura. Kortweg wordt voorgesteld om de toeslagenverordening grotendeels te laten zoals die was onder de Abw, met enkele aanscherpingen. Daarnaast is het voorstel om de langdurigheidstoeslag niet als een voorliggende voorziening voor de GBB te beschouwen en om alleen in uitzonderingsgevallen, waarbij er sprake is van een levensbedreigende situatie, bijstand in natura te verstrekken tegen de wens van de klant in.

T.a.v. de Nijmegenpas ligt de keuze voor om de pas te vervangen door protocollaire verstrekking van GBB voor maatschappelijke participatie. Deze keuze brengt het risico met zich mee dat de kosten voor verstrekking en beheer oplopen als de regeling veel gebruikt wordt.


8. RISICO'S EN MEETPUNTEN

In deze notitie is een aantal risico's benoemd die de geraamde besparingen en de mogelijkheden om te besparen minder "hard" en zeker maken. In dit hoofdstuk worden deze risico's op een rij gezet en wordt aangegeven welke meetpunten de gemeente zal hanteren om de risico's zo snel mogelijk op te sporen en waar mogelijk te beïnvloeden.

In de berekende besparingen is uitgegaan van ervaringscijfers van andere gemeenten en beperkte eigen ervaringscijfers. Op basis daarvan zijn aannames gedaan en extrapolaties gemaakt. In de praktijk zal moeten blijken of deze aannames en extrapolaties kloppen. Daarvoor is goede monitoring nodig op de volgende onderdelen: . Aantal aanvragen GBB op jaarbasis
. Aantal en percentage vereenvoudigd af te handelen aanvragen . Aantal afgehandelde aanvragen GBB per fte, individueel en protocollair . Normtijd protocollaire verstrekking in vergelijking met individuele GBB

In paragraaf 2.2 is aangegeven dat het beroep op minimaregelingen o.a. afhangt van rijksbeleid en de economische conjunctuur. Deze factoren zijn niet te beïnvloeden door de gemeente. Berekende besparingen door invoering van het IO-loket en protocollaire verstrekking van GBB, zijn dus altijd relatief: het zijn besparingen ten opzichte van de oude organisatiestructuur en werkwijze. Waarschijnlijk neemt de komende tijd het beroep op minimaregelingen toe. Bij de GKB+ is dit effect al in volle omvang aanwezig. Bovendien dringt de invoering van het IO-loket het niet-gebruik van voorzieningen terug en werken vereenvoudigde uitvoeringsprocedures in de GBB drempelverlagend. Deze ontwikkelingen moeten gemonitord worden op de volgende punten: . Aantal aanvragen per minimaregeling t.o.v. vorige jaren . Aantal en percentage vereenvoudigd af te handelen aanvragen t.o.v. vorige jaren . Aantal afgehandelde aanvragen per fte (individueel en protocollair) t.o.v. vorige jaren . Aantal benodigde fte's t.o.v. vorige jaren . Verstrekkingskosten t.o.v. vorige jaren . Beheerskosten t.o.v. vorige jaren

Vervanging van de Nijmegenpas door protocollaire verstrekking van GBB voor maatschappelijke participatie kan leiden tot een stijging van de kosten voor verstrekkingen en beheer, doordat de GBB een open-einderegeling is. De kostenstijging is alleen te beïnvloeden door de doelgroep te beperken of het te verstrekken bedrag te verlagen, maar dat zou ingaan tegen het uitgangspunt dat het verstrekkingenniveau gehandhaafd dient te blijven. Het kostenaspect en het gebruik van de nieuwe regeling zijn dus de belangrijkste meetpunten: . Aantal aanvragen GBB voor maatschappelijke participatie t.o.v. gebruik Nijmegenpas . Aantal afgehandelde aanvragen GBB voor maatschappelijke participatie per fte . Beheerskosten protocollaire GBB t.o.v. Nijmegenpas . Kosten voor verstrekkingen van protocollaire GBB t.o.v. compensatiebudgetten Nijmegenpas

Meer schriftelijke en protocollaire afhandeling van vervolg- en herhalingsaanvragen leidt tot minder klantcontact en daardoor tot minder gelegenheid om de minima voor te lichten over de voorzieningen die er speciaal voor hen zijn. Met name bij ouderen kan dit tot gevolg hebben dat het niet-gebruik stijgt. Bij bezuinigingen op procedures is dus ook aandacht nodig voor effectieve en efficiënte voorlichting, b.v. vanuit het IO-loket. Om de omvang van dit risico in beeld te krijgen zijn de volgende meetpunten nodig: . Aantal aanvragen per minimaregeling t.o.v. vorige jaren . Aantal aanvragen per minimaregeling van bekende klanten t.o.v. vorige jaren . Aantal aanvragen per minimaregeling van nieuwe klanten t.o.v. vorige jaren . Idem 65+ versus 65-

Bijlage1

Gemeentelijke regelingen

In deze bijlage vindt u een korte omschrijving van de Nijmeegse minimaregelingen. Deze regelingen zullen ook door het I.O.loket uitgevoerd gaan worden:

Gemeentelijke bijzondere bijstand

Huidige situatie:
Iedere Nederlander of daarmee gelijkgestelde vreemdeling die bijzondere noodzakelijke kosten moet maken die hij niet zelf op kan brengen, kan voor deze kosten bijzondere bijstand aanvragen bij de gemeente. De gemeente toetst individueel of de kosten bijzonder en noodzakelijk zijn, of de kosten de draagkracht van de aanvrager (i.e. zijn inkomen en vermogen) te boven gaan, of de aanvrager een beroep kan doen op een andere regeling voor vergoeding van de kosten (voorliggende voorziening) en of de kosten daadwerkelijk gemaakt worden. Als aan alle vereisten is voldaan, wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een lening of een gift.

Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

Huidige situatie:
Belastingplichtigen met een inkomen op 100% bijstandsniveau komen op basis van de Invorderingswet in aanmerking voor kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. De kwijtschelding gebeurt jaarlijks. Kwijtschelding voor meerdere jaren gebeurt in sommige gevallen ook. De klant die al met deze regeling bij de gemeente bekend is, krijgt geen aanslag meer, merkt als het ware niets meer van de gemeentelijke belastingen. De verwerking gebeurt rechtstreeks, van bijstandsbudget naar belastingen.

De verwachting is, dat binnen enkele jaren het OZB gebruikersdeel zal vervallen. In dat geval is de kwijtschelding voor dat gedeelte niet meer aan de orde. Gezien de keuze van de Raad ligt het wel in de lijn om de overige kwijtscheldingen in stand te houden.

Compensatie groene huisvuilzakken

Huidige situatie:
Aan de klanten die kwijtschelding van gemeentelijke belastingen krijgen, wordt aan het eind van het kalenderjaar automatisch een bedrag ter compensatie van de groene huisvuilzak overgemaakt. De regeling kan vergeleken worden met kwijtschelding van afvalstoffenheffing. Het betreft een volledig administratieve afhandeling, de klant hoeft geen actie te ondernemen.

Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering Huidige situatie:

Inwoners van de gemeente Nijmegen met een inkomen op minimumniveau kunnen deelnemen aan een Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ). Dat betreft zowel de mensen met een bijstandsuitkering, als degenen die een inkomen uit andere bron hebben. De gemeente heeft met 2 ziekenfondsen collectieve contracten afgesloten, waarin een ruim vergoedingenpakket wordt aangeboden tegen een relatief lage premie. De gemeente draagt per verzekerde een bedrag bij aan de premie. Doordat via de CAZ een ruimer verstrekkingenpakket beschikbaar is dan via individuele aanvullende verzekeringen, hoeft er minder bijzondere bijstand verstrekt te worden dan wanneer er geen CAZ zou zijn. Bovendien leidt verstrekking via de CAZ, dus door de ziekenfondsen zelf, tot minder uitvoeringskosten dan wanneer de gemeente bijstand voor deze kosten zou moeten verstrekken.

Vangnetregeling:
Huidige situatie:
Huishoudens die na de inkomenspeildatum voor de huursubsidie te maken krijgen met een daling in het inkomen van meer dan 20% kunnen een beroep doen op de vangnetregeling voor een tegemoetkoming in de woonkosten op het niveau van de huursubsidie. Zij kunnen aanspraak maken op eze tegemoetkoming tot het moment waarop zij wel voor huursubsidie in aanmerking komen.

Het rijk is van plan om per 1 januari 2006 het recht op huursubsidie te laten vaststellen via de belastingdienst en ook de uitbetaling via de belastingdienst te laten verlopen. Bij de bepaling van het recht op huursubsidie, zal dan uitgegaan worden van de actuele inkomensgegevens en niet meer van een inkomenspeildatum uit een vorig jaar. Deze nieuwe systematiek maakt de vangnetregeling overbodig.

Maatschappelijke participatie (Nijmegenpas)

Huidige situatie:

Alle inwoners van de gemeente Nijmegen met een laag inkomen kunnen tot en met 2004 gebruik maken van de Nijmegenpas. Dit is een pas die korting geeft op sociale, culturele en sportieve activiteiten, maar ook bij commerciële instellingen. Met ingang van 2005 wordt de Nijmegenpas mogelijk afgeschaft. Reeds in 2003 is een begin gemaakt met onderzoek naar een andere wijze van maatschappelijke participatie, omdat de Nijmegenpas als stigmatiserend beschouwd wordt en de gebruikers een beperkte keus geeft uit het aanbod aan participatiemogelijkheden. Een andere participatievorm zal, indien gewenst, vanaf 2005 zijn beslag moeten krijgen. Onder de Wwb blijft een dergelijke vorm van categoriale verstrekking mogelijk, maar uitsluitend voor sociaal-culturele en sportieve activiteiten.

Sociale kredieten:

Huidige situatie:
Inwoners van Nijmegen met een inkomen tot 130% Wettelijk minimumloon, die behoefte hebben aan een consumptief krediet, en die niet terecht kunnen bij een commerciële bank, kunnen in aanmerking komen voor een sociaal krediet, dat bestaat uit een lening bij de Gemeentelijke Krediet Bank (GKB). Een lening van de GKB geldt als mogelijke voorliggende voorziening indien iemand in aanmerking wenst te komen voor bijzondere bijstand.

Bijlage 2

KWANTITATIEVE EN FINANCIËLE KADERS

Om een beeld te krijgen van de omvang van de groep inwoners van de stad met een inkomen op minimumniveau is het nodig om te weten om welke aantallen het daarbij gaat.

Het aantal inwoners met een bijstandsuitkering, ingedeeld naar leeftijdscategorie, bedroeg in de aangegeven jaren volgens de registratie van de afdeling Sociale Zaken en Werk:

|JAAR:    | 15-24   | 25-49   |50-64 jr.|> 65 jr. |Totaal:  |
|         |jr.      |jr.      |         |         |         |
|2002     |         |         |         |         |         |
|         |409      |3.698    |1.835    |270      |6.216    |
|2001     |         |         |         |         |         |
|         |565      |4.020    |1.726    |190      |6.503    |
|2000     |         |         |         |         |         |
|         |504      |4.360    |1.884    |219      |6.967    |
|1999     |         |         |         |         |         |
|         |598      |4.841    |1.864    |183      |7.486    |
De afdeling O & S van de gemeente heeft in januari 2003 een rapport uitgebracht met kwantitatieve gegevens over de Nijmeegse minima en lage inkomens. Dit rapport was gebaseerd op cijfers over 1999 en 2000.

Het hiernavolgende overzicht is afkomstig uit genoemd rapport;

|NIJMEEGSE CIJFERS                         |             |            |
|                                          |1999         |2000        |
|                                          |     %|     |     |      |
|                                          |      |aanta|%    |aantal|
|                                          |      |l    |     |      |
|Aantal particuliere huishoudens onder of  |      |     |     |      |
|rond sociaal minimum                      |13,9  |9.200|12,7 |8.500 |
|                                          |                           |
|Aantal particuliere huishoudens met een   |      |     |     |      |
|langdurig[28] laag inkomen                |8,8   |5.900|8,2  |5.500 |
|                                          |                           |
|Particuliere huishoudens met een laag     |      |     |     |      |
|inkomen                                   |19,6  |13.10|17,7 |11.800|
|                                          |      |0    |     |      |
|Waarvan:                                  |                           |
|* eenpersoonshuishoudens                  |      |     |     |      |
|                                          |27,5  |8.000|24,7 |7.200 |
|* meerpersoonshuishoudens zonder kinderen |      |     |     |      |
|                                          |7,2   |1.700|6,6  |1.500 |
|* meerpersoonshuishoudens met kinderen    |      |     |     |      |
|                                          |3,3   |3.400|21,1 |3.200 |
Individuele bijzondere bijstand

|Geraamde aantallen  |Aantal aanvragen         |8600                   |
|2004 (begroting)    |                         |                       |
|                    |Aantal toekenningen      |5500                   |
|                    |Aantal afwijzingen       |3100                   |
|                    |Gemiddeld bedrag per     |E 190                  |
|                    |verstrekking             |                       |
|                    |Totaalbedrag begroting   |E 3.353.858[29]        |
|                    |2004                     |                       |
|Realisatie 2003     |Aantal ingediende        |8050                   |
|(voorlopige         |aanvragen                |                       |
|rekening)           |Aantal afgewerkte        |                       |
|                    |aanvragen                |                       |
|                    |Aantal toekenningen      |64%                    |
|                    |Uitgekeerd bedrag        |E 3.239.575 Betreft    |
|                    |                         |uitgekeerd bedrag aan  |
|                    |                         |individuele aanvragen; |
|                    |                         |geen kosten FIS, CAZ   |
|                    |                         |etc. meegenomen)       |
Langdurigheidstoeslag als voorliggende voorziening

|Geraamde aantallen  |Aantal toekenningen      | 1945                 |
|2004                |                         |                      |
|(begroting)         |                         |                      |
|                    |Bedragen per doelgroep   |E 324,=, E 415,=, E   |
|                    |                         |462,=                 |
|                    |Totaalbedrag begroting   |  777.739             |
|                    |2004                     |                      |
|Geraamde aantallen  |Aantal toekenningen      |                      |
|2005                |                         |                      |
|(begroting)         |                         |                      |
|                    |Totaalbedrag begroting   | E 800.000            |
|                    |2005                     |                      |
|                    |Besparing indien benut   | E 228.000            |
|                    |als voorliggende         |                      |
|                    |voorziening              |                      |
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen

|Geraamde aantallen  |Aantal aanvragen         |8750 (geautomatiseerd  |
|2004 (begroting)    |                         |6250)                  |
|                    |Aantal toekenningen      |8125 (geautomatiseerd  |
|                    |                         |6250)                  |
|                    |Aantal afwijzingen       |625                    |
|                    |Gemiddeld bedrag per     |E 190,00               |
|                    |verstrekking             |                       |
|                    |Totaalbedrag begroting   |E 1.544.000            |
|                    |2004                     |                       |
|Realisatie 2003     |Aantal toekenningen      |7375 (geautomatiseerd  |
|(voorlopige         |                         |6225)                  |
|rekening)           |                         |                       |
|                    |Uitgekeerd bedrag        |E 1.413.000            |
Compensatie groene huisvuilzakken

|                    |Totaalbedrag begroting   |E 124.790              |
|                    |2004                     |                       |
|Realisatie 2003     |Aantal toekenningen      |                       |
|(voorlopige         |                         |                       |
|rekening)           |                         |                       |
|                    |Uitgekeerd bedrag        |                       |
|                    |Bereikte doelgroepen     |                       |
Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering

|Geraamde aantallen  |Aantal aanmeldingen      |2500                   |
|2004 (begroting)    |                         |                       |
|                    |Aantal afmeldingen       |2000                   |
|                    |Aantal heronderzoeken    |750                    |
|                    |overige minima           |                       |
|                    |Gemiddeld bedrag per     |E 6,05 per maand, dwz E|
|                    |verzekerde               |72,60 per jaar         |
|                    |Totaalbedrag begroting   |E 649.918              |
|                    |2004                     |                       |
|Realisatie 2003     |Aantal deelnemers CAZ    |7.625 Abw-klanten      |
|(voorlopige         |                         |505 Wiw'ers            |
|rekening)           |                         |624 overige minima     |
|                    |Uitgekeerd bedrag        |E 591.000              |
Maatschappelijke participatievoorziening (huidige Nijmegen Pas)

|Geraamde aantallen  |Aantal aanvragen         |35.000 pashouders      |
|2004 (begroting)    |                         |                       |
|                    |Totaalbedrag begroting   |Compensatiebudgetten   |
|                    |2004                     |bedragen in totaal     |
|                    |                         |E 161.263,=            |
Vangnetregeling

|Geraamde aantallen  |Totaalbedrag begroting   | E  580.000            |
|2004                |2004                     |                       |
|(begroot)           |                         |                       |
|Realisatie 2003     |Aantal primaire aanvragen|580                    |
|(voorlopige         |                         |648                    |
|rekening)           |Aantal vervolgaanvragen  |                       |
|                    |Uitgekeerd bedrag        |E 592.000,=            |
Verlaagd rentetarief GKB-leningen:

|Geraamde aantallen  |Aanvragen                |2.500                    |
|2004                |                         |                         |
|(begroot)           |                         |                         |
|                    |Toewijzingen             |1.400                    |
|                    |Totaalbedrag begroting   |E 90.000                 |
|                    |2004                     |                         |
|Realisatie 2003     |Aanvragen                |1280                     |
|(voorlopige         |                         |                         |
|rekening)           |                         |                         |
|                    |Toewijzingen             |  791                    |
|                    |Totaalbedrag 2003        |E 70.158,=               |
-----------------------
Bron: nota IO-loket: "inkomensondersteunende regelingen: onderweg van veelvoud naar eenvoud" Dit is het aantal person??????????????????????????????????????????? ???????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????????en dat de Nijmegenpas ontvangt. Niet iedere pashouder gebruikt de pas ook werkelijk. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten is toegestaan tot 2006. In dat jaar treedt het nieuwe zorgstelsel in werking en krijgen huishoudens met lage inkomens een fiscale tegemoetkoming in de ziektekosten. Bedragen in deze rij zijn incl. bijdrage in de premie voor de CAZ en categoriale regeling indirecte schoolkosten Incl. langdurigheidstoeslag 2003 ad E 915.000. Vanaf 2004 zijn de begrote bedragen weergegeven in deze rij. Verstrekkingen min terugbetalingen van als lening verstrekte bijzondere bijstand. Bedrag komt niet overeen met jaarrekening, maar is de meest nauwkeurige inschatting van P&C SoZaWe. Bron: Eindrapportage gemeente Nijmegen Decentrale test Abw uitvoeringskostenmodel, Deloitte en Touche, juli 2003 Een lening bij de GKB wordt voor 65-plussers niet als voorliggende voorziening beschouwd. De aantallen toekenningen in 2003 zijn nu niet uit te splitsen in gift/lening. In bijstandstermen wordt hieronder verstaan een situatie waarin uithuiszetting of afsluiting van nutsvoorzieningen dreigt of plaatsvindt of andere eerste levensbehoeften in het geding komen. Dit betreft het aantal verstrekte passen. Waarschijnlijk gebruiken ongeveer 12.000 pashouders de pas daadwerkelijk. E 161.000 / E 45 = 3575 aanvragen.
Bij inschaling in schaal 7. De kosten per fte zijn berekend aan de hand van de loonkosten + werkplektarief 2004 (E 13.357,41). Het werkplektarief 2005 was ten tijde van het schrijven van deze nota nog niet bekend. Het betreft niet alleen de kosten voor formatie, maar ook de kosten voor brochure, mailing, acquisitie, maken pasjes etc. Bij afschaffing van de Nijmegenpas vervallen deze kosten, afhankelijk van het gekozen alternatief. Dit betreft het aantal verstrekte passen. Waarschijnlijk gebruiken ongeveer 12.000 pashouders de pas daadwerkelijk. Er is bijstand verstrekt ten behoeve van 2893 kinderen, 1952 huishoudens hebben een aanvraag ingediend. In de berekening is uitgegaan van het aantal huishoudens. E 161.000 / E 45 = 3575 aanvragen.
Voor categoriale verstrekking is dit niet exact bekend, maar de benodigde capaciteit is zeer laag. Bij inschaling in schaal 7. De kosten per fte zijn berekend aan de hand van de loonkosten + werkplektarief 2004 (E 13.357,41). Het werkplektarief 2005 was ten tijde van het schrijven van deze nota nog niet bekend. Inclusief kosten voor brochure, mailing, acquisitie, maken pasjes etc. Bij afschaffing van de Nijmegenpas vervallen deze kosten, afhankelijk van het gekozen alternatief. Uitvoeringskosten per aanvraag categoriale bijstand bedragen E 7,00. Bron: Eindrapportage gemeente Nijmegen decentrale test Abw uitvoeringskostemodel van Deloitte en Touche d.d. 16 juli 2003. Geschat. Pedicurekosten is geen aparte component in GWS. Uitgangspunt: wie thuiszorg nodig heeft en 65+ is, heeft ook pedicurekosten. Inschaling in schaal 9, incl. werkplektarief inschaling in schaal 7, incl. werkplektarief Nijmeegse minima en lage inkomens. Kwantitatieve gegevens. Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek, januari 2003 Huishoudens die minstens 4 jaar van een laag inkomen moesten rondkomen Excl. Kosten voor de CAZ en LDT.


---- --
Collegevoorstel
Advies: Openbaar

Onderwerp
|klantenparticipatie Werk en Inkomen                                        |
Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouders
L. Scholten
|Samenvatting                                    |
|De Wet werk en bijstand verplicht gemeenten hun |
|procedures met betrekking tot de participatie   |
|van klanten bij de ontwikkeling van het         |
|bijstandsbeleid vast te leggen in een           |
|verordening. Bijgaande notitie beschrijft de in |
|Nijmegen ontwikkelde instrumenten en bevat enige|
|aanvullende voorstellen, die als basis dienen   |
|voor de nog op te stellen verordening.          |
|Voorstel om te besluiten                        |
|Het bijgaande raadsvoorstel en de notitie       |
|Klantenpartcipatie Werk en Inkomen vast te      |
|stellen en de notitie en het voorstel ter       |
|besluitvorming voor te leggen aan de raad.      |
|                                                |
|1 = "1" "(" "(" ( Besluitvorming aan de Raad 0 =|
|"1" "(" "(" ( Formele advisering van de Raad    |
|Besluit B&W d.d.  nummer:                       |
|Conform advies                                  |
|Aanhouden                                       |
|Anders, nl.                                     |
IBW-nummer

|Directie/afdeling,      |
|ambtenaar, telefoonnr.  |
|n800, Martijn vd Aalst, |
|2531                    |
|Datum ambtelijk voorstel|
|                        |
|20 april 2004           |
|Registratienummer       |
|04.2026094              |
|Directies  | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|           | |akko| |    |
|           | |ord | |    |
|,          | |    | |    |
|,          | |    | |    |
|Verantwoordelijke       |
|directie:               |
|Z. van Koot| |    | |    |
|en,        | |    | |    |
|N 800      | |    | |    |
|           | |    | |    |
|H. Schuit  | |    | |    |
|N 400      | |    | |    |
|Directeur  | |    | |    |
|           | |    | |    |
|           | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|Procescoörd| |    | |    |
|inatie     | |    | |    |
|Gemeentesec| |    | |    |
|retaris    | |    | |    |
|Portefeuill| |    | |    |
|ehouder    | |    | |    |
|           | |    | |    |

---- --
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel
9 juni 2004 / 04.2026094

Onderwerp
Klantenparticipatie Werk en Inkomen

Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouder
L. Scholten

Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
11 mei 2004

Samenvatting
De Wet Werk en bijstand verplicht gemeenten hun procedures met betrekking tot de participatie van klanten bij de ontwikkeling van het bijstandsbeleid vast te leggen in een verordening. Bijgaande notitie beschrijft de in Nijmegen ontwikkelde instrumenten en bevat enige aanvullende voorstellen, die als basis dienen voor de nog op te stellen verordening.

Voorstel om te besluiten


1. met ingang van 2005 een onafhankelijke voorzitter te benoemen voor het Klantgroepenoverleg - die tevens optreedt als voorzitter voor de klantenpanels - en de kosten hiervan ad. E 5000 per jaar te financieren uit de beheerskosten Wwb. Daarnaast aan deze voorzitter een werkbudget toe te kennen van E 5000 per jaar, eveneens te financieren uit de beheerskosten Wwb, voor het betalen van kosten van communicatie, onderzoek, deskundigheidsbevordering en overige kosten.


2. de huidige samenstelling van het Klantgroepenoverleg - Unitas, Het Inter- Lokaal, Tumap, BWN/Arcon, FNV, Vereniging Vluchtelingenwerk Nijmegen, Comité Alleenstaande Bijstandsouders, Dekenaat en Diaconie, Bureau Rechtshulp en de ANBO met uitzondering van de Sociaal Raadslieden - vast te leggen in een verordening en te bepalen dat de vertegenwoordiging is beperkt tot een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger per organisatie, die niet beiden tegelijkertijd aan een vergadering kunnen deelnemen.


3. bij nieuwe taken, nieuwe doelgroepen of een nieuw specifiek beleid voor bestaande doelgroepen, ons College de bevoegdheid te geven het Klantgroepenoverleg tijdelijk of permanent uit te breiden met vertegenwoordigers van specifieke groepen, waarbij ons College van deze bevoegdheid gebruik zal maken na het Klantgroepenoverleg over het voorstel tot uitbreiding te hebben gehoord.


4. dat in plaats van het algemeen tweejaarlijks klantentevredenheidsonderzoek de klanttevredenheid te meten in het kader van de evaluatie van specifiek beleid, eventueel aangevuld met meer algemeen opgezette onderzoeken en het voor het algemeen klantentevredenheidsonderzoek beschikbare budget hiervoor in te zetten .


5. in voorkomende gevallen klantenpanels in te zetten als een instrument bij beleidsevaluaties, met dien verstande dat er per kalenderjaar tenminste een klantenpanel wordt georganiseerd.


6. jaarlijks een budget ter grootte van E 6.000,- ter beschikking te stellen voor het organiseren van maximaal drie klantenpanels, ten laste van de beheerskosten Wwb.


7. in 2004 een klantenpanel te organiseren om zicht te krijgen op de behoeften van ANW- en niet-uitkeringsgerechtigden en de belemmeringen die zij bij de arbeidsreïntegratie ervaren.


8. ons College op te dragen op basis van deze notitie en het protocol in de bijlage, een verordening klantenparticipatie Werk en Inkomen op te stellen en deze ter besluitvorming aan te bieden voor de vergadering van de Gemeenteraad in juli 2004.

Aan de Raad van de gemeente Nijmegen

Inleiding

De Wet Werk en bijstand verplicht gemeenten in een verordening vast te leggen op welke wijze klanten invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van het bijstandsbeleid en de inrichting van de uitvoering daarvan. In Nijmegen is in de loop van de jaren een eigen model ontwikkeld, waarin verschillende instrumenten voor participatie naast elkaar worden ingezet. In opeenvolgende handhavingsbeleidsplannen heeft uw raad hierover beslissingen genomen. In de bijgaande notitie wordt het Nijmeegse model voor klantenparticipatie beschreven en worden enige wijzigingen in de huidige structuur voorgesteld. Dit voorstel dient als basis voor een nog op te stellen verordening. Hoewel er een aantal zaken is vastgelegd, verloopt de klantenparticipatie bij de ontwikkeling van beleid en uitvoering op het terrein van Werk en Inkomen betrekkelijk informeel. Ons College heeft de behoefte om deze structuur te verhelderen, de onafhankelijkheid van de participatie beter te waarborgen en participatie effectiever in te zetten als instrument in de ontwikkeling en evaluatie van beleid.

Doelstelling

Ons college hecht grote waarde aan de participatie van burgers, als middel om in het gemeentelijk beleid en de uitvoering van taken zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeften van de inwoners van Nijmegen. Wij gaan er van uit dat een passende dienstverlening bijdraagt aan de effectiviteit van het beleid en een basis biedt voor de nalevingsbereidheid en de handhaving van regels. Met het vaststellen van dit voorstel wordt de klantenparticipatie op het terrein van Werk en Inkomen van een beleidsmatig kader voorzien.

Argumenten

. Om een goed inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van Nijmegenaren die een beroep moeten doen op ondersteuning in het kader van werk en inkomen, wordt een mix van instrumenten ingezet: het klantgroepenoverleg, klantenpanels en klantentevredenheidsonderzoeken. Deze instrumenten zijn complementair aan elkaar. Het Klantgroepenoverleg bestaat uit vertegenwoordigers van organisaties die specifiek belangen behartigen van uitkeringsgerechtigden of vanwege hun hulpverleningscontacten een breed zicht hebben op de behoeften en wensen van Nijmegenaren die op ondersteuning op het terrein van werk en inkomen zijn aangewezen. Het overleg wordt momenteel voorgezeten en voorbereid door het management van de directie Inwoners. Ons college stelt voor om voor deze taak een onafhankelijke voorzitter te benoemen. Dit om de onafhankelijkheid van de participatie te bevorderen, de structuur te verduidelijken en om de bewaking op de uitkomsten van de participatie te verbeteren. Deze voorzitter treedt ook op als voorzitter van klantenpanels en heeft een rol in de voorbereiding daarvan.
. In het Klantgroepenoverleg is de notitie Klantenparticipatie Werk en Inkomen besproken. Bij die bespreking is door het Klantgroepenoverleg voorgesteld om het overleg uit te breiden met drie plaatsen voor uitkeringsgerechtigden die uit dien hoofde zitting krijgen in het overleg. Als argumenten daarvoor zijn aangegeven dat in aanvulling op de professionele benadering door klantgroepen, de directe inbreng van ervaren klanten een goede aanvulling is en omdat de discussie wordt beïnvloed door het feit dat men niet enkel óver klanten spreekt maar ook mét klanten. Ons College wil dit voorstel van de klantgroepen niet overnemen, omdat zij in het overleg vreest voor een ongelijke positie van de klanten ten opzichte van de vertegenwoordigers van de klantgroepen; niet enkel op basis van het getal, maar ook vanwege de brede inhoudelijke en strategische ervaring van de vertegenwoordigers van de klantgroepen. Juist vanwege deze verschillen wordt naast het overleg het instrument van de klantenpanels gehanteerd. . Het klantgroepenoverleg stemt in met ons voornemen het overleg voor een periode van twee jaar uit te breiden met een vertegenwoordiger namens de werknemers met een gesubsidieerde baan. . De klantgroepen stellen voor om aan de voorzitter van het Klantgroepenoverleg een werkbudget toe te kennen van E 5000 per jaar. Uit dit budget moeten communicatie-midddelen, onderzoeken, deskundigheidsbevordering en onkosten worden betaald. Ons College stelt voor dit voorstel over te nemen en heeft het oorspronkelijke voorstel hierop aangepast. . Het Klantgroepenoverleg wenst de deelname van de Sociaal Raadslieden in het overleg te behouden, vanwege het brede inzicht dat er bij dit gemeentelijke organisatieonderdeel bestaat in de knelpunten die zich in de uitvoering van het beleid voor werk en inkomen voordoen. Ons College twijfelt niet aan het inzicht en de waarde van de signalen van de Sociaal Raadslieden. In de nieuwe organisatie van de directie Inwoners krijgen deze, naast bijvoorbeeld conclusies die kunnen worden getrokken naar aanleiding van bezwaarschriften of klachten, structureel een plaats in de interne reflectie op beleid en uitvoering. Ons College wil de structuur van de klantenparticipatie verhelderen, onder andere door het aanbrengen van een betere scheiding tussen de interne en externe inbreng en handhaaft het voornemen de Sociaal Raadlieden terug te trekken uit het klantgroepenoverleg. . Het Klantgroepenoverleg verzet zich tegen de formulering van een uitzonderingsclausule, op grond waarvan ons College zich het recht voorbehoud om in voorkomende gevallen zich op een besluit te willen voorbereiden zonder in eerste instantie daar het Klantgroepenoverleg over te raadplegen. Wij stellen voor de uitzonderingsclausule zoals verwoord in de notitie te handhaven en hiervan terughoudend gebruik te maken. In voorkomende gevallen zal worden gemotiveerd waarom is afgeweken van de hoofdregel. . BWN/Arcon wijst in een aparte reactie op strijdigheid in het beleid van ons College om wel het belang van participatie te onderschrijven, maar daarvoor geen middelen ter beschikking te stellen. Ons College is van oordeel dat de organisaties in het kader van hun eigen doelstelling deelnemen aan het Klantgroepenoverleg en stelt specifiek daarvoor geen middelen beschikbaar.

Financiën

De kosten die met klantenparticipatie samenhangen zijn tot dusver betaald uit diverse budgetten, zoals voor communicatie, onderzoek en de algemene exploitatie. Daardoor waren zij niet expliciet zichtbaar. In dit voorstel worden deze kosten als zodanig benoemd. Alleen de kosten die samenhangen met de onafhankelijke voorzitter vormen een uitbreiding op de tot dusver gebruikelijke kosten. Deze kosten worden begroot op jaarlijks E 5000 voor vacatie en E 5000 als werkbudget.
Voorgesteld wordt om alle kosten voor klantenparticipatie te financieren ten laste van de beheerskosten Wwb.

Juridische aspecten

De in dit voorstel beschreven instrumenten en procedures dienen als basis voor de wettelijke verplichting een verordening op te stellen over de wijze waarop de inbreng van klanten wordt betrokken bij de ontwikkeling van bijstandsbeleid en de uitvoering daarvan.

Communicatie

Dit voorstel is besproken met de klantgroepen. Het verslag van deze vergadering is als bijlage toegevoegd aan dit voorstel. Na het besluit door ons College en uw Raad zal het Klantgroepenoverleg hierover worden geïnformeerd. Het besluit wordt via een persbericht bekend gemaakt. Tevens wordt het besluit gepubliceerd op de gemeentepagina in weekblad De Brug en op de gemeentelijke website.
Na besluitvorming door het college worden medewerkers, leidinggevenden en raadsleden via de reguliere middelen geïnformeerd over de in dit voorstel vermelde besluiten. Het bestaande Klantgroepenoverleg wordt geïnformeerd over de rol en werkwijze van het overleg, de inzet van klantpanels, de effectmeting d.m.v. enquêtes en het tweejaarlijkse klantentevredenheidsonderzoek.
Na besluit door uw raad over de verordening klantenparticipatie Werk en Inkomen zullen de uitkeringsgerechtigden in een klantbrief worden geïnformeerd over de wijze waarop in Nijmegen klantenparticipatie wordt ingericht. De voorzitter van het Klantgroepenoverleg zal zich te zijner tijd in een klantbrief en via de "BRUG"-pagina aan de doelgroep voorstellen.

Uitvoering

Het voorstel beschrijft een voor een groot deel bestaande situatie. Er zijn geen nieuwe ingrijpende uitvoeringsaspecten.

College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers


---- --
KLANTENPARTICIPATIE

in het kader van

de

WET WERK en BIJSTAND


2005-2008

Directie Inwoners


16 april 2004

Klantenparticipatie Werk en Inkomen

Inhoudsopgave

Inleiding pagina


1 Wettelijk kader klantenparticipatie 2
2. Voorwaarden en reikwijdte klantenparticipatie 2
3. Verschillende modellen 3
4. Knelpunten 5

5. Het Nijmeegse model 6
6. De waardering van het Nijmeegse model 8
7. Mogelijkheden tot verbetering van het Nijmeegse model 9
8. Werkgevers 10

Samenvatting beslispunten 11

Bijlage: Protocol klantgroepenoverleg juli 2003

Inleiding

Het College-akkoord Sterke wijken, sociale stad, wordt ingeleid met een essay onder de titel: "Een stad van burgers". Hierin geeft ons College aan welk belang wordt gehecht aan de betrokkenheid van burgers bij de ontwikkeling van beleid. Op een aantal terreinen kan Nijmegen wat dat betreft bouwen op een goede traditie, zo ook als het gaat om de ontwikkeling van bijstandsbeleid en de uitvoering daarvan. Nijmegen kent vanaf de jaren zeventig een aantal groepen die zich inzet voor de belangen van uitkeringsgerechtigden. Deze groepen richtten zich in eerste instantie vooral op politieke partijen en waren actiegericht en niet zozeer op overleg. Vanaf eind jaren tachtig overlegt het management van de afdeling Sociale Zaken en Werk regelmatig met deze groepen en in de loop der jaren is hierin een structuur gegroeid. De voormalige Algemene bijstandswet legde vanaf 1996 het College van Burgemeester en Wethouders op uitkeringsgerechtigden te betrekken bij de ontwikkeling van het bijstandsbeleid. De Wet werk en bijstand, Wwb, kent opnieuw deze verplichting en bepaalt in artikel 47 dat de inrichting van de klantenparticipatie moet worden vastgelegd in een verordening. De Wwb moet uiterlijk 1 januari 2005 volledig worden ingevoerd.

In deze notitie wordt beschreven wat voor ons College de doelstelling en de reikwijdte van klantenparticipatie is. Er wordt een aantal verschillende vormen op een rijtje gezet voorzien van voor- en nadelen en na een beschrijving van het Nijmeegse model wordt verkend of aanpassing van dit model noodzakelijk of wenselijk is. Tenslotte stellen wij voor de huidige structuur op onderdelen aan te passen.

Wettelijk kader klantenparticipatie

De Wwb stelt weinig eisen aan de inhoud van klantenparticipatie. Er is alleen bepaald dat er een verordening moet bestaan waarin wordt opgenomen: de wijze waarop periodiek met klanten of hun vertegenwoordigers wordt overlegd, hoe de onderwerpen voor de agenda kunnen worden aangemeld en hoe de deelnemers aan het overleg worden voorzien van de benodigde informatie. In de toelichting op het artikel wordt aangegeven dat gemeenten vrij zijn in de wijze waarop participatie wordt ingericht, maar rekening moeten houden met de samenwerking met de UWV en het CWI en met nieuwe klantgroepen, zoals niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. De Wwb beoogt de participatie in één lijn te brengen met hetgeen daarover in de Suwiwetgeving is bepaald. De tekst van artikel 47 Wwb gaat uit van gestructureerd overleg. In de toelichting op de Suwiwetgeving kan men lezen dat het ook kan gaan om andere instrumenten waarmee klanten vanuit hun perspectief, ervaringen en opvattingen een inbreng kunnen hebben ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening en het beleid dat daaraan ten grondslag ligt. Richtinggevend worden in dit verband klantentevredenheidsonderzoeken en klantenpanels genoemd. Evenals bij andere onderwerpen is ook met betrekking tot participatie de Wwb regelluw. Daarmee wordt ruimte gegeven om optimaal aan te sluiten bij de lokale situatie. In de lijn van de wet geldt: niet het model is heilig, maar de effectiviteit van de participatie.

Voorwaarden en reikwijdte klantenparticipatie

Ons College hecht aan betrokkenheid van burgers bij de ontwikkeling van beleid. Vertaald naar het bijstandsbeleid betekent dit dat ons College bij de ontwikkeling van het beleid en de wijze van uitvoering, binnen de wettelijke kaders en de doelstellingen van de Wwb, zoveel mogelijk de wensen en behoeften van Nijmeegse burgers die een beroep op bijstand moeten doen, wil betrekken. Voor ons College is het van belang om door middel van participatie-instrumenten: - informatie over en inzicht te krijgen in de situatie, belangen, wensen en behoeften van de doelgroep; - beïnvloeding van de inhoud van besluiten door in overleg met de doelgroep keuzes te verkennen in de voorbereiding van een besluit; - feedback te krijgen op beleid en uitvoering. Divosa, de vereniging van directeuren sociale diensten, heeft zich in de afgelopen twintig jaar verschillende malen gebogen over de inhoud van de klantenparticipatie. In de sociale zekerheid geldt klantenparticipatie als een containerbegrip, dat onder andere wordt gebruikt als synoniem voor inspraak, medezeggenschap of beïnvloeding. Begrippen die in een zelfde richting wijzen, maar een andere intensiteit van betrokkenheid aangeven. Het onderscheid van betrokkenheid is uitgewerkt in de participatieladder, die uiteenloopt van "meeweten tot klantenzelfbestuur". Meeweten, het enkel verstrekken van informatie en uitleg over plannen, beschouwt ons College niet als een vorm van participatie, maar als een basisvoorwaarde om tot participatie te komen. Welke vorm er voor participatie ook mag worden gekozen, in de praktijk moet worden voldaan aan het drieledige doel dat ons College met participatie beoogt. Bij het bepalen van de reikwijdte van de inhoud van het klantenparticipatie in Nijmegen gaat ons College er vanuit dat klantenparticipatie niet kan leiden tot veranderingen in de bevoegdheidsstructuur van Raad, College en Management. Dat betekent dat klantenparticipatie zich beperkt tot adviseren, waarbij ons College zich verplicht gemotiveerd aan te geven waarom in voorkomende gevallen bij besluiten wordt afgeweken van het verkregen advies. Om deze adviezen te krijgen zijn er in de praktijk verschillende vormen ontwikkeld die ieder hun voor- en nadelen hebben. Divosa geeft aan dat er geen algemene conclusie te trekken valt over de meest succesvolle vorm. Voor een goede inzet van instrumenten is het van belang dat aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Belangrijk is dat participatie niet afhankelijk is van welwillendheid of willekeur, maar dat er een structuur is geregeld, waarin helder is omschreven met welk doel welke instrumenten worden ingezet, de grenzen van de participatie zijn aangegeven en dat men er op kan vertrouwen dat er een reëel zicht ontstaat op de belangen van de doelgroep. Divosa formuleert drie voorwaarden waaraan klantenparticipatie dient te voldoen: - collectieve belangenbehartiging: (representativiteit) de klanten participeren niet vanuit hun individuele belangen, maar vertegenwoordigen het klantenbestand of groepen daarbinnen. - mogelijkheid tot invloed uitoefenen: participatie houdt in dat burgers invloed moeten kunnen uitoefenen op het lokaal beleid. Klanten moeten de zekerheid hebben dat er door de gemeente serieus met hun inbreng wordt omgegaan. - wederzijdse communicatie: er dient sprake te zijn van wederzijdse communicatie, tweerichtingsverkeer tussen klanten en lokaal bestuur/uitvoering. Bij voorkeur dient er sprake te zijn van terugkoppeling naar de klanten over wat er met hun inbreng en/of adviezen is gebeurd.

Verschillende modellen

Klantenraad, bestaande uit klanten
In sommige steden functioneert een klantenraad, bestaande uit uitkeringsgerechtigden, naar het voorbeeld van de adviesraden uit de gemeentewet; in Nijmegen vergelijkbaar met de Senioren - of de Allochtonenraad. Deze raad geeft het gemeentebestuur gevraagd en ongevraagd advies, gericht op de ontwikkeling van het bijstandsbeleid en de uitvoering daarvan. De Raad wordt samengesteld uit uitkeringsgerechtigden op basis van verkiezingen of benoeming door de Gemeenteraad of het College van B&W. Om te bereiken dat de Raad representatief is voor alle uitkeringsgerechtigden wordt onderscheid gemaakt in verschillende doelgroepen binnen het klantenbestand. Uit elke doelgroep wordt een lid en eventueel een plaatsvervangend lid in de Raad opgenomen. De Raad opereert onafhankelijk van het Gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Daarbij vaak voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter die - om de continuïteit te waarborgen - voor een aantal jaren wordt benoemd. In de ondersteuning wordt doorgaans ambtelijk voorzien. De leden van een Raad ontvangen vacatiegeld of alleen een kostenvergoeding; de voorzitter krijgt vacatiegeld aangevuld met een kostenvergoeding. In een reglement wordt aangegeven welke organisaties zijn vertegenwoordigd en op welke wijze de klantenvertegenwoordigers worden gekozen, geworven en benoemd. Daarnaast wordt een aantal praktische zaken daarin geregeld. In de gemeente Eindhoven bestaat een Raad, bestaande uit klanten met een afzonderlijke voorzitter. De vergaderingen zijn openbaar en kunnen door belangstellenden worden bijgewoond. In Eindhoven ontvangen de leden vacatiegeld, gesplitst in een inkomensdeel dat wordt gekort op de uitkering. De kostenvergoeding wordt vrijgelaten. Voor de vacatiegelden van de klantenraad is een jaarlijks budget van E 18.000,- beschikbaar.

Klantenraad bestaande uit vertegenwoordigers en klanten De opzet kent dezelfde variatie als hierboven omschreven, zij het dat in de raad zitting hebben vertegenwoordigers van belangen en / of hulpverleningsorganisaties en een aantal uitkeringsgerechtigden. Er kan onderscheid worden gemaakt in verschillende doelgroepen uit het klantenbestand die in de Raad vertegenwoordigd zijn. Ook in deze vorm wordt vaak een onafhankelijk voorzitter benoemd. Bij de meeste grotere gemeenten wordt deze vorm toegepast. De voorzitter ontvangt vacatiegeld; de klanten een kostenvergoeding. Deze vorm wordt onder andere in Apeldoorn en Arnhem toegepast.

Klantenplatform

Het platform is een overlegorgaan met verschillende organisaties met een informele structuur. Het initiatief voor de samenstelling ligt (overwegend) bij de organisaties zelf en is vooral gericht op belangenbehartiging. Representativiteit wordt niet nagestreefd, maar afhankelijk van de achtergrond van organisaties kan deze wel in belangrijke mate worden bereikt. Door middel van een convenant kunnen afspraken worden gemaakt over te hanteren procedures bij en de inhoud van het overleg en kan er een structuur in worden aangebracht, bijvoorbeeld voor wat betreft de samenstelling. Een onafhankelijke voorzitter past niet in de informele structuur. Er wordt niet noodzakelijk gestreefd naar consensus of een meerderheidstandpunt in het overleg. Het gaat om die ideeën en inzichten die in het overleg naar voren komen. Het klantgroepenoverleg in Nijmegen is een voorbeeld van een klantenplatform.

Informeel klantenoverleg

Dit is een informeel regelmatig overleg met klanten en/of organisaties afzonderlijk of in een gezamenlijk overleg. Veelal gaat het om historisch gegroeid overleg, waarvoor enige basale afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld over de frequentie. Gemeenten informeren, de klanten reageren of geven advies.

Klantenpanel

Er wordt overleg gevoerd met een selectie van klanten, gericht op het verkrijgen van informatie en het peilen van reacties. Dit kan ad hoc voor bepaalde onderwerpen. Ook is het mogelijk een panel in te richten voor een langere periode, waarin alle voorkomende onderwerpen worden besproken of waarin ontwikkelingen kunnen worden gemeten. Het initiatief voor overleg en de onderwerpen die worden besproken ligt veelal bij de Gemeente, maar kan ook door klanten worden genomen.

In Nijmegen wordt gebruikt gemaakt van ad hoc panels.

Klantenonderzoek

Een klantenonderzoek kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Het kan gaan om algemene onderzoeken waarin accenten worden gelegd op verschillende facetten van beleid en uitvoering om informatie te verkrijgen. Het kan ook gaan om gerichte metingen om met name ontwikkelingen te kunnen volgen. De onderzoeken in Nijmegen betreffen tot nu toe de eerste vorm.

Kenmerken van participatievormen

|         |         |         |         |         |         |         |
|         |Klanten- |Klanten- |Informeel|Klanten- |Advies-  |Klanten- |
|         |onderzoek|panel    |         |platform |raad     |Raad     |
|         |         |         |overleg  |         |         |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Formele  |- geen   |-art. 150|- geen   |- kan    |- formele|- formele|
|Vorm     |formele  |GW       |formele  |infor-   |         |         |
|         |status   |-        |status   |meel zijn|status   |status   |
|         |         |panellede|         |         |o.b.v.   |o.b.v.   |
|         |         |n        |         |- kan    |         |         |
|         |         |geen     |         |formeel  |art. 82, |art. 82, |
|         |         |formele  |         |zijn     |91,      |91,      |
|         |         |         |         |o.b.v.   |- leden  |92 GW    |
|         |         |status   |         |         |be-      |- leden  |
|         |         |         |         |GW       |noemd    |         |
|         |         |         |         |- leden  |door     |benoemd  |
|         |         |         |         |niet     |B&W      |         |
|         |         |         |         |benoemd  |         |door B&W |
|         |         |         |         |door B&W |         |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Partici- |-        |-        |-        |- leden  |- leden  |-        |
|Peren    |steekproe|selectie |individue|van      |van      |individue|
|         |f        |uit      |le       |klanten-,|klanten-,|le       |
|         |uit      |verschill|bijstands|         |         |bijstands|
|         |klanten- |ende     |-        |belangen-|belangen-|-        |
|         |bestand  |doelgroep|klanten  |en       |en       |klanten  |
|         |         |en       |         |professio|professio|- leden  |
|         |         |of       |         |nele     |nele     |van      |
|         |         |selectie |         |organisat|organisat|klant-   |
|         |         |van      |         |ies      |ies      |organisat|
|         |         |klanten  |         |         |- plus   |ies      |
|         |         |uit een  |         |         |indivi-  |gericht  |
|         |         |zelfde   |         |         |duele    |op       |
|         |         |doelgroep|         |         |bijstands|bijstand |
|         |         |         |         |         |-        |         |
|         |         |         |         |         |klanten  |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Represent|- grote  |-        |- geen   |- geen   |- geen   |-        |
|a-       |mate     |beperkte |repr.    |repr.    |repr.    |beperkte |
|Tiviteit |van repr.|mate  van|         |         |         |mate van |
|         |         |         |         |         |         |         |
|         |         |repr.    |         |         |         |repr.    |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Vertegen-|- geen   |- geen   |- geen   |- grote  |-        |-        |
|         |ver-     |ver-     |ver-     |achterban|vertegen-|afhankeli|
|Woordigin|tegenwoor|tegenwoor|tegenwoor|         |         |jk       |
|g        |-        |-        |-        |van      |woordigin|van      |
|         |diging   |diging   |diging   |diverse  |g        |relatie  |
|         |         |         |         |klantengr|van bij- |met      |
|         |         |         |         |oe-      |stands-  |achter-  |
|         |         |         |         |pen, niet|klanten  |         |
|         |         |         |         |         |         |ban is   |
|         |         |         |         |alleen   |         |er       |
|         |         |         |         |         |         |sprake   |
|         |         |         |         |bijstand |         |van      |
|         |         |         |         |         |         |vert.    |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Intensite|-        |-        |- sterk  |-        |-        |-        |
|it       |informere|informere|         |reageren |gevraagd |gevraagd |
|Participa|n        |n        |afhankeli|-        |en       |en       |
|tie      |-        |-        |jk       |gevraagd |ongevraag|ongevraag|
|         |reageren |reageren |van      |         |d        |d        |
|         |         |         |situatie |adviseren|adviseren|adviseren|
|         |m.b.t.   |m.b.t.   |         |         |         |         |
|         |uitvoerin|uitvoerin|         |m.b.t.   |m.b.t.   |(in      |
|         |g        |g        |         |beleid en|beleid en|partner- |
|         |Abw      |Abw      |         |         |         |         |
|         |         |         |         |uitvoerin|uitvoerin|schap)   |
|         |         |         |         |g        |g        |m.b.t.   |
|         |         |         |         |Abw,     |Abw en   |beleid en|
|         |         |         |         |minima-  |minima-  |         |
|         |         |         |         |         |         |uitvoerin|
|         |         |         |         |beleid   |beleid   |g        |
|         |         |         |         |         |         |Abw en   |
|         |         |         |         |         |         |Minima-  |
|         |         |         |         |         |         |         |
|         |         |         |         |         |         |Beleid   |

4 Knelpunten

De verschillende vormen van participatie hebben ieder hun eigen voor- en nadelen.

Continuïteit

Het deelnemen aan een klantenraad stelt hoge eisen. Klanten in een klantenraad moeten onder andere kunnen abstraheren van eigen ervaringen, klachten en wensen. Daarnaast moet de klant in een klantenraad kunnen omgaan met een dubbele relatie: aan de ene kant afhankelijke klant en aan de andere kant een kritisch commentator en adviseur. Klanten die over deze vaardigheden beschikken verdwijnen meestal snel in een reïntegratietraject of een baan. Het is maar de vraag of binnen alle klantgroepen klanten te vinden zijn die in staat zijn om en zitting willen nemen in een klantenraad. Het gebrek aan continuïteit lijkt het grootste probleem voor een succesvolle klantenparticipatie. Klanten in een klantenraad vertonen een sterk verloop. Ervaringen uit diverse gemeenten bevestigen dat. Aan het verloop kan ook een positieve zijde zitten; er is weinig verstarring in het overleg. Om de gevolgen te verzachten zijn er diverse maatregelen mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld de "vergadercultuur" worden teruggedrongen en worden klanten vooral uitgenodigd om vanuit hun ervaringen te reageren. Apeldoorn heeft de verdeling in klantgroepen losgelaten. Andere gemeenten, waaronder Eindhoven, kiezen voor een opzet met plaatsvervangende leden. Een mogelijkheid zou ook kunnen zijn dat leden van de raad tijdelijk worden ontheven van de sollicitatieplicht. Het Landelijk overleg van cliëntenraden in de Sociale Zekerheid, LocSZ, waaraan diverse klantenraden deelnemen en dat dient als landelijk ondersteuningspunt, heeft met het oog op de invoering van de Wwb tien aanbevelingen geformuleerd voor lokale klantenparticipatie. Aanbeveling twee betreft de samenstelling van de klantenraad. Het LocSZ toont zich voorstander van een klantenraad (voornamelijk) bestaande uit vertegenwoordigers van organisaties om de kwaliteit en de continuïteit van het overleg te waarborgen. Bij een gemengde samenstelling van klanten en organisaties is er vaak sprake van een ongelijke positie tussen de "echte klanten" en vertegenwoordigers van organisaties vanwege het verschil in kennis en vergaderkunde. Die ongelijke positie wordt door het verloop onder klantenleden versterkt.

Deskundigheid

De vereiste deskundigheid van de deelnemers kan uiteen worden gelegd in: - ervaringsdeskundigheid; zowel ervaring met de uitvoering als ervaring in het leven met een bijstandsuitkering; - inhoudelijke deskundigheid; kennis van de wet- en regelgeving en het proces van beleidsadvisering; - bureaucratische deskundigheid; verwerven en verwerken van informatie, vergadertechnieken. De verschillende vormen van participatie leggen een andere nadruk op deze vormen van deskundigheid. De weging van dit element is mede afhankelijk van de intentie die men heeft met klantenparticipatie of bij het bepalen van een mix van instrumenten. Knelpunten naar participatievormen

|         |         |         |         |         |         |         |
|         |Klanten- |Klanten- |Informeel|Klanten- |Advies-  |Klanten- |
|         |onderzoek|panel    |         |platform |raad     |raad     |
|         |         |         |klanten- |         |         |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|         |         |         |overleg  |         |         |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Continuït|- geen   |- bij ad |- sterk  |- beperkt|- beperkt|-        |
|eit      |probleem |hoc-     |afhankeli|         |         |problema-|
|         |(n.v.t.) |panel    |jk       |problema-|problema-|         |
|         |         |geen     |van      |         |         |tisch    |
|         |         |probleem |participa|tisch    |tisch    |van-     |
|         |         |- bij    |nten     |omdat    |omdat    |wege hoog|
|         |         |vast     |         |klant-   |professio|         |
|         |         |panel    |         |organisat|nele     |verloop  |
|         |         |         |         |ies      |en klant-|         |
|         |         |enigszins|         |deelnemer|         |         |
|         |         |         |         |s        |organisat|         |
|         |         |problema-|         |leveren  |ies      |         |
|         |         |         |         |         |deelnemer|         |
|         |         |tisch    |         |         |s        |         |
|         |         |         |         |         |leveren  |         |
|                                                                      |
|Deskundigheid                                                         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Bureaucra|- niet   |-        |- gering |- van    |- van    |- van    |
|-        |van      |enigszins|         |groot    |groot    |groot    |
|Tische   |belang   |         |belang   |belang   |belang   |belang   |
|Vaardighe|         |van      |-        |- veelal |- veelal |-        |
|den      |         |belang   |desk.afha|         |         |aanwezig |
|         |         |-        |n-       |aanwezig |aanwezig |         |
|         |         |aanwezig |kelijk   |         |         |na       |
|         |         |na       |van deel-|         |         |scholing |
|         |         |scholing |         |         |         |         |
|         |         |         |nemers   |         |         |         |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Ervarings|- in     |- in     |- in     |- in     |- in     |- in     |
|des-     |grote    |grote    |grote    |enige    |beperkte |grote    |
|Kundighei|mate     |mate     |mate     |mate     |mate     |mate     |
|d        |aanwezig |aanwezig |aanwezig |aanwezig |aanwezig |aanwezig |
|         |         |         |         |         |         |         |
|Inhoudeli|- niet   |- in     |-        |- in vrij|- in zeer|-        |
|jke      |van      |beperkte |afhankeli|grote    |grote    |aanwezig |
|Deskundig|belang   |         |jk       |mate     |mate     |na       |
|heid     |- zeer   |mate     |van      |aanwezig |aanwezig |scholing |
|         |beperkt  |aanwezig |deelnemer|         |         |         |
|         |         |na       |s        |         |         |         |
|         |aanwezig |scholing |         |         |         |         |
De schema's zijn ontleend aan Betrokken Beraad, een uitgave van Divosa in samenwerking met het Nederlands Centrum voor Sociaal Beleid, oktober 1997.

Uit het voorgaande blijkt dat elk instrument bijna ingebakken voor- en nadelen heeft. De nadelen kunnen worden gecompenseerd door de flankerende inzet van een ander instrument. Een mix van instrumenten lijkt daarmee het meest ideale model.


5 Het Nijmeegs model

In het Nijmeegse model voor klantenparticipatie wordt een aantal instrumenten naast elkaar ingezet.

Klantgroepenoverleg

De gemeente Nijmegen kent al bijna 15 jaar een klantgroepenoverleg, waarin maandelijks beleids- en uitvoeringszaken worden gesproken. Momenteel nemen aan het klantgroepenoverleg deel: Unitas, Het Inter Lokaal, Tumap, Sociaal raadslieden, BWN/Arcon, FNV, Vereniging Vluchtelingenwerk Nijmegen, Comité Alleenstaande Bijstandsouders, Dekenaat en Diaconie. Bureau Rechtshulp en de ANBO nemen niet actief deel aan het overleg, maar ontvangen wel de vergaderstukken. Op verzoek van de wethouder is in 2001 de vertegenwoordiging namens de allochtone klanten uitgebreid. Van de zijde van de Gemeente nemen deel: het hoofd van de afdeling Sociale Zaken en Werk, die tevens als technisch voorzitter fungeert en een medewerker van de unit Juridische Zaken van SoZaWe. Het verslag, de agendering en de verspreiding van stukken wordt verzorgd door het secretariaat van de afdeling SoZaWe. In voorkomende gevallen worden medewerkers van de beleidsafdeling Samenlevingsopbouw, Werk en Inkomen of afdeling SoZaWe uitgenodigd voor een toelichting op een onderwerp. Vanaf de oprichting van het bedrijfsverzamelgebouw in 2000 worden ook uitvoeringszaken van het CWI en Balans besproken. Een deel van de vergadering wordt bijgewoond door de vestigingsmanager van het CWI en het hoofd van het gemeentelijk centrum voor inkomensondersteuning Balans. Vanaf de tweede helft 2003 is ook het UWV in het overleg vertegenwoordigd. In de klantgroepen kan grofweg een scheiding worden gemaakt tussen specifieke belangengroepen, brede belangengroepen en juridische hulpverleningsorganisaties. Bijna alle organisaties hebben spreekuren, waardoor zij een breed zicht hebben op de problematiek en beleving van uitkeringsgerechtigden. Het overleg wordt gevoerd in een mix van professionaliteit en politieke visie. De adviezen zijn vaak gericht op beleid en de wijze van klantbenadering. Voorstellen van enig belang worden - nog voordat ons College hierover besluit - in het overleg besproken en het standpunt van de klantgroepen wordt in het voorstel verwoord. Er wordt gemotiveerd aangegeven wanneer ons College adviezen niet overneemt. De klantgroepen behouden zich individueel het recht voor om in de Raadscommissie hun standpunten te bepleiten en hier wordt ook met regelmaat gebruik van gemaakt..

Na de gemeentelijke reorganisatie in 1999 is er in het kader van de scheiding tussen beleid en uitvoering gewerkt met een afzonderlijk beleidsoverleg naast het maandelijkse uitvoeringsoverleg. Op praktische gronden is deze scheiding in 2003 losgelaten, maar zal opnieuw moeten worden bezien in het licht van de reorganisatie van de Directie Inwoners.

In 2003 is afgesproken dat de wethouder Werk en Inkomen, tweemaal per jaar een afzonderlijk overleg voert met de klantgroepen. In een protocol is vastgelegd hoe klantgroepen onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, in welke fase van de besluitvorming met de klantgroepen wordt gesproken en op welk moment informatie moet worden ontvangen. Dit protocol is laatstelijk in juni 2003 herzien en is als bijlage toegevoegd aan deze notitie.

Klantenparticipatie is tot nu toe als onderdeel beschouwd van het handhavingsbeleid als een middel om de dienstverlening af te stemmen op de wensen van de klant, waardoor o.a. de nalevingsbereidheid wordt bevorderd. In handhavingsbeleidsplan 1999 is de structuur van het klantgroepenoverleg beschreven. Het College is opgedragen een protocol vast te stellen waarin kwaliteitsnormen en termijnen zijn vastgelegd die een plaats hebben gekregen in de beschrijving van werkprocessen in het kwaliteitshandboek. Ook is toen besloten tot het houden van klantenpanels en de frequentie van het klantentevredenheidsonderzoek te verhogen naar eenmaal per twee jaar.

Het klantgroepenoverleg is een vorm een klantenplatform. De samenstelling en inhoud van het overleg zijn historisch gegroeid met name onder invloed van de deelnemende organisaties. In overleg met de Gemeente is daarin structuur aangebracht. De klantgroepen ontvangen geen vergoeding voor hun werk in het overleg. Voor zover zij subsidie ontvangen van de Gemeente is deze niet specifiek gericht op hun deelname in het klantgroepenoverleg. De ambtelijke ondersteuning, logistiek van de vergadering, het verslag en het uitzetten en bewaken van opdrachten kost op jaarbasis E 6000,-.

Klantenpanels

Sinds 1999 worden klantenpanels gehouden over specifieke onderwerpen. Klanten praten daarin over ervaringen en formuleren aanbevelingen voor veranderingen met betrekking tot beleid en uitvoering. De vertegenwoor-diging van de Gemeente is beperkt tot de organiserende medewerkers, het hoofd van de afdeling SoZaWe en een of twee inhoudelijke medewerkers. De onderwerpen worden bepaald door het management van de Directie Inwoners, al of niet in overleg met de klantgroepen. Klanten kunnen zich na een algemene oproep melden voor deelname of worden uitgenodigd op basis van een willekeurige selectie uit het klantenbestand, afgestemd op het onderwerp. De organisatie van de panels wordt verzorgd door het communicatiebureau van de Directie Inwoners. Van de panels wordt een uitgebreid verslag gemaakt, voorzien van aanbevelingen, dat wordt toegestuurd aan de deelnemers, de wethouder en het management. Het management geeft aan wat zij met de aanbevelingen wil gaan doen voor zover deze de uitvoering betreffen. Uitkomsten met betrekking tot beleid worden voorgelegd aan ons College. Een uittreksel van het verslag wordt opgenomen in een klantbrief met informatie over acties die naar aanleiding van het panel worden ondernomen. Recent zijn een drietal panels gehouden met oudere bijstandsvrouwen over de sollicitatieplicht en de ondersteuning die zij daarbij wenselijk vinden. Aan een van deze panels heeft ook de wethouder deel genomen. Eerder zijn onder andere panels gehouden over alleenstaande bijstandsouders, klantbenadering door SoZaWe en een expertmeeting allochtonen. De uitkomsten van klantenpanels zijn vaak praktisch van aard, maar liggen doorgaans in een lijn met de signalen en de adviezen die door de klantgroepen worden afgegeven. De deelnemers namens de Gemeenten voelen wel een verschil in intensiteit tussen de vergaderingen met de klantgroepen en de panels waarin klanten rechtstreeks hun ervaringen en wensen uiten. De organisatie van één panel kost gemiddeld E 2000,-.

Klantentevredenheidsonderzoek
Uw raad heeft in 1999 de frequentie van het klantentevredenheidsonderzoek verhoogd van vijf naar eens per twee jaar om actuele ontwikkelingen beter te kunnen volgen. In 2001 is het laatste onderzoek uitgevoerd; het rapport is in het voorjaar 2002 uitgebracht. In het laatste onderzoek zijn ook elementen van de dienstverlening van het CWI betrokken. Voor de onderzoeken wordt een begeleidingscommissie gevormd, waaraan ook een of twee vertegenwoordigers uit het klantgroepenoverleg deelnemen. In maart is gestart met de voorbereiding van een nieuw klantenonderzoek dat dit najaar wordt opgeleverd. De kosten van een tweejaarlijks onderzoek bedragen gemiddeld E 10.000,-. Sinds 1997 voert het CWI een aantal werkzaamheden uit voor de Gemeente Nijmegen. Volgens een landelijke opzet monitort het CWI de tevredenheid van klanten.

Andere instrumenten

Naast de ervaringen van klanten meet DIW zelf of de dienstverlening aan de gestelde kwaliteitsnormen voldoet. De resultaten hiervan worden opgenomen in de managementrapportages. Klachten en bezwaarschriften hebben een signaalfunctie. De klachtencoördinator maakt een eigen jaarverslag. Naast de omschreven instrumenten voor klantenparticipatie die zich richten op uitkeringsgerechtigden in het algemeen kent de Gemeente Nijmegen een ondernemingsraad van Stichting Uitzicht, die naast het overleg met het management van de stichting ook met enige regelmaat overlegt met de wethouder en inspreekt in de Raadscommissie. De belangen van de ID-werknemers worden behartigd door het comité Beter ID.


6 De waardering van het Nijmeegse model

Afgezien van de inbreng van de nieuwe doelgroepen, herintredende vrouwen en ANW-gerechtigden, geven de Wwb en Suwi-wetgeving geen aanleiding om het model aan te passen. Helemaal toeval is dit niet, omdat de Nijmeegse ervaringen met klantenparticipatie zijn betrokken bij de ontwikkeling van de participatie in Suwi. De vraag is of er op inhoudelijke gronden een reden is om het Nijmeegse model aan te passen. Om die vraag te beantwoorden wordt teruggegrepen op de drie in paragraaf 2 beschreven kenmerken voor een goede participatie: representativiteit, invloed, wederzijdse communicatie en op de aangegeven knelpunten uit het vorige schema. Zoals aangegeven bestaat het Nijmeegse model voor klantenparticipatie uit een mix van drie instrumenten. - Representativiteit: de meeste klantgroepen hebben een eigen spreekuur of op een andere wijze contact met de achterban, op basis waarvan zij inzicht hebben in de wensen en problemen van klanten. Zij spreken wel met ruggespraak, maar niet met last. Door de combinatie van breed werkende organisaties en een aantal doelgerichte organisaties is een aanvaardbaar niveau van vertegenwoordiging van alle klantgroepen bereikt, met uitzondering van de groep herintredende vrouwen en de ANW-gerechtigden. Bij klantenonderzoeken wordt getracht om in de respondenten een afspiegeling van de opbouw van het klantenbestand te bereiken. Voor de klantenpanels geldt het aantal deelnemende klanten, tussen de 15 en 20 deelnemers, vaak gekozen uit de doelgroep die betrokken is bij het onderwerp. - Invloed: de wijze van invloed is niet uitsluitend af te meten aan het aantal keren dat adviezen van klanten worden overgenomen. Als dit wel zo was, zou dit ook iets kunnen zeggen over het vermogen van bestuur en ambtenaren om van "buiten naar binnen" te kijken. Metingen van klantentevredenheid kunnen een indicatie bieden voor de mate waarin het is gelukt beleid en uitvoering aan te sluiten op de wensen van de klanten. De scores zullen echter meer worden bepaald door de kwaliteit van de uitvoeringsorganisatie en de waardering van de klant van zijn eigen situatie, als dat zij een maat zijn voor de invloed die via klantenparticapitie is uitgeoefend. De invloed van de klantenparticipatie blijkt uit de wijze waarop het overleg wordt gevoerd en het gevoel dat de deelnemers er aan over houden. Aan de hand van de verslaglegging van het klantgroepenoverleg en de panels en de wijze waarop standpunten en argumenten een plaats krijgen in de college- en raadsvoorstellen, kan worden aangetoond dat de inhoud van besluiten duidelijk wordt beïnvloed door de uitkomsten van klantenparticipatie. - Wederzijdse communicatie: op basis van het protocol, de opzet van Raads- en Collegevoorstellen en het feit dat de klantgroepen in de Raadscommissies hun standpunten bepleiten is het voor de direct betrokkenen transparant op welke wijze wordt omgegaan met de invloed van klantenorganisaties. Echter het is de vraag of in een breder verband duidelijk is hoe de klantenparticipatie verloopt. Uit het laatste klantentevreden- heidsonderzoek van 2002 blijkt dat slechts 9% van de klanten het klantgroepenoverleg kent. Naar andere mogelijkheden, zoals panels of het kunnen inspreken in de raadscommissie is niet gevraagd. - Continuïteit: de samenstelling van het klantgroepenoverleg ondervindt op dit punt geen problemen (afgezien van de vertegenwoordiging van het platform voor bijstandsouders). In tegendeel, voor sommige organisaties nemen dezelfde personen al een groot aantal jaren deel aan het klantgroepenoverleg. Het bezwaar in Nijmegen zou eerder kunnen zijn dat er te weinig verschuivingen zijn. - Deskundigheid: als het gaat om inhoudelijke en bureaucratische deskundigheid scoort het klantgroepenoverleg hoog. Door de professionele en politieke insteek van de meeste klantgroepen komt de ervaringsdeskundigheid minder naar voren. Dit wordt zichtbaar in het verschil met de klantenpanels, waar de ervaringsdeskundigheid de boventoon voert.


7 Mogelijkheden tot verbeteringen van het Nijmeegs model

Het Nijmeegse model voor klantenparticipatie is nooit geëvalueerd, anders dan dat de deelnemende klantgroepen daarover om hun mening is gevraagd. In 1999 en 2003 hebben zij aangegeven tevreden te zijn en is besloten tot enige aanpassingen in het protocol. In 1999 hebben ook ons College en uw Raad geen aanleiding gezien om de inrichting van het klantgroepenoverleg te wijzigen. Wel zijn toen klantenpanels als instrument toegevoegd. De reden voor de toevoeging was om meer informatie, signalen en reacties te krijgen vanuit de ervarings-deskundigheid door rechtstreeks met klanten te overleggen. Voor- en nadelen van de verschillende vormen moeten in het Nijmeegs model in de samenhang van instrumenten worden beoordeeld. Ons College is van mening dat de participatie ten aanzien van programma Werk en Inkomen oplevert wat ermee wordt beoogd. Met de inzet van de verschillende instrumenten wordt in voldoende mate informatie over en inzicht verkregen in de situatie, belangen en behoeften van Nijmegenaren die op ondersteuning zijn aangewezen. Bij relevante besluiten worden in het voorbereidingstraject keuzemogelijkheden verkend in overleg met de doelgroep. Minder tevreden is ons College over de mate waarin feedback wordt gegeven op beleid en uitvoering. Dat is echter niet zozeer een kwestie van klantenparticipatie, maar omdat in het algemeen weinig structureel aandacht wordt gegeven aan de evaluatie van beleid. Ook al is ons College in het algemeen tevreden met de huidige inrichting van het Nijmeegse model voor klantenparticipatie, de invoering van de nieuwe Wet werk en bijstand maakt het noodzakelijk om het eerder geformuleerde bijstandsbeleid kritisch tegen het licht te houden. Wij willen de klantenparticipatie daarvan niet uitzonderen. Onderstaand wordt een aantal mogelijkheden tot verbetering geschetst, op basis waarvan wij uw Raad voorstellen doen tot aanpassingen van het huidige model..

Samenstelling klantgroepenoverleg
Het klantgroepenoverleg geeft gevraagd en ongevraagd advies aan Ons College en aan het management van de directie Inwoners met betrekking tot het beleid en de uitvoering van het beleid op het gebied van werk en inkomen. Het bezwaar tegen de huidige samenstelling van het klantgroepenoverleg zou kunnen zijn, dat dit nagenoeg enkel bestaat uit vertegenwoordigers en niet uit klanten zelf. De inbreng van ervaringsdeskundigheid ontbreekt in het overleg. Dit roept de vraag op of er sprake is van belangenbehartiging of van participatie en of in verband daarmee het niet beter zou zijn structureel overleg te voeren met de klanten zelf, bijvoorbeeld in de vorm van een klantenraad. Mede gebaseerd op ervaringen in andere gemeenten betwijfelen wij of er een voldoende representatieve raad kan worden samengesteld, waarin voldoende kundige klanten alle te onderscheiden klantengroepen vertegenwoordigen. Ons College hecht aan voldoende deskundigheid en continuïteit in het overleg en is om die reden voorstander van de huidige opzet en deze met de onderstaande voorgestelde wijzigingen te formaliseren in de verordening klantenparticipatie Werk en Inkomen.. Om de onafhankelijkheid van het klantgroepenoverleg en de gelijkwaardigheid van partijen daarin te bevorderen stelt Ons College voor om met ingang van 2005 het klantgroepenoverleg te laten voorzitten door een onafhankelijke voorzitter. Naast het voorzitten van de vergadering krijgt deze een taak in het voorbereiden van de agenda en het bewaken van de uitvoering van toezeggingen, die in de vergadering worden gedaan. Door de voorzitter ook een vergelijkbare taak te geven bij de uitvoering van de klantenpanels, wordt een verbinding gelegd tussen het klantgroepenoverleg en de panels, waaraan wel klanten deelnemen. De voorzitter ontvangt op declaratiebasis een vergoeding voor de gemaakte uren en kosten. Hiervoor zal een post van E 5000 worden opgenomen in de beheerskosten Wwb. De voorzitter zal door ons College worden benoemd voor een periode van vier jaar, gehoord de leden van het klantgroepenoverleg. Aan de voorzitter wordt een werkbudget toegekend van E 5000, eveneens te financieren uit de beheerskosten Wwb, voor de kosten die het klantgroepenoverleg maakt ten behoeve van communicatie, eigen onderzoek, en deskundigheidsbevordering. De procedures in het huidige protocol voor het klantgroepenoverleg, dat onderdeel zal uitmaken van de nog op te stellen verordening klantenparticipatie, moeten in verband met de onafhankelijke voorzitter worden aangepast. Ook de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de voorzitter en de wijze van werving en benoeming moeten in de verordening worden geregeld. Wij hebben ook behoefte om de bezetting van het overleg te stroomlijnen door de vertegenwoordiging per organisatie te beperken tot een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger, die niet tegelijkertijd beiden aan een vergadering kunnen deelnemen. Bij nieuwe taken, nieuwe doelgroepen of een nieuw specifiek beleid zou ons College de bevoegdheid willen hebben tijdelijk of permanent het klantgroepenoverleg uit te breiden met vertegenwoordigers van specifieke groepen. Ons College wil van die bevoegdheid gebruik maken na het klantgroepenoverleg over het voorstel tot uitbreiding te hebben gehoord. Gezien alle veranderingen in het kader van gesubsidieerde arbeid wil ons College met onmiddellijke ingang het klantgroepenoverleg voor een periode van twee jaar uitbreiden met een vertegenwoordiger namens de werknemers met een gesubsidieerde baan. De ondernemingsraad van de Stichting Uitzicht en het Comité Beter ID worden gevraagd in onderling overleg een vertegenwoordiger aan te wijzen. De deelname van de Sociaal Raadslieden dateert nog van voor de gemeentelijke reorganisatie. Sinds 1999 maken de afdeling Sociale Zaken en Werk en de Sociaal Raadslieden deel uit van dezelfde directie. Om die reden wil ons College de Sociaal Raadslieden terugtrekken uit het klantgroepenoverleg met ingang van 1 juli 2004. Door een andere organisatie van de Directie Inwoners krijgen de ervaringen en signalen van de Raadslieden structureel een plaats in de interne reflectie op beleid en uitvoering. Ons College vindt het belangrijk om in de voorbereiding van besluiten reeds kennis te nemen van de standpunten van het klantgroepenoverleg. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin ons College eerst richting wil bepalen alvorens een voorstel aan een klantgroepenoverleg voor te leggen. In zo'n situatie wordt afgeweken van het protocol en zal ons College gemotiveerd aangeven wat daarvoor de reden is.

Klantenonderzoek
Ook met een frequentie van twee jaar is een klantenonderzoek moeilijk in te zetten als een meetinstrument voor het volgen van ontwikkelingen. Met het voorbereiden, uitvoeren van het onderzoek en het opleveren van een rapport is doorgaans een half jaar gemoeid. De inhoud van het huidige onderzoek wordt vooral bepaald door de frequentie. Als het tijd is voor een nieuw onderzoek worden onderwerpen gezocht die de moeite van het onderzoeken waard zijn. De evaluatie van beleid is in het algemeen in Nijmegen slecht ontwikkeld. Voor zover dit al gebeurt, hebben ervaringen van burgers of klanten daarin nauwelijks een plaats. Het terrein van Werk en Inkomen vormt hierop geen uitzondering. Voor het monitoren van de stadswinkel is een programma ontwikkeld, waarmee men door een beperkt aantal enquêtes ontwikkelingen actueel kan volgen. Een dergelijke systematiek kan voor andere vormen van gemeentelijke diensten worden gebruikt. Zoals naar aanleiding van het rekenkameronderzoek door uw raad is besloten moeten meetpunten voor beleidsevaluatie vooraf in de beleidsvoorstellen worden vastgelegd. Daarbij kan ook worden bepaald op welke wijze wordt gemeten. Klantentevredenheid kan daarvan een onderdeel uitmaken. Ons College stelt voor in de toekomst af te zien van het houden van de algemeen tweejaarlijkse klantentevredenheidsonderzoek en het budget dat daarvoor beschikbaar is, in te zetten voor het meten van klantentevredenheid in het kader van de evaluatie van specifieke beleidsmaatregelen, eventueel aangevuld met meer algemene onderzoeken. Het onderzoek van 2004 kan worden gebruikt als een nulmeting om later de effecten van het nieuwe beleid onder de Wwb te meten.

Klantenpanels
Ook klantenpanels kunnen worden ingezet als instrument bij het evalueren van beleid en uitvoering. Daarnaast blijft het panel een belangrijk middel om informatie van klanten te krijgen over hun situatie voor de ontwikkeling van nieuw beleid. Om het gesprek tijdens het panel goed te stroomlijnen en een eventuele dominantie van uitvoerders of beleidsmakers te voorkomen, stellen wij voor om de panels te laten leiden door een onafhankelijke voorzitter, bij voorkeur de voorzitter van het klantgroepenoverleg. De voorzitter is tevens verantwoordelijk voor de inhoud van het verslag, dat door een medewerker van de directie Inwoners wordt gemaakt en kan als heeft een rol in het bewaken van het vervolg van de uitkomsten van de panels. De onderwerpen voor klantenpanels worden in overleg tussen de betrokken wethouder, de voorzitter van het klantgroepenoverleg en het management van de directie Inwoners bepaald. Het instrument is in de afgelopen jaren nauwelijks ingezet. Een frequent gebruik van het instrument klantenpanel draagt er toe bij dat klanten daadwerkelijk meer invloed krijgen op de ontwikkeling van beleid en uitvoering. Klantenparticipatie als zodanig wordt daardoor voor klanten beter zichtbaar en klanten worden zich meer bewust van de eigen beïnvloedingsmogelijkheden. Om door middel van klantenpanels klantenparticipatie tot een levend instrument te maken, stellen wij voor jaarlijks tenminste een panel te organiseren. Om de inzet van meerdere panels mogelijk te maken, willen wij een budget beschikbaar stellen van E 6.000,-, te financieren uit de beheerskosten Wwb.

Nieuwe doelgroepen, zoals de niet-uitkeringsgrechtigden en ANW-ers hebben op basis van rijksbeleid recht op ondersteuning bij hun arbeidsreïntegratie van gemeenten. Er bestaat echter weinig inzicht in de wensen van de doelgroep op dit vlak en de belemmeringen die worden ervaren. Voor zover bekend zijn er geen groepen die belangen van met name de niet-uitkeringsgerechtigden behartigen en mochten ze er wel zijn, dan hebben deze groepen zulke specifieke belangen dat voor hen opname in het klantgroepenoverleg niet interessant is. Om zicht te krijgen op de wensen en behoeften van ANW-ers en niet-uitkeringsgerechtigden ten aanzien van hun arbeidsintegratie stelt ons College voor nog in 2004 een klantenpanel voor deze groep te organiseren.


8 Werkgevers

Voor het realiseren van de uitstroomdoelstelling is de afdeling Sociale Zaken en Werk afhankelijk van werkgevers. Zeker in de samenwerkingsrelatie SoZaWe - CWI zijn werkgevers ook als klanten te beschouwen, met eigen wensen en behoeften. Om deze behoeften beter in beeld te brengen is recent een werkgeversproject gestart, waaraan deelnemen het CWI, de afdeling Economische Zaken en de afdeling Sociale Zaken en Werk en een aantal stakeholders uit de kring van werkgevers. Doel van dit project is om de dienstverlening van de Gemeente beter af te stemmen op de behoeften van werkgevers en beter zicht te krijgen op de lokale werkgelegenheidsontwikkelingen zodat het economisch en het arbeidsmarkt beleid beter op elkaar kunnen worden afgestemd om meer vacatures binnen te krijgen en om de match tussen vacatures en werklozen te verbeteren. Deze vorm van specifieke klantenparticipatie zal niet worden opgenomen in de verordening.

Samenvattend stellen wij u voor te beslissen:


1. met ingang van 2005 een onafhankelijke voorzitter te benoemen voor het Klantgroepenoverleg - die tevens optreedt als voorzitter voor de klantenpanels - en de kosten hiervan ad. E 5000 per jaar te financieren uit de beheerskosten Wwb. Daarnaast aan deze voorzitter een werkbudget toe te kennen van E 5000 per jaar, eveneens te financieren uit de beheerskosten Wwb, voor het betalen van kosten van communicatie, onderzoek, deskundigheidsbevordering en overige kosten.


2. de huidige samenstelling van het Klantgroepenoverleg - Unitas, Het Inter- Lokaal, Tumap, BWN/Arcon, FNV, Vereniging Vluchtelingenwerk Nijmegen, Comité Alleenstaande Bijstandsouders, Dekenaat en Diaconie, Bureau Rechtshulp en de ANBO met uitzondering van de Sociaal Raadslieden - vast te leggen in een verordening en te bepalen dat de vertegenwoordiging is beperkt tot een vertegenwoordiger en een plaatsvervangend vertegenwoordiger per organisatie, die niet beiden tegelijkertijd aan een vergadering kunnen deelnemen.


3. bij nieuwe taken, nieuwe doelgroepen of een nieuw specifiek beleid voor bestaande doelgroepen, ons College de bevoegdheid te geven het Klantgroepenoverleg tijdelijk of permanent uit te breiden met vertegenwoordigers van specifieke groepen, waarbij ons College van deze bevoegdheid gebruik zal maken na het Klantgroepenoverleg over het voorstel tot uitbreiding te hebben gehoord.


4. dat in plaats van het algemeen tweejaarlijks klantentevredenheidsonderzoek de klanttevredenheid te meten in het kader van de evaluatie van specifiek beleid, eventueel aangevuld met meer algemeen opgezette onderzoeken en het voor het algemeen klantentevredenheidsonderzoek beschikbare budget hiervoor in te zetten .


5. in voorkomende gevallen klantenpanels in te zetten als een instrument bij beleidsevaluaties, met dien verstande dat er per kalenderjaar tenminste een klantenpanel wordt georganiseerd.


6. jaarlijks een budget ter grootte van E 6.000,- ter beschikking te stellen voor het organiseren van maximaal drie klantenpanels, ten laste van de beheerskosten Wwb.


7. in 2004 een klantenpanel te organiseren om zicht te krijgen op de behoeften van ANW- en niet-uitkeringsgerechtigden en de belemmeringen die zij bij de arbeidsreïntegratie ervaren.


8. ons College op te dragen op basis van deze notitie en het protocol in de bijlage, een verordening klantenparticipatie Werk en Inkomen op te stellen en deze ter besluitvorming aan te bieden voor de vergadering van de Gemeenteraad in juli 2004.

In de meeste landelijke documenten worden de termen cliënt en cliëntparticipatie gebruikt. In Nijmegen wordt het woord klant gebezigd. Daarvoor is gekozen omdat het woord cliënt het beeld oproept van de persoon voor wie gezorgd wordt. In het kader van een meer zakelijke benadering wordt de klant gezien als afnemer van producten en diensten.

Bijlage

Protocol Klantgroepenoverleg

Juli 2003

Dit protocol bevat afspraken voor het overleg en de samenwerking tussen de gemeente Nijmegen, het Stedelijk Platform en klantgroepen over de beleidsvorming Werk en Inkomen en voor het overleg tussen de uitvoeringsorganisaties in het gebouw Mariënbeurs Werk en Inkomen en de klantgroepen over de uitvoering van het beleid Werk en Inkomen.

De klantgroepen zijn belangenbehartigende en hulpverlenende organisaties op het gebied van werk / werkloosheid en inkomen / uitkering in Nijmegen. Op dit moment nemen de volgende organisaties aan het overleg deel: werklozencentrum Unitas, Het Inter Lokaal, Platform alleenstaande ouders in de bijstand, TUMAP, BWN, VVN, FNV afdeling Nijmegen, Sociaal Raadslieden, Dekenaat en Diaconie.

Uitgangspuntenoverleg
Tweemaal per jaar overleggen de klantgroepen met de wethouder Werk en Inkomen. Naast de wethouder nemen deel aan het overleg een medewerker van de afdeling SaWi en een procescoördinator van de afdeling Sociale Zaken en Werk.

In dit overleg worden uitgangspunten besproken voor de voorgenomen beleidsvoorstellen in de periode volgend op het overleg. De overeengekomen uitgangspunten zullen expliciet worden benoemd in de voorstellen aan het college of de raad, of worden opgenomen in een voor een voorstel specifiek opgestelde uitgangspuntennotitie.

De agenda en de verslaglegging worden verzorgd door de afdeling Sociale Zaken en Werk. Deelnemers aan het overleg kunnen onderwerpen op de agenda laten plaatsen tot 10 dagen voor de datum van het overleg. Ook klantgroepen kunnen voorstellen doen die in het overleg worden besproken. De agenda en de bijbehorende stukken worden een week voor de datum van het overleg aan de deelnemers toegestuurd. Ook aan het begin van de vergadering kunnen agendapunten worden ingebracht. Het verslag van de vergadering zal binnen twee weken nadat het overleg heeft plaats gehad worden toegestuurd aan de deelnemers.

Klantgroepenoverleg
Elke maand vindt er een klantgroepenoverleg plaats. De agenda van dit overleg kent drie onderdelen:
1. raads- en collegevoorstellen en beleidsevaluaties,
2. uitvoeringsoverleg CWI, UWV en uitstroom,
3. SoZaWe en Balans

Behalve de vertegenwoordigers van de hierboven vermelde klantengroepen nemen deel aan het overleg voor onderdeel 1 een beleidsmedewerker van de afdeling SaWi en de steller(s) van agendeerde voorstellen; voor onderdeel 2 de vestigingsmanager van het CWI en de vestigingsmanager van de UWV en bij onderwerpen betrokken medewerkers; voor onderdeel 3 het hoofd van de afdeling SoZaWe, de unitleider Balans, de coördinator richtlijnen, de communicatieadviseur SoZaWe en bij onderwerpen betrokken medewerkers. De NIM en Bureau Rechtshulp ontvangen de agenda met bijbehorende stukken en nemen incidenteel deel aan het overleg.

De agenda van het overleg en de verslaglegging worden verzorgd door het directiesecretariaat van de afdeling Sociale Zaken en Werk. Het hoofd van de afdeling SoZaWe zit het klantgroepenoverleg voor. Deelnemers aan het overleg kunnen onderwerpen op de agenda laten plaatsen tot 10 dagen voor de datum van het overleg. Ook klantgroepen kunnen vorstellen doen die in het overleg worden besproken. De agenda en de bijbehorende stukken worden een week voor de datum van het overleg aan de deelnemers toegestuurd. Ook aan het begin van de vergadering kunnen agendapunten worden ingebracht. Bij elk agendapunt wordt aangegeven of onderwerpen ter informatie of ter consultatie zijn ingebracht.

Ten behoeve van het overleg onderdeel 1 overlegt het hoofd van de afdeling SaWi aan het begin van elk kalenderjaar een jaarplanning met daarop de belangrijkste beleidsproducten en evaluaties.

Klantgroepen worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij de beleidsontwikkeling.

In overleg met de klantgroepenoverleg kan worden bepaald voorafgaand aan een voorstel een uitgangspuntennotitie te maken, voor zover deze uitgangspunten niet zijn besproken in het uitgangspuntenoverleg.

Een voor het klantgroepenoverleg relevant raads- of collegevoorstel of uitgangspuntennotitie wordt voorafgaand aan de behandeling in het college in het klantgroepenoverleg besproken. De opvattingen van het klantgroepenoverleg worden ter kennis gebracht van het college en de raad bij de behandeling van het voorstel en de steller van het voorstel geeft beargumenteerd aan wat er met de voorstellen en inbreng van de klantgroepen is gebeurd.

Klantgroepen behouden zich het recht voor hun standpunten toe te lichten in de vergadering van de raadscommissie.

Voor de onderdelen 2 en 3 worden besluiten of voorgenomen besluiten geagendeerd die belangrijke gevolgen hebben voor de klanten van de uitvoeringsorganisaties, of bezoekers van de Mariënbeurs Werk en Inkomen, voor zover deze besluiten tot de competentie horen van het plaatselijke management. In ieder geval worden geagendeerd uitvoeringsrichtlijnen SoZaWe/Balans, de uitkomsten van klantenonderzoeken, inrichting van het voor het publiek toegankelijke deel van het gebouw, dienstverleningsconcepten etc. Het management van de organisaties in de Mariënbeurs Werk en Inkomen zal beargumenteerd aangeven wat met de inbreng van klantgroepen gebeurt. Per onderdeel wordt een agendapunt signaleringen opgevoerd, waarin algemene klachten of onduidelijkheden in de dienstverlening kunnen worden besproken. Indien deze signaleren twee weken voorafgaande aan de vergadering zijn gemeld, zullen ter vergadering de resultaten van een onderzoek en het standpunt van het management met betrekking tot het onderwerp worden gemeld.


---- --
Collegevoorstel
Advies: Openbaar

Onderwerp
|Notitie verantwoording Wet werk en bijstand 2004                           |
Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouders
L. Scholten
|Samenvatting                                    |
|Met de komst van de WWB maakt de rijksoverheid  |
|een terugtrekkende beweging ten gunste van de   |
|controlerende taak van de gemeenteraad. De raad |
|zal moeten aangeven waarop zij (de voortgang)   |
|van de resultaten die ons college heeft         |
|gerealiseerd wil controleren. Om de risico's in |
|de uitvoering van de WWB tijdig te kunnen       |
|ondervangen, is het noodzakelijk dat deze tijdig|
|worden gesignaleerd en gerapporteerd. Hierdoor  |
|is het mogelijk om tijdig te kunnen (bij)sturen |
|in het proces van uitvoering en om de aanwezige |
|risico's te reduceren. Het doel van deze notitie|
|is om een aantal belangrijke aandachtsvelden met|
|betrekking tot de beheersing van de             |
|bedrijfsvoering de revue te laten passeren.     |
|Voorstel om te besluiten                        |
|De notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand  |
|2004 vast te stellen.                           |
|1 = "1" "(" "(" ( Besluitvorming aan de Raad 0 =|
|"1" "(" "(" ( Formele advisering van de Raad    |
|Besluit B&W d.d.  nummer:                       |
|Conform advies                                  |
|Aanhouden                                       |
|Anders, nl.                                     |
IBW-nummer

|Directie/afdeling,      |
|ambtenaar, telefoonnr.  |
|N841, D. Ederveen, 2208 |
|Datum ambtelijk voorstel|
|                        |
|21 april 2004           |
|Registratienummer       |
|4.26309                 |
|Directies  | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|           | |akko| |    |
|           | |ord | |    |
|,          | |    | |    |
|,          | |    | |    |
|Verantwoordelijke       |
|directie:               |
|F. Brink,  | |    | |    |
|N840       | |    | |    |
|Z. van Koot| |    | |    |
|en, N800   | |    | |    |
|Directeur  | |    | |    |
|           | |    | |    |
|           | |Para| |Datu|
|           | |af  | |m   |
|Procescoörd| |    | |    |
|inatie     | |    | |    |
|Gemeentesec| |    | |    |
|retaris    | |    | |    |
|Portefeuill| |    | |    |
|ehouder    | |    | |    |
|           | |    | |    |
Inleiding

Doelstelling

Argumenten

Financiën

Juridische aspecten

Communicatie

Uitvoering


---- --
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel
9 juni 2004 /

Onderwerp
Notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand 2004

Programma / Programmanummer
Inkomen / 3230

Portefeuillehouder
L. Scholten

Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
27 april 2004

Samenvatting
Met de komst van de WWB maakt de rijksoverheid een terugtrekkende beweging ten gunste van de controlerende taak van de gemeenteraad. Uw gemeenteraad zal zelf moeten aangeven waarop u (de voortgang) van de resultaten die ons college heeft gerealiseerd wil controleren. Om de risico's in de uitvoering van de WWB tijdig te kunnen ondervangen, is het noodzakelijk dat deze tijdig worden gesignaleerd en gerapporteerd. Hierdoor is het mogelijk om tijdig te kunnen (bij)sturen in het proces van uitvoering en om de aanwezige risico's te reduceren.

Het doel van deze notitie is om kort en krachtig een aantal belangrijke aandachtsvelden met betrekking tot de beheersing van de bedrijfsvoering de revue te laten passeren. Aangezien de financiële risico's voor de gemeenten aanzienlijk zijn toegenomen met de invoering van de WWB is een adequate interne beheersing van het gehele proces van essentieel belang. Om hieraan een goede invulling te geven zijn inrichting van (verbijzonderde) interne controle en tijdige periodieke betrouwbare informatiestromen noodzakelijk. Op deze wijze is het mogelijk om tijdig in het proces van uitvoering te kunnen (bij)sturen en maatregelen te kunnen nemen om daarmee het proces te kunnen blijven beheersen.

De notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand 2004 geeft hiervoor de kaders weer.

Voorstel om te besluiten

1. De notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand 2004 vast te stellen.

Aan de Raad van de gemeente Nijmegen

Inleiding

Per 1 januari 2004 is de minimumvariant van de WWB in Nijmegen ingevoerd. De volledige invoering van de WWB is gepland op 1 januari 2005. Om deze implementatie in goede banen te leiden, is het "Plan van aanpak Wet Werk en Bijstand Nijmegen" opgesteld. Één van de in dit plan vermelde op te leveren stukken is deze notitie "Verantwoording Wet Werk en Bijstand 2004". De belangrijkste reden voor het verschijnen van deze notitie is gelegen in de terugtrekkende beweging van de rijksoverheid ten gunste van de controlerende taak van de gemeenteraad.

Doelstelling

Het doel van de notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand is om inzicht te geven in de kaders met betrekking tot de beheersing van de bedrijfsvoering rondom de WWB. Als gevolg van de gewijzigde rol van de gemeenteraad, is zij uiteindelijk het controlerende en (bij)sturende orgaan geworden. In de notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand is uitgewerkt met behulp van welke middelen de gemeenteraad aan deze taken invulling gaat geven met het doel om de risico's in beeld te brengen en te mitigeren.

Argumenten

De financiele risico's zijn voor de gemeenten aanzienlijk toegenomen met de invoering van de WWB. Gemeenten hebben immers de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB gekregen. De eerste 10% overschrijding van het verkregen budget WWB zijn voor rekening van de gemeente zelf. In dit kader is reeds een notite opgesteld met betrekking tot een dit doel dienende risicovoorziening van van 10% van de totale verwachte uitgaven. Eventueel is bij overschrijding van deze grens aanvullende financiering door de rijksoverheid mogelijk. Daarnaast is de rechtmatigheidsgrens verlaagd tot 1%. Gemeenten zijn verplicht om bij een overschrijding van dit percentage de rijksoverheid middels het zogenaamde "Verslag over de Uitvoering (VodU) in te lichten.

Door bovenstaande argumenten is het nog meer dan voorheen zaak om risico's in de uitvoering van de WWB tijdig te kunnen ondervangen. Het is noodzaak om deze tijdig te signaleren en te rapporteren, zodat het mogelijk is om tijdig te kunnen (bij)sturen in het proces van uitvoering.

Financiën

N.v.t.

Juridische aspecten

Het is van groot belang om onderscheid te maken in enerzijds de "wettelijke uitvoering WWB" en anderzijds de "gemeentelijke uitvoering WWB", omdat de gemeenteraad naast de in de wet- en regelgeving vastgestelde criteria zelf aanvullende criteria kan vaststellen. Deze laatste maken geen onderdeel uit van de verslaggeving richting het ministerie en vallen derhalve ook niet onder de verplichte accountantscontrole. Overigens kan dit laatste op verzoek van de gemeenteraad wel onderdeel van de accountantscontrole gaan uitmaken.

Communicatie

N.v.t.

Uitvoering

Bijlage(n):

De van belang zijnde bedrijfsprocessen zullen op de nieuwe situatie worden aangepast.

College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,

De Burgemeester, De Secretaris,

mevr. dr. G. ter Horst ir. H.K.W. Bekkers Bijlage(n): Notitie verantwoording Wet Werk en Bijstand 2004


---- --
Notitie Verantwoording

Wet Werk en Bijstand (WWB)

2004

Inhoudsopgave

Blz.


1 Inleiding 3


2 Intern controleplan WWB 2004 en rapportage 4


3 Verantwoording gemeenteraad 4


3.1 Periodieke rapportage met de bevindingen verbijzonderde interne controle 4
3.2 Verloop van financiële middelen/fondsen en de productiecijfers 5


4 Verantwoording ministerie 5


4.1 Financieel beeld 5

4.2 Verslag over de uitvoering (VodU) 5


5 Ter afsluiting 6

Inleiding

Per 1 januari 2004 is de minimumvariant van de WWB in Nijmegen ingevoerd. De volledige invoering van de WWB is gepland op 1 januari 2005. Om deze implementatie in goede banen te leiden, is het "Plan van aanpak Wet Werk en Bijstand Nijmegen" opgesteld. Één van de in dit plan vermelde op te leveren stukken (zie paragraaf 3.6.1) is deze notitie "Verantwoording Wet Werk en Bijstand (WWB) 2004".

Het doel van deze notitie is om kort maar krachtig in één notitie een aantal belangrijke aandachtsvelden met betrekking tot de beheersing van de bedrijfsvoering de revue te laten passeren. Aangezien de financiële risico's voor de gemeenten aanzienlijk zijn toegenomen met de invoering van de WWB is een adequate interne beheersing van het proces van uitvoering van essentieel belang. Om hieraan een goede invulling te kunnen geven zijn inrichting van (verbijzonderde) interne controle en tijdige periodieke betrouwbare informatiestromen (waaronder managementrapportages) noodzakelijk. Op deze wijze is het mogelijk om tijdig in het proces van uitvoering te kunnen (bij)sturen en maatregelen te kunnen nemen om daarmee het proces te kunnen blijven beheersen.

In deze notitie "Verantwoording Wet Werk en Bijstand (WWB) 2004" worden achtereenvolgens de volgende aandachtsvelden nader uitgewerkt: . Intern controleplan WWB 2004 en rapportage . Verantwoording gemeenteraad
. Verantwoording ministerie

Intern controleplan WWB 2004 en rapportage

Het ministerie van SZW heeft een "harde financiële norm" neergelegd bij de gemeenten. Ten opzichte van vorig jaar is deze aanzienlijk aangescherpt. Concreet houdt dit in dat gemeenten verplicht zijn om bij een tekortkoming met een financiële omvang van meer dan 1% ten opzichte van de verrichte betaling bij het ministerie te melden middels het zogenaamde "Verslag over de Uitvoering (VodU)" (zie hoofdstuk 5). In hoeverre dit inhoudt dat gemeenten mogelijk gekort gaan worden op de verkregen financiële middelen is nog niet duidelijk. Het motto "voorkomen is beter dan genezen" is hier echter wel op zijn plaats. Temeer omdat gemeenten onder andere de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WWB krijgen. Immers de eerste 10% overschrijding van het verkregen budget WWB zijn voor eigen risico en dus rekening van de gemeente. Eventueel is bij overschrijding van deze grens aanvullende financiering mogelijk. Kortom de financiële risico's zijn aanzienlijk toegenomen voor de gemeenten.

Om de risico's in de uitvoering van de WWB tijdig te kunnen ondervangen, is het noodzakelijk dat deze tijdig worden gesignaleerd en gerapporteerd. Hierdoor is het mogelijk om tijdig te kunnen (bij)sturen in het proces van uitvoering. Door het tijdig nemen van gerichte acties en maatregelen kan het financiële risico ten aanzien van de 1% worden beheerst en tot een minimum worden teruggebracht. Het financiële risico van overschrijding van de 10% norm, wordt met behulp van de verbijzonderde interne controle niet ondervangen. Hiervoor is het instrument managementrapportage een middel (zie paragraaf 3.2).

De specifieke uitgangspunten voor deze verbijzonderde interne controle ten aanzien van de WWB zijn vastgelegd in een daarvoor opgesteld intern controleplan. Op basis van de geformuleerde uitgangspunten in dit interne controleplan is het mogelijk om een gefundeerd en verantwoord oordeel te formuleren over de rechtmatigheid van de uitvoering van de WWB. Geconstateerde tekortkomingen zullen periodiek worden gerapporteerd evenals aanbevelingen ter reducering hiervan in de toekomst. Het intern controleplan WWB 2004 wordt in een afzonderlijke notitie nader uitgewerkt.

Verantwoording gemeenteraad

Met de invoering van de WWB is ook de rol van de gemeenteraad gewijzigd. Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 is de gemeente zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de WWB en draagt zij de financiële risico's. Uiteindelijk is het de gemeenteraad die stuurt en controleert. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen is het noodzakelijk dat de gemeenteraad periodiek wordt geïnformeerd omtrent de stand van zaken. In principe zijn de informatiestromen richting de gemeenteraad in 2 hoofdcategorieën onder te brengen. Dit zijn:

a) Periodieke rapportage met de bevindingen verbijzonderde interne controle. b) Ontwikkeling van de financiële middelen/fondsen WWB en rapportage van de productiecijfers (managementrapportages).


1 Periodieke rapportage met de bevindingen verbijzonderde interne controle

Deze periodieke rapportage valt uiteen in enerzijds een rapportage in het kader van de wettelijke uitvoering WWB en anderzijds in het kader van de verantwoording aan de Raad, omdat de gemeenteraad naast de in de wet- en regelgeving vastgestelde criteria zelf aanvullende criteria kan vaststellen. Deze laatste maken geen onderdeel uit van de verslaggevingsplicht richting het ministerie en vallen derhalve ook niet onder de verplichte accountantscontrole. Overigens kan dit laatste op verzoek van de gemeenteraad wel onderdeel van de accountantscontrole gaan uitmaken. Om de wettelijke uitvoering en de gemeentelijke verantwoording van elkaar gescheiden te houden zullen van beiden de bevindingen en conclusies afzonderlijk worden gerapporteerd aan de gemeenteraad.

Bovenstaande periodieke rapportages zijn een onderdeel van het intern controleplan WWB 2004. Dit controleplan wordt in een afzonderlijke notitie nader uitgewerkt.


2 Ontwikkeling van de financiële middelen/fondsen WWB en rapportage van de productiecijfers (managementrapportages)

Naast de bevindingen en conclusies naar aanleiding van de uitgevoerde verbijzonderde interne controle is periodiek inzicht in de actuele stand van zaken ten aanzien van de financiële middelen/fondsen en de productiecijfers een belangrijk sturingselement. Hierbij zijn niet alleen de baten/lasten en de productiecijfers tot en met het moment van tussentijdse afsluiting van belang, maar meer nog de verwachtingen voor de rest van het (boek)jaar (prognoses). Deze inzichten zijn voor een belangrijk deel bepalend voor de toekomstige ontwikkelingen in de financiële middelen/fondsen en de productiecijfers en daarmee voor het te volgen beleid. Immers als tussentijds wordt gesignaleerd dat met uitvoering van het huidige beleid een overschrijding van het WWB budget het gevolg is (op basis van de prognoses), dan is het in een vroegtijdig stadium nog mogelijk om het beleid te herzien om daarmee de geprognosticeerde overschrijding van het WWB budget te voorkomen. Want zoals eerder vermeld is de eerste 10% overschrijding van het budget voor rekening van de gemeente.

Kortom door deze informatie samen te vatten in periodieke (maandelijkse) managementrapportages kan zowel inzicht worden gegeven in de huidige als de verwachte stand van zaken. Op deze wijze kunnen toekomstige mee- cq tegenvallers in een vroeg (tijdig) stadium worden onderkend en kunnen tijdig acties in het huidige beleid worden ondernomen om op deze ontwikkelingen in te spelen. Belangrijk aspect hierbij is dat prognoses gegeven zullen moeten worden door de betreffende budgethouders, evenals een analyse van de verschillen.

Middels deze werkwijze is ook hier sprake van beheersing van het proces van uitvoering.

Verantwoording ministerie

Richting het ministerie dient na afloop van het boekjaar verslag te worden gedaan over de uitvoering van de WWB. In het kader van beheersing heeft dit verslag geen toegevoegde waarde, omdat het een verantwoordingsstuk achteraf is en bijsturing niet meer mogelijk is. Het is zogezegd een sluitstuk. Logischerwijs dient de verantwoording richting het ministerie een voortvloeisel te zijn van hetgeen is beschreven in voorafgaande hoofdstukken. Bij een adequate tussentijdse beheersing van de bedrijfsvoering, dienen er bij het opstellen van "Financieel beeld" en het "Verslag over de Uitvoering (VodU)" geen "onverwachte verrassingen" meer aan het licht te komen. In onderstaande paragrafen zullen beide verslagen nader worden toegelicht.


1 Financieel beeld

Dit financiële verslag dient verplicht te worden ingevuld en maakt onderdeel uit van de accountantscontrole. De financiële informatie die hierin dient te worden verantwoord betreft het Werkdeel, het Inkomensdeel en de Bijzondere bijstand. De informatie die hierin wordt gevraagd wordt tussentijds middels de maandrapportage in beeld gebracht en bewaakt.

Het model "Financieel beeld" is opgenomen als bijlage bij het controle- en rapportageprotocol WWB 2004.


2 Verslag over de uitvoering (VodU)

Het verslag over de uitvoering bevat een aantal onderdelen. Afhankelijk van de onderzoeksresultaten zijn de onderdelen al dan niet verplicht. De belangrijkste zijn de onderdelen één en twee. Kort gezegd komt deze informatie uit de bevindingen en conclusies naar aanleiding van de uitgevoerde verbijzonderde interne controle omtrent de 1% (zie hoofdstuk 3). Naast deze eerdergenoemde onderdelen is er nog een derde onderdeel. Dit betreft de bestuurlijke mededeling. Hierin dient het college van Burgemeester en wethouders een aantal zaken expliciet te verklaren. Dit onderdeel valt overigens niet onder de accountantscontrole.

Het model "Verslag over de uitvoering (VodU)" is opgenomen als bijlage bij het controle- en rapportageprotocol WWB 2004.

Ter afsluiting

Uit deze notitie mag duidelijk zijn geworden dat de beheersing van de bedrijfsvoering een absolute noodzaak is om de toegenomen financiële risico's naar aanleiding van de invoering van de WWB te kunnen beheersen. In deze notitie is aangegeven welke controlemiddelen de gemeente hiervoor kan inzetten om de risico's in beeld te brengen en te mitigeren. Vanzelfsprekend werken deze alleen als zij ook daadwerkelijk in de praktijk worden gebruikt en op de juiste wijze worden toegepast.

Tot slot nog de opmerking dat ook dit geen statisch geheel is, maar voortdurend moet worden beoordeeld op de juiste werking en de toereikendheid ervan. Zonodig kunnen (tussentijds) aanpassingen worden gedaan om de ingezette middelen effectief en efficiënt te kunnen blijven toepassen.


---- --