Praktijkonderzoek Veehouderij

Inventarisatie van parasieten in de varkenshouderij

PraktijkRapport 24

Auteurs: I. Eijck, M. Kiezebrink, F. Borgsteede, G. Binnendijk, M. Bokma-Bakker

Op verzoek van de biologische sector heeft de divisie Praktijkonderzoek van ASG (binnen het LNV programma biologische houderij) in 2001-2002 een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van parasieten op varkensbedrijven met en zonder buitenuitloop. Zowel biologische en scharrelvarkenshouders als Biologica participeerden in het onderzoek en waren betrokken bij het formuleren van de doelstelling van het onderzoek. De biologische houderij richt zich met name op het vormgeven van een duurzame varkenshouderij als onderdeel van de biologische landbouw. Hierin wensen de biologische bedrijven niet of nauwelijks concessies te doen aan "diereigen gedrag", zoals uitlopen handhaven en strogebruik bij alle diercategorieën. Tevens streeft men naar het houden van dieren zonder ingrepen en zonder standaard chemische en gesynthetiseerde geneesmiddelen (antibiotica en ontwormingsmiddelen).

Het eerste doel van het onderzoek was om te inventariseren welke parasietensoorten voorkomen op bedrijven met uitloop (biologische en scharrelbedrijven) en op bedrijven zonder buitenuitloop (conventionele bedrijven met groepshuisvesting en stro). Een tweede doel was om inzicht te krijgen in de leeftijdscategorie waarin de parasietensoorten voorkomen en het derde doel om een indruk te krijgen over de risicofactoren die relevant zijn voor de parasietenstatus per bedrijfssysteem. Uit slachterijgegevens (2003) blijken de percentages aangetaste en afgekeurde levers (white spots) wat hoger te zijn bij biologische bedrijven (met uitloop) dan bij conventionele bedrijven (zonder uitloop).

Er is tevens een literatuuronderzoek uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de parasietensoorten die in de praktijk relevant zijn op het gebied van humane en diergezondheid en dierwelzijn. Uit dit literatuuronderzoek kwam naar voren dat er geen verschillen werden gevonden tussen de verschillende bedrijfssystemen wat betreft ectoparasieten (parasieten op het dier). Ook kwam naar voren dat in de biologische varkenshouderij meer endoparasietensoorten (parasieten in het dier) waren en de frequentie van voorkomen hoger was dan in de conventionele varkenshouderij. Verschillende onderzoekers gaven aan dat het voorkomen van parasieten afhankelijk was van seizoen, bedrijfssysteem en leeftijd van het varken. Uit buitenlandse inventarisaties bleken op conventionele bedrijven vooral Ascaris suum, Oesophagostomum spp. en coccidiën voor te komen. Op biologische bedrijven werd naast de parasieten die op conventionele bedrijven werden gevonden ook nog Trichuris suis en Toxoplasma gondii aangetoond. In de bestudeerde literatuur werden geen Hyostrongylus spp., Metastrongylus spp. en Strongyloïdes aangetoond op biologische bedrijven. Bij vleesvarkens kwam vooral Ascaris suum voor en bij zeugen Oesophagostomum spp. en coccidiën.

De enquête had als doel het bedrijfsprofiel in kaart te brengen om risicofactoren te kunnen koppelen aan de parasietenstatus per bedrijfsysteem. Er zijn 36 bedrijven geselecteerd die deelnamen aan deze inventarisatie. Er waren 27 bedrijven met uitloop en 9 bedrijven zonder uitloop: 11 biologische, 16 scharrel- en 9 conventionele bedrijven met groepshuisvesting en stro. Al deze bedrijven zijn vier keer bemonsterd met een tussentijd van 3 maanden. Er is eenmalig bloed verzameld van deze bedrijven om antistoffen tegen parasieten (Toxoplasma gondii en Trichinella spiralis) aan te tonen die we via mest niet konden opsporen.

Bij geen onderscheid naar parasietensoort bleek uit de inventarisatie dat een parasitaire besmetting op alle drie de bedrijfssystemen even vaak voorkwam. De parasietensoorten en de leeftijdscategorieën waarbij parasieten voorkwamen, waren overeenkomstig met de bevindingen in de literatuur. Bij uitsplitsing naar parasietensoort en diercategorie hebben we wel verschillen gevonden tussen de verschillende bedrijfssystemen. Oöcysten van coccidiën werden minder op scharrelbedrijven gevonden dan op biologische- en conventionele bedrijven. Coccidiën kwamen het meest voor bij zeugen ( Eimeria spp.) en bij biggen ( Isospora suis). Ascaris suum werd significant minder vaak aangetoond op conventionele bedrijven dan bij de andere twee bedrijfssystemen. Ascaris suum zagen we het vaakst bij vleesvarkens. Dit was mogelijk een gevolg van de buitenuitlopen bij vleesvarkens op biologische en scharrelbedrijven. Oesophagostomum spp en Trichuris suis kwamen vooral voor bij zeugen. Voor Oesophagostomum spp. en Trichuris suis werden geen significante verschillen tussen de houderijsystemen aangetoond. Een mogelijke verklaring hiervoor was dat alle bedrijven dichte vloeren met strobedding hadden bij de zeugen, waardoor Oesophagostomum spp. even vaak voorkwam in alle drie systemen. Trichuris suis werd op heel weinig bedrijven aangetoond. Dat verklaart mogelijk waarom de verschillen niet significant waren voor Trichuris suis tussen de verschillende bedrijfssystemen. Antistoffen tegen Toxoplasma gondii vonden we op 73 % van de biologische bedrijven en op 50 % van de scharrelbedrijven. Dit is significant verschillend met de conventionele bedrijven waar geen antistoffen tegen Toxoplasma gondii werden aangetoond. Dit verschil had mogelijk te maken met het gebruik van uitlopen in combinatie met het aantal katten. Biologische en scharrelbedrijven hadden meer katten dan conventionele bedrijven. Uit de enquête kwam bovendien naar voren dat katten op deze beide houderijsystemen vaker toegang hadden tot stallen en tot het voer van de varkens. Er werd geen significant verschil gevonden in het voorkomen van antistoffen tegen Trichinella spiralis tussen de drie bedrijfssystemen. Zowel op scharrel- als op biologische en conventionele bedrijven hebben we antistoffen gevonden. De bevinding van positieve Trichinella titers betekent dat Trichinella spiralis nog kan voorkomen ondanks dat bij het individuele karkasonderzoek Trichinella spiralis niet meer wordt gevonden. Het is daarom aan te bevelen om meer inzicht te krijgen in de sero-prevalentie van Trichinella infecties bij diverse bedrijfssystemen in de Nederlandse varkenshouderij. Daar slechts een klein aantal bedrijven, per bedrijfssysteem, deelnam aan deze inventarisatie en de variatie tussen bedrijven binnen een bedrijfssysteem groot was, moeten de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Algemene uitspraken per bedrijfssysteem kunnen niet gedaan worden. De resultaten vormen wel een basis om in te kunnen schatten waar vervolgonderzoek zich op moet richten in de biologische houderij.

Als risicofactoren op het voorkomen van parasieten ( Oesophagostomum spp. en Hyostongylus rubidus) worden in de literatuur uitlopen in samenhang met seizoen, huisvesting (dichte vloeren met strobedding) en hygiëne genoemd. De seizoensvariatie kon echter in deze inventarisatie niet bevestigd worden. Nederland heeft meer een gematigd klimaat in vergelijking met de meeste Scandinavische landen waar een groot deel van de parasietendata verzameld is. Door het gematigde klimaat (minder extreme temperatuurwisselingen) kunnen vrijlevende stadia van parasieten makkelijker overleven op buitenuitlopen in Nederland, waardoor we seizoensvariatie niet konden waarnemen. Het aantal biologische bedrijven waar coccidiën werden aangetoond was significant hoger bij de derde monstername dan in de twee monsternames daarvoor. Of dit verschil aan seizoensinvloed is te wijten is nog onduidelijk. Uit de literatuur kwam naar voren dat de prevalentie van Oesophagostomum spp. hoger was op bedrijven waar de zeugen op dichte vloeren met stro gehuisvest zijn dan op roostervloer zonder strobedding. Wij vonden in overeenstemming met wat in de literatuur werd aangegeven geen verschillen tussen de drie verschillende houderijsystemen wat betreft het voorkomen van Oesophagostomum spp. bij zeugen. Waarschijnlijk hangt het voorkomen van Oesophagostomum spp. niet samen met het gebruik van uitlopen. Goede hygiëne, dagelijks reinigen van uitlopen, rotatie van de weide, ontwormen en toevoeging van de schimmel Duddingtonia flagrans aan het voer staan in de literatuur aangegeven als preventieve maatregelen om de parasitaire infectiedruk beheersbaar te houden. De steekproef uitgevoerd in dit project was te klein om het effect van deze maatregelen epidemiologisch te toetsen.

Wilt u het hele praktijkrapport lezen? Dat kan. Bestel praktijkrapport 24 hier voor de prijs van EUR 16.51 (excl BTW) .

Varkens praktijkrapport 24: Inventarisatie van parasieten in de varkenshouderij - 2004 - 59 pagina's

Oudste praktijkrapport Vorige praktijkrapport Overzicht alle praktijkrapporten Volgende praktijkrapport Nieuwste praktijkrapport
---

© Praktijkonderzoek - Animal Sciences Group - Wageningen UR. Laatst bijgewerkt: 14-05-2004 11:05.
Mail vragen en opmerkingen over de Praktijkonderzoek Website naar: webmaster.po.asg@wur.nl