Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toespraak van de minister van Verkeer en Waterstaat, Karla Peijs, bij de jaarvergadering van de NIWO, in Den Haag op 13 mei 2004 om 17.00 uur.

Dames en heren,

Er wordt over Nederland wel eens badinerend gesproken als een land van dozenschuivers. We zouden ons ten onrechte vastklampen aan onze positie als distributieland, terwijl de transportsector maatschappelijk meer zou kosten dan die economisch oplevert. Volgens mij is dat een grove misvatting. Het maatschappelijk belang van transport gaat namelijk veel verder dan de sector zelf. Een gezonde vervoerssector is voor een economie van levensbelang. De vraag is voor mij dan ook niet of we in de toekomst van het Nederlandse wegvervoer moeten investeren, maar hoe.

Voor ik over die toekomst begin het thema van deze bijeenkomst zeg ik graag kort iets over de historische achtergrond van het Nederlandse wegvervoer. Ik kom zo vanzelf ook op de positie van de NIWO. Net na de Tweede Wereldoorlog was de vervoersmarkt streng gereguleerd. De NIWO speelde daar een belangrijke rol in. In 1946 is de stichting NIWO opgericht om vergunningen te verlenen aan vervoerders die de grens over wilden. Let wel: zonder zon ontheffing was internationaal vervoer niet toegestaan! Daarnaast stelde de NIWO ook de tarieven voor vervoer vast en hield ze toezicht op de prijzen.

Begin jaren vijftig werd de Wet Autovervoer Goederen doorgevoerd. Centraal daarin stond een stelsel van vergunningen voor een vastgestelde vervoerscapaciteit. De overheid reguleerde dus niet langer de prijzen, maar probeerde de omvang van vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. De NIWO was nog steeds de instantie die de vergunningen verleende.

Pas in 1992 kwam de huidige Wet Goederenvervoer over de Weg in de plaats van de oude wet. Daarmee werd het capaciteitsregime ingeruild voor een systeem gebaseerd op concurrentievoorwaarden. Je zou kunnen zeggen dat dat de liberalisering van de Nederlandse vervoersmarkt betekende. Sindsdien is de regelgeving op het gebied van wegvervoer steeds meer een Europese zaak geworden. En ook in Brussel zijn we op dit moment hard op weg om de verschillende vervoerssectoren te liberaliseren.

De NIWO verleent ondertussen ook in de geliberaliseerde markt nog vergunningen, nu gebaseerd op kwalitatieve eisen van vakbekwaamheid, kredietwaardigheid en betrouwbaarheid. En dat geeft wederom een goed beeld van hoe de overheid met de vervoersmarkt om wil gaan. De markt moet zoveel mogelijk ongehinderd zn werk kunnen doen, maar wel binnen zekere maatschappelijke randvoorwaarden. We bemoeien ons dus niet meer met tarieven of vervoerscapaciteit, maar waar nodig willen we de markt nog altijd een beetje kunnen bijsturen.

Parallel aan de liberalisering maakt de NIWO zelf ook een ontwikkeling door. De NIWO voert tegenwoordig publieke taken uit op enige afstand van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dat maakt van de NIWO een zelfstandig bestuursorgaan een zogeheten ZBO. Sinds midden jaren negentig streeft de Rijksoverheid er naar om ZBOs zo veel mogelijk publiekrechtelijk te organiseren. Ondanks haar publieke taken is de stichting NIWO echter nog steeds privaatrechtelijk ingericht. De afgelopen twee jaar hebben we samen onderzocht mijn ministerie en u of dat moet veranderen. U weet dat ik er uiteindelijk voor gekozen heb om de NIWO niet om te vormen: ik vind dat nu een veel te ingrijpende operatie. Mochten we het takenpakket van de NIWO uitbreiden, dan ga ik daar wel opnieuw naar kijken.

Maar ook zonder verandering van de juridische status zal er wel wat moeten veranderen in de organisatie van de NIWO. Ik zou de stichting graag meer zien als een uitvoeringsorgaan van de overheid, en minder als een soort brancheorganisatie van marktpartijen. Dat past volgens mij beter bij de moderne verhouding tussen markt en overheid zoals je die nu in veel geliberaliseerde sectoren ziet, waarbij een ZBO als een soort marktmeester de naleving van de spelregels bewaakt.

Ik vind om te beginnen dat een ZBO zich zou moeten beperken tot publieke taken. Brancheorganisaties zijn bijvoorbeeld prima in staat om de belangen van de sector te behartigen en te promoten. Dat hoeft de NIWO niet te doen. Daarnaast zou ik het ministeriële toezicht op de stichting beter willen organiseren. Die heeft immers publieke belangen onder haar hoede! Ik wil daarvoor een aantal bevoegdheden in de wet opnemen. Tot slot wil ik de samenstelling van het bestuur onder de loep nemen. Sinds 1993 is die niet meer veranderd, terwijl de NIWO ondertussen een stuk kleiner is geworden. Er zijn nu veertien bestuursleden op 38 formatieplaatsen: dat is vrij veel. Ook ziet de branche er wat anders uit dan toen. We zullen dus moeten kijken of de bestuurssamenstelling nog steeds representatief is. Daarnaast vind ik het belangrijk dat het bestuur deskundig is. Vooral juridische en financiële kennis en ervaring zijn van belang, misschien ook van deskundigen van buitenaf. Het voordeel van mensen van buiten de branche is bovendien dat je de schijn van marktprotectie vermijdt. Dat komt de geloofwaardigheid van de marktmeester de NIWO dus alleen maar ten goede!

Zo kom ik vanzelf op het thema van vandaag: de toekomst van het goederenvervoer over de weg. Om te beginnen iets over de noodzaak van spelregels in een liberale markt. Ik heb aan het begin van mijn verhaal duidelijk gemaakt dat ik de positie van Nederland als dé transport- en distributiespecialist van Europa met hand en tand zal verdedigen, maar dat ik wel wil nadenken over hoe we het Nederlandse wegvervoer groot houden. Goederenvervoer is van enorm belang als smeerolie van onze economie en samenleving: om producenten met elkaar te verbinden, leveranciers met winkels, en als gunstige vestigingsfactor voor allerhande dienstverlenende bedrijven. Maar vrachtvervoer heeft ook een keerzijde. Steeds grotere goederenstromen, congestie, milieuproblemen, veiligheidsrisicos: ze zijn onlosmakelijk met de sector verbonden. Daarom zijn er corrigerende spelregels nodig om de balans tussen de maatschappelijke kosten en baten van het wegvervoer positief te houden.

Die spelregels worden in toenemende mate in Brussel vastgesteld. En dat is een goede zaak, want het goederenvervoer is bij uitstek een grensoverschrijdende sector. Het is dus wel zo efficiënt als de regels waar bedrijven aan moeten voldoen hetzelfde zijn in al de landen waar hun wagens komen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan tolheffing en andere vormen van beprijzing. Daarnaast concurreren vervoersbedrijven rechtstreeks met ondernemingen in het buitenland. Met gelijke regels kunnen al die bedrijven onder dezelfde voorwaarden op de markt opereren. Dat is wel zo eerlijk.

In de Wet Goederenvervoer over de Weg de wet uit 1992 waar ik het eerder over had is er nog voor gekozen om een aantal zaken strenger te regelen dan Europa voorschreef. We zijn er inmiddels wel achter dat dat vooral een handicap oplevert voor Nederlandse bedrijven. Daarom zijn we nu de wet aan het herzien om de verschillen ongedaan te maken. Ik zal er in Brussel alles aan doen om ook in andere opzichten een gelijk speelveld voor elkaar te krijgen. Europese regels formuleren is een goed begin, maar vervolgens moeten de lidstaten ze wel hetzelfde interpreteren en even streng controleren. Bovendien moeten we ons steeds afvragen of al die regelgeving wel nodig is. Het afschaffen van overbodige regels en administratieve lasten is daarom een van de prioriteiten tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap.

En nu we het toch over de EU hebben: ook in een ander opzicht zal de toekomst van het Nederlands wegvervoer sterk door Europa worden beïnvloed. Met de uitbreiding van de Unie krijgt de interne markt er 75 miljoen nieuwe consumenten bij. Dat levert enorme kansen op voor het Nederlandse bedrijfsleven. Tegelijkertijd neemt natuurlijk ook de concurrentie toe. Transportondernemingen uit Centraal-Europa kunnen hun diensten vaak tegen veel lagere tarieven aanbieden. Daar staat tegenover dat Nederlandse bedrijven veel expertise in huis hebben over complexe distributiesystemen en hooggespecialiseerde diensten aanbieden. Ik heb tijdens bezoeken aan de nieuwe lidstaten gezien dat een aantal Nederlandse vervoersbedrijven daarmee nu al een sterke positie heeft veroverd op de nieuwe markt in het oosten. Ik ben er daarom vast van overtuigd dat het Nederlandse wegvervoer met kwalitatief sterke en innovatieve producten een grote toekomst heeft.

Dames en heren,

Als ik over de toekomst van het wegvervoer nadenk, zie ik dus niet een land dat domweg dozen schuift. Ik zie wel initiatiefrijke en innovatieve bedrijven die concurreren op kwaliteit in een transparante en eerlijke Europese markt. Ik zie een sector die zijn blik ook over de weg heen richt op het water; een goede ontwikkeling die de beste logistieke oplossing garandeert. Ik zie bovendien een sector die de Nederlandse samenleving meer tot lust is dan tot last. En ik zie de NIWO als effectief uitvoeringsorgaan dat in staat is de vervoersmarkt in goede banen te leiden.

Dank u wel.