Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA `s-GRAVENHAGE Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/04/23890
Onderwerp Datum
vragen over Stichting FVP 14 mei 2004
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de leden van de CDA-
fractie en de PvdA-fractie een aantal vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd, naar
aanleiding van mijn brief (Kamerstukken II 2003/04, 29 268, nr. 15), waarin informatie over de
Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering is gegeven.
Alvorens in te gaan op de concrete vragen hecht ik er aan om nogmaals te memoreren dat mijn
verantwoordelijkheid ten opzichte van het FVP beperkt is, namelijk tot het beoordelen van de
vraag of de Stichting FVP zich houdt aan de algemene doelstelling dat de middelen gebruikt dienen
te worden voor aanvullende pensioenvoorzieningen van werknemers of hun nagelaten betrekkingen
en desgewenst, op verzoek van de SER, aan de financiering van onderzoeken inzake aanvullende
pensioenen. Dat betekent dat ik voor de beantwoording van een groot aantal door u gestelde
vragen bij het FVP te rade ben gegaan.
Beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie
ad 1.
De leden van de CDA-fractie vragen in te gaan op de vermogenspositie van de Stichting FVP en
de ontwikkelingen van uitgaven en inkomsten, los van de overweging om IOAW-gerechtigden al
dan niet toe te voegen aan de doelgroep.
Het eigen vermogen van de Stichting FVP is de afgelopen jaren sterk gedaald. Eind 2000 bedroeg
het eigen vermogen 1,9 miljard, eind 2003 1,3 miljard.
De Stichting heeft uitsluitend inkomsten uit beleggingen. Daartegenover staan de uitgaven, zijnde de
bijdragen voor pensioenopbouw ten behoeve van werkloze werknemers en hun nabestaanden en
de uitvoeringskosten. Het betreft hier uitgaven voor werkloze werknemers van 40 jaar en ouder.
De pensioenlasten van deze categorie zijn hoger dan de pensioenlasten van jongere werkloze
werknemers.
2
Jaarlijks wordt ten behoeve van de FVP-doelgroep een in de loop der jaren sterk wisselend
bedrag uitgekeerd. Omtrent de omvang in de komende jaren zijn nauwelijks uitspraken te doen.
Het ligt echter in de lijn der verwachtingen dat het niveau van de uitkeringen bij een ongewijzigde
formulering van de Bijdrageregeling in de komende jaren zal stijgen, gelet op de toegenomen
werkloosheid.
Sinds 1999 wordt jaarlijks een zogeheten ALM-studie (Asset-Liability Management) uitgevoerd,
waarin aan de hand van macro-economische scenario's projecties gemaakt worden van het
mogelijke verloop van toekomstige inkomsten en uitgaven. Daaruit is naar voren gekomen dat de
uitgaven de inkomsten zullen overtreffen. Dit is niet toe te schrijven aan de beleggingsactiviteiten,
maar aan de omstandigheid dat de regeling, gegeven de omvang van de doelgroep en het
verstrekkingenniveau, leidt tot een zodanig volume aan uitkeringen dat dit niet uit de
beleggingsopbrengsten bekostigd kan worden. Deze tendens is al enkele jaren zichtbaar en komt
ook in de diverse ALM-studies naar voren.
ad 2.
De leden van de CDA-fractie vragen waar op wordt gedoeld met de opmerking in mijn
bovengenoemde brief, dat "het immers zelfs de vraag is hoe lang het FVP zijn bestaande taken kan
blijven uitvoeren". Hiermee wordt gedoeld op hetgeen is vermeld in de brief van de Stichting FVP
van 9 februari 2004, die als bijlage bij mijn brief is gevoegd en het advies van de Stichting van de
Arbeid over de toekomst van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Publ.nr.1/95). Meer
inhoudelijk zal op deze vraag ingegaan worden bij de beantwoording van vraag 7.
ad 3.
Op de vraag van de leden van de fractie van het CDA naar de verwachtingen omtrent de
toekomstontwikkelingen van de Stichting FVP in relatie tot de vernieuwing van de sociale
zekerheid en pensioenen op de korte en lange termijn, kan ik melden dat deze niet hoog gespannen
zijn. Zoals ook in het verleden reeds aangegeven, ben ik er, op grond van de mij door de Stichting
FVP verstrekte inlichtingen, van overtuigd dat de bijdrageregeling voortzetting pensioenverzekering
bij werkloosheid eindig is. Met name de vernieuwing van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
is hierop van invloed. Ook de stijging van de pensioenpremies spelen hierbij een rol. De Stichting
FVP heeft hierop ook gewezen in haar eerdergenoemde brief van 9 februari 2004.
Beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie
ad 4.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het komt het dat de financiële positie van de Stichting
zorgwekkend is terwijl de beurskoersen op dit moment ruim twee keer zo hoog zijn als in 1990?
Niet alleen de beursontwikkelingen, maar ook de ontwikkelingen van de omvang van de
uitkeringslasten zijn bepalend voor de vermogenspositie van de Stichting FVP.
In de jaren negentig waren de baten en lasten redelijk in evenwicht en nam het vermogen toe.
Na 2000 is het stichtingsvermogen sterk teruggelopen door een combinatie van oorzaken. Aan de
inkomstenkant had de Stichting te maken met lage rente en een daling op de aandelenbeurzen. Aan
de uitgavenkant was sprake van een oplopende werkloosheid, stijgende pensioenpremies, een
oplopende loonontwikkeling en het feit dat rentestandkortingen wegvielen en ambtenaren tot de
---
FVP-regeling werden toegelaten. De `eindigheid' van de Stichting vloeit voort uit het feit dat er
geen andere inkomsten zijn dan de beleggingsinkomsten. De structurele beleggingsinkomsten zijn
niet bij machte om én de voortzetting van de werkloosheidsopbouw bij te houden én als het ware
het reële vermogen op peil te houden. Omdat de omvang van het vermogen daalt kunnen de
beleggingsopbrengsten niet meer toereikend zijn. Op een gegeven moment is er dan ook geen
vermogen meer voor de FVP-uitkeringen.
Benadrukt moet worden dat de `eindigheid' van de Stichting FVP voortvloeit uit een combinatie
van omstandigheden: een bijdrageregeling die zeer gevoelig is voor conjuncturele ontwikkelingen,
een afwezigheid van contribuanten en een afhankelijkheid van beleggingsopbrengsten die ook weer
afhankelijk zijn van economische omstandigheden. De conjunctuurgevoeligheid van de Stichting
wordt hierdoor versterkt.
De Stichting FVP heeft kortlopende verplichtingen, zodat slechts in beperkte mate in aandelen
wordt belegd.
De portefeuille van de Stichting bestaat sinds maart 2001 voor 70% uit obligaties en voor 30% uit
aandelen. Vóór 2000 was een aanmerkelijk lager gedeelte in aandelen belegd. Gedurende de jaren
negentig kon dus slechts in beperkte mate (gemiddeld was voor 9.25 % van het totaal vermogen
belegd in aandelen1) van de ontwikkelingen op de aandelenmarkten geprofiteerd worden.
De huidige samenstelling vloeit voort uit de ALM-studie(s). In deze studies wordt een relatie
gelegd tussen de omvang van de verplichtingen van de Stichting en het daarbij behorende
risicoprofiel van de beleggingsportefeuille. Obligaties hebben over een reeks van jaren bezien een
lager rendement dan aandelen, doch hebben een significant lagere koersgevoeligheid c.q. risico dan
aandelen.
Het gaat dus om de koersgevoeligheid van de totale portefeuille. Dit is van belang omdat te allen
tijde aan de uitkeringsverplichtingen van de Stichting moet kunnen worden voldaan. Uit de ALM-
studies blijkt dat de ontwikkeling van de totale financiële positie van de Stichting (dus de
levensduur van de Stichting FVP) in belangrijke mate verklaard wordt door de ontwikkeling van
de werkloosheid en de macro-economische omstandigheden.
ad 5.
De leden van de PvdA-fractie verwijzen naar de brief waarin wordt gesteld dat de financiële
positie van de Stichting is verzwakt omdat de werkloosheid stijgt en de pensioenpremies stijgen.
Zij vragen hoe groot de meevallers waren in de jaren negentig toen de werkloosheid en de
pensioenpremies veel lager waren. En wat er met dat geld is gebeurd.
Er was geen sprake van meevallers in begrotingstechnische zin. Ondanks de relatief lage
pensioenpremies in de jaren negentig waren de baten net voldoende om de lasten te kunnen
financieren. Door de stijgende werkloosheid en hogere pensioenlasten zal de resultatenrekening de
komende jaren een tekort laten zien. Het tekort wordt gefinancierd uit het stichtingsvermogen.
1 Besluit 1991 12% van het normvermogen
Besluit 1995 15% van het normvermogen
Besluit 1999 20% van het eigen vermogen
Besluit 2000 30% van het totaal vermogen
4
ad 6.
De leden van de PvdA-fractie stellen dat de brief van de Stichting FVP alleen een kwalitatieve
duiding van haar financiële positie bevat. Zij vragen hoe de financiële positie van de Stichting zich
sinds 1990 heeft ontwikkeld? Ook vragen zij wie er verantwoordelijk is voor het externe toezicht
op het vermogensbeheer van de Stichting en hoe die situatie was voor de privatisering en erna?
Tevens vragen zij wat de rol van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is als het om
toezicht gaat en de rol van de sociale partners. Vervolgens vragen zij wie verantwoordelijk is voor
de financiële situatie waarin de FVP terecht is gekomen en of dit mvoorkomen had kunnen
worden.
Het verloop van het eigen vermogen van de Stichting FVP is als volgt (in miljoenen euro's):
1990 1612.5 1997 1863.1
1991 1671.9 1998 1802.7
1992 1713.6 1999 1924.2
1993 1760.2 2000 1905.2
1994 1703.6 2001 1771.7
1995 1721.9 2002 1416.3
1996 1772.4 2003 1322.1
In de jaren negentig was er per saldo sprake van een vermogenstoename c.q. waren de baten
hoger dan de lasten. Ingaande 2001 is er sprake van een drastische daling van het eigen vermogen.
Voor de privatisering per 1 januari 1999, was het FVP rekenplichtig aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en diende de bijdrageregeling te worden goedgekeurd door de
ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën.
In artikel 5 van de Wet privatisering FVP is het toezicht opgedragen aan de Pensioen- &
Verzekeringskamer. De Pensioen- & Verzekeringskamer houdt toezicht op de bestuurlijke
organisatie, op de uitvoering van de FVP-bijdrageregeling en op het vermogensbeheer in relatie tot
verplichtingen van de Stichting FVP.
De rol van sociale partners is geregeld in het derde lid van artikel 2 van genoemde wet: het bestuur
van de stichting is in gelijke verhouding samengesteld uit in de Sociaal Economische Raad
vertegenwoordigde gezamenlijke centrale werkgeversorganisaties en gezamenlijke
werknemersorganisaties. Zij zijn verantwoordelijk voor de Stichting FVP en daarmee ook voor
haar financiële situatie. De vraag of de financiële situatie voorkomen had kunnen worden, lijkt
negatief beanwoord te moeten worden. Ten tijde van privatisering was al bekend dat de uitvoering
van de Bijdrageregeling niet oneindig zou zijn, zoals blijkt uit het advies van de Stichting van de
Arbeid (1/95).
ad 7.
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat in mijn brief wordt opgemerkt dat het maar de vraag
is hoe lang de Stichting zijn bestaande taken kan blijven uitvoeren. Zij vragen of de regering kan
5
aangeven hoe lang bij ongewijzigde omstandigheden de Stichting haar bestaande taken nog kan
blijven uitvoeren. Voorts vragen zij wat de consequenties zijn van het niet meer uitvoeren van
bestaande taken; wat het betekent voor de betrokkenen. Ook vragen zij hoe het afbouwscenario
eruit ziet. En hoe de vergoeding van pensioenpremie voor WW-gerechtigden moet worden
vormgegeven als de FVP wordt afgebouwd. Ten slotte vragen zij of overwogen wordt om
werkgevers hier dan weer verantwoordelijk voor te maken.
Uit de ALM-studie 2002 volgde een verwachte toekomstige FVP-levensduur van 16,8 jaar. Op
grond van de ALM-studie van medio 2003 bleek echter een verwachte toekomstige FVP-
levensduur bij ongewijzigde omstandigheden van circa 8,9 jaar en, inclusief de in 2004 ingevoerde
wachttijd van 180 dagen, van 11,5 jaar. Benadrukt moet worden dat dit cijfer een gemiddelde is
van de verwachte levensduur zoals die voortvloeide uit de diverse scenario's die in het kader van
de ALM-studie gegenereerd zijn, op basis van de in die studie gehanteerde uitgangspunten met
betrekking tot factoren als werkloosheidsontwikkeling, BBP-groei, rendementen en inflatie. De
einddatum van de regeling is daarmee onvermijdelijk met grote onzekerheden omgeven.
Indien de financiën daartoe aanleiding geven zal de Stichting FVP binnen de algemene wettelijke
doelstelling haar taken kunnen aanpassen of in het laatste geval de werkzaamheden kunnen
beëindigen. Het is de verantwoordelijheid van het bestuur van de Stichting FVP om in dat geval de
afronding op een correcte wijze vorm te geven. De Stichting FVP heeft aangegeven dat de
uitvoering van de regeling uiteraard zo wordt vormgegeven dat de `afbouw' gelijke tred houdt met
de ontwikkeling van het vermogen.
Naar aanleiding van de vraag of overwogen wordt om werkgevers hier dan weer verantwoordelijk
voor te maken, wil ik er op wijzen dat werkgevers hiervoor nooit verantwoordelijk zijn geweest.
Voortzetting van pensioenopbouw bij werkloosheid is ook nooit een overheidstaak geweest.
Destijds is besloten om tijdelijk een goede bestemming voor de FVP-gelden te zoeken, nadat
bleek dat de pensioenplicht er niet zou komen.
ad 8.
Over vier jaar leidt de afschaffing van de vervolguitkering tot enige besparing voor de Stichting. De
leden van de PvdA-fractie vragen hoe groot die besparing is over vier jaar en hoe die besparing
verder op in de jaren daarna loopt? Tevens vragen ze hoe het komt dat de besparing pas optreedt
na vier jaar?
FVP verstrekt onder voorwaarden bijdragen aan werkloze werknemers van 40 jaar en ouder
gedurende de periode dat recht bestaat op een loongerelateerde WW-uitkering. Is de werkloze
werknemer op de eerste werkloosheidsdag 57,5 jaar of ouder, dan bestaat ook recht op FVP-
bijdrage over de periode van de WW-vervolguitkering. De WW-vervolguitkering wordt pas
verstrekt nadat de maximale duur van de loongerelateerde WW-uitkering is verstreken. Deze duurt
tenminste vier jaar en veelal vijf jaar.
Het effect van de afschaffing van de WW-vervolguitkering voor FVP is derhalve pas op termijn
merkbaar. De besparing is afhankelijk van de leeftijdssamenstelling van de gerechtigden en zal
ongeveer 7,5% van de jaarlast bedragen. Het gaat om een bedrag van circa 15 miljoen
(indicatief) minder uit te keren FVP-bijdragen op jaarbasis vanaf het jaar 2008. Tegenover het
6
vervallen van de WW-vervolguitkering staan de structurele latenverzwaringen als gevolg van de
uitbreiding van de bijdrageregeling met ambtenaren (per 2001) en REA-gerechtigden (per 2004).
Verder wordt gewezen op de effecten van instroom in de WW vanuit de WAO, met de daaraan
verbonden lasten voor FVP.
ad 9.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe het probleem van gelijkberechtiging kan worden
opgelost als IOAW-gerechtigden wel in aanmerking kunnen komen voor bijdrage van de FVP.
De Stichting FVP heeft in haar brief van 9 februari jl. aangegeven dat naast de
gelijkberechtigingsaspecten, de financiële positie geen uitbreiding van de doelgroep toelaat. Gezien
het feit dat het bestuur van de Stichting FVP zelf verantwoordelijk is voor de bepaling van de
doelgroep is hier door mij niets aan toe te voegen.
ad 10.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de privatiseringswet van de FVP het mogelijk maakt om
aanvullende pensioenvoorzieningen te verschaffen voor IOAW-gerechtigden en zo nee, waarom
niet.
De Wet privatisering FVP staat er niet aan in de weg om IAOW-gerechtigden aanvullende
pensioenvoorzieningen te verschaffen. Echter, zoals hierboven aangegeven, is het de
verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting FVP om binnen de algemene doelstelling
zoals in de Wet privatisering opgenomen, de doelgroep te bepalen.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid