Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

VOORUIT!
Innoveren in het voortgezet onderwijs

Inhoud

Voorwoord van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 3 Deel I

1 Innoveren in het voortgezet onderwijs 5

2 Leren staat centraal 6

3 De school innoveert 7

4 Innovatiebeleid 8

5 Innovatiebeleid in 2004 10
Deel II
Beleidsregel 13

Als men aan iets goeds werkt, zal er altijd iets goeds uit voortkomen

Ook al is het resultaat soms anders dan was verwacht

Juliana

Voorwoord

Onze kennissamenleving vraagt om nieuwsgierige, competente, vaardige en zelfbewuste mensen die hun talent voluit weten in te zetten. Voortgezet onderwijs heeft een cruciale rol bij het uitdagen en ontwikkelen van dat talent. In de gesprekken die ik in het kader van Koers VO heb gevoerd heb ik gemerkt dat de werkers in het voortgezet onderwijs zich daarvoor met hart en ziel inzetten. In gesprekken met leerlingen is het me ook opgeval- len dat het resultaat van die inspanningen achter blijft bij de verwachtingen; veel jonge- ren vinden de school op zich nog wel de moeite waard, maar ervaren het onderwijs als weinig uitdagend en niet erg betekenisvol. En verder; de Inspectie van het Onderwijs con- stateert al enkele jaren dat scholen laag scoren op "actief en zelfstandig leren". Het inzicht groeit dat niet gebrek aan inspanning van scholen hier het probleem is, maar het gegeven dat die inspanning binnen een bepaald paradigma wordt gepleegd. Een paradigma dat sterk gericht is op overdracht van algemene kennis en dat uitgaat van onderwijzen in plaats van leren. Internet bijvoorbeeld voorziet in een enorme hoe- veelheid kennis en leermogelijkheden waarvoor je niet per se meer naar school hoeft. Ervaringen met stages en leerwerktrajecten in het vmbo laten zien dat de beroepsprak- tijk voor veel jongeren een krachtige leeromgeving kan zijn. De school is voor veel jon- geren niet meer de enige plek waar ze betekenisvolle leerervaringen opdoen. Dit inzicht biedt kansen. Kansen voor de ontwikkeling van nieuwe leerarrangementen en leervarianten die weliswaar het bestaande systeem doorbreken, maar die het leerver- mogen van jongeren wél veel meer aanspreken. Veel scholen ontplooien goede initiatie- ven die daarop gericht zijn. Die initiatieven bieden even zovele aanknopingspunten voor innovatiebeleid. In deze brochure beschrijf ik mijn inzet voor dit innovatiebeleid. Innoveren is niet gemakkelijk. Innovatie laat bovendien ons huidige systeem niet onge- moeid. Innovatie is daarom een uitdaging én een waagstuk voor iedereen die in het voortgezet onderwijs werkt. Dat is het ook voor mij en ook voor mijn departement. Toch moeten we die uitdaging aan. Want we hebben ze hard nodig, die jongeren. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, V O O R U I T ! 3 Maria J.A. van der Hoeven

Deel I


1 Innoveren in het voortgezet onderwijs Thuis leren Manon was op school niet te hanteren. Ze was hoogbegaafd en autistisch, een explo- sieve combinatie van eigenschappen die haar docenten en medeleerlingen af en toe tot wanhoop dreef. Ten einde raad besloot de school het anders te pakken. Voortaan zou Manon thuis leren, waarbij gebruik gemaakt werd van speciale software die door een Finse universiteit ontwikkeld was. Eens in de week komt Manon op school om met haar mentor de voortgang langs te lopen en nieuwe opdrachten af te spreken. De situatie is een opluchting voor de school, voor Manon zelf en voor haar ouders. De leerprestaties gaan goed vooruit en iedereen is weer in z'n normale doen. Inmiddels heeft de school deze oplossing voor meer leerlingen getroffen. Maar kan dat zomaar, is nu de vraag. Nee, dat kan niet zomaar. Want de Inspectie zit wel een beetje in haar maag met deze oplossing: van de leerplicht hoor je immers op school te zitten. Er is weliswaar een modus overeengekomen, maar die is voor geen van de partijen echt bevredigend. En is het eigenlijk niet heel slecht voor de sociale vorming van Manon als ze niet meer naar school gaat? De school beseft zelf ook dat dit een kwetsbaar punt is. Daarom zoekt de school naar andere plekken dan de school om Manon onder de mensen te krijgen, bijvoorbeeld als vrijwilliger in een zorginstelling. Helemaal sluitend is de aanpak dus nog niet. Maar dat was in de oude situatie al helemaal niet het geval. Wat is innovatie? Het verhaal van Manon1 is een mooi voorbeeld van innovatie in het voortgezet onder- wijs. Innovatie heeft drie kenmerken die in dit voorbeeld goed worden geïllustreerd.
1. Innovatie gaat over leren. Er wordt een manier gevonden om de leercondities van de jongere zo te organiseren dat zijn talent optimaal uit de verf komt;
2. Innovatie is nieuw, en nog niet gemeengoed in het voortgezet onderwijs;
3. Innovatie is controversieel, en roept naast bijval vaak weerstand op. Soms staan wetten in de weg, veel vaker zijn het praktische bezwaren. V O O R U I T ! 5 1 Ontleend aan een artikel uit Trouw van 18 oktober 2003 "Leren op afstand"

Vele voorbeelden Manon doet vwo op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Ze is dan ook niet representatief voor alle jongeren in het voortgezet onderwijs. Maar ook in het voortge- zet onderwijs kennen we een groeiend aantal voorbeelden waarbij het leren en onder- wijzen op een compleet andere leest geschoeid is. Aanpakken die voor jongeren een grote aantrekkingskracht hebben; ze worden uitgedaagd hun talent te ontwikkelen, gestimuleerd tot zelfstandig werken en leren, en beseffen meer en meer hun eigen ver- antwoordelijkheid daarbij. Vaak gaat het om een combinatie van leren op school en leren daarbuiten, zoals in een bedrijf, vrijwilligersorganisatie of via Internet. Er zijn ook initiatieven waarbij juist een hele strakke en gestructureerde aanpak wordt ontwikkeld omdat dat voor een andere categorie jongeren weer het maatwerk blijkt te zijn. Aldus vindt naast het gebruikelijke klassikale systeem een verbreding en verrijking plaats van het repertoire aan leermogelijkheden. Het is van belang dat die beweging doorzet want daardoor kan voortgezet onderwijs een optimale bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een sterke kennissamenleving. En kan het voortgezet onderwijs ook zelf uitgroeien tot een innovatieve bedrijfstak.
2 Leren staat centraal Dat kan beter en sneller. Zo dacht Eric Groenendijk toen hij de bestaande biologieme- thoden vergeleek met zijn Bookmap, ofwel het `brain oriented organized knowledge map'2. Dit systeem presenteert leerstof op een zodanige wijze dat de kwaliteit en effi- ciëntie van het leren sterk verhoogd wordt. Zo wordt de leerstof van bijvoorbeeld bio- logie op een manier geordend die de essentiële samenhangen in de stof weergeeft en een brede range van leerlingen in staat stelt zich de stof eigen te maken op een manier die eerder was voorbehouden aan experts of hoogbegaafden. Eerste empirische erva- ringen wijzen uit dat leerlingen met deze methode beter presteren en minder studietijd nodig hebben dan bij leerlingen in een controlegroep. De ontwikkeling wordt verder voortgezet, zodat dit systeem zich ook op de vrije markt kan bewijzen. Bookmap is een interessant voorbeeld van een innovatie die zich vooral binnen de school afspeelt. Interessant omdat het bookmap-idee uitgaat van andere dan de gebrui- kelijke leerprincipes, waardoor blijkt dat iets wat aanvankelijk voor hoogbegaafden en experts was weggelegd ook blijkt te werken voor veel gewone leerlingen. Interessant ook omdat deze methode gestoeld is op een theorie - voor wat die waard is- over de wer- king van de hersenen bij leerprocessen. Alle reden dus om zo'n opzet in de praktijk te beproeven en empirisch te toetsen. Dat gebeurt op dit moment. Betekenis van onderwijs Uit de gesprekken in het kader van Koers VO is naar voren gekomen dat veel leerlingen de school nog wel de moeite waard vinden als een plek om elkaar te ontmoeten, maar het onderwijs zelf als weinig uitdagend en niet erg betekenisvol ervaren. Weinig bete- kenisvol in vergelijking met andere aspecten van hun leven: sport, cultuur, bijbaantjes, Internet, en dergelijke. Het lijkt er op dat niet alleen manifeste schooluitval een pro-

bleem is in het voortgezet onderwijs, maar ook het feit dat leerlingen in de hogere leer- jaren in mentale zin al afgehaakt hebben. De Inspectie van het Onderwijs constateert al enkele jaren dat scholen in het algemeen laag scoren op "actief en zelfstandig leren"3.
Nu zou je kunnen zeggen, dat dit eenmaal eigen aan de school is. School hoeft niet per se leuk te zijn, en het nut van veel dingen zul je later wel inzien. Bovendien hebben we met pubers te maken en voor hen is het immers nooit goed. Dit zou zo zijn, ware het niet dat steeds meer voorbeelden laten zien dat het met een wezenlijk andere aanpak wél lukt om jongeren een betekenisvolle leerloopbaan te bieden. Voorbeelden vinden we in het Vmbo, zoals het programma Sport, Dienstverlening en Veiligheid (SDV), de Axisprogramma's en Leerwerktrajecten. Maar ook in andere segmenten van het voort- gezet onderwijs doet men ervaring op met ingrijpend andere vormen, zoals in Slash 21. Zulke voorbeelden sterken de gedachte dat school niet per se saai en betekenisloos hoeft te zijn. Ze smaken naar meer. Slimme leerarrangementen We kunnen nog verder gaan als we een recent advies van de Onderwijsraad volgen. De school is niet meer de exclusieve leeromgeving, zo stelt de Onderwijsraad4. De Onderwijsraad verlaat daarbij de optiek van het onderwijzen en kiest nadrukkelijk voor de optiek van het leren; van daaruit stelt de Onderwijsraad vast dat jongeren veel rele- vante leerervaringen opdoen via Internet, via vrienden, op de sportclub, door bijbaan- tjes en vakantiewerk. Het is de kunst die leerervaringen met elkaar in verband te bren- gen door middel van slimme leerarrangementen die binnenschools en buitenschools leren met elkaar combineren, aldus de Onderwijsraad. Hier liggen interessante kansen en mogelijkheden voor innovatie.
3 De school innoveert Begin 2004 haalden ze de landelijke pers, de `aanstormende docenten' van het Reviuscollege in Doorn. Een initiatief waarbij tweede fase leerlingen uit de hogere leerjaren worden ingezet als `leerling-docent' en op deze manier meedraaien in de beroepspraktijk van onderwijs. De school doet dit in nauwe samenwerking met een lerarenopleiding. Voor leerlingen is dit een mooie manier om te snuffelen aan de beroepspraktijk van het onderwijs, en zo te ondervinden of het leraarsberoep iets voor hen is. Het is bovendien een goede impuls voor het zelfvertrouwen van deze jon- geren.
Er zijn meer scholen die werken met een vergelijkbaar model, bijvoorbeeld leerlingen die een vorm van mentorschap uitvoeren. Soms krijgen zulke leerlingen daarvoor een apart certificaat naast het reguliere diploma. Zulke initiatieven inspireren ook tot ande- re vragen. Bijvoorbeeld: als leerlingen zo kunnen worden ingezet in de beroepspraktijk 3 Onderwijsverslagen over de jaren 2002 en 2003 V O O R U I T ! 7 4 Onderwijsraad. Leren in een Kennissamenleving 2003.

van het onderwijs, waarom dan niet ook in de beroepspraktijk van de zorg, de techniek, de dienstverlening of vormen van vrijwilligerswerk?

Er is nog een belangrijk kenmerk van dit initiatief. De school doet dit zelf. Dat is zeker voor het voortgezet onderwijs van betekenis. Het voortgezet onderwijs heeft in de vori- ge eeuw immers vooral te maken gehad met een innovatiebeleid dat sterk van bovenaf gestuurd werd. Dat zal de komende jaren veranderen. De school zal steeds meer erva- ren dat innovatie niet iets is wat van bovenaf moet, maar een antwoord is op vragen, aanspraken en verwachtingen vanuit de directe omgeving. Door een minder reguleren- de rijksoverheid zal de school merken dat ze steeds meer door de directe maatschap- pelijke omgeving worden aangesproken op de kwaliteit die ze levert: door leerlingen zelf, hun ouders, maar ook door buurtbewoners, basisscholen, gemeenten, bedrijven, roc's, universiteiten, hogescholen, jeugdzorg en dergelijke. Prikkels voor innovatie zul- len veel meer van rondom dan van boven komen. Niet op eigen houtje De school innoveert dus zelf. Maar is dat niet in tegenstelling tot het voorgaande waar- bij het leren centraal staat en de school maar één van de actoren is die bijdraagt aan het leerproces van jongeren? Zou niet de hele omgeving van de leerling moeten innove- ren?
Daar zit wat in. Het antwoord is: scholen innoveren zelf maar niet alleen. Innovatie van leren en onderwijzen is in de praktijk haast niet mogelijk zonder dat de school samen- werkt met anderen in de lokale en regionale omgeving. Leren van elkaar Samenwerking zal niet alleen betrekking moeten hebben op de ontwikkeling van inno- vaties, maar ook op het delen van kennis en het verspreiden van aanstekelijke voor- beelden. Scholen kunnen elkaar daar rechtstreeks over informeren, maar er zijn ook tal van intermediairs die daarin een rol kunnen vervullen. Dat vraagt in de eerste plaats actief zoekgedrag van scholen naar aanstekelijke voorbeelden waarmee de school zijn voordeel kan doen. Daarnaast is het handig dat systematisch informatie beschikbaar is over innovatieve praktijken zodat scholen snel weten wat er op dat terrein te koop is.
4 Innovatiebeleid Innoveren is ploeteren Lange tijd heeft men gedacht dat de zon om de aarde draaide. De enkelingen die van mening waren dat het wel eens andersom zou kunnen zijn hadden het moeilijk. Mensen als Copernicus en Galilei kregen voor hun opvattingen weinig schouderklopjes, zacht gezegd. Om met de Poolse filosoof Jerzy Lec te spreken: ze waren hun tijd vooruit, maar moesten die in oncomfortabele onderkomens afwachten. Met innovatie in het voortgezet onderwijs is het niet wezenlijk anders. Veel van wat nu gemeengoed is zoals het schoolbord, de moderne wiskunde, Internet en leerwerk- trajecten heeft een pioniersfase gekend die door weerstand en controverse werd V O O R U I T ! 8 gekenmerkt. Innoveren is niet alleen een kwestie van creativiteit en initiatief, maar ook

van durf, tact en uithoudingsvermogen van initiatiefnemers en pioniers. Om in Koerstermen te spreken, innoveren is vaak roeien tegen de stroom in; tegen je eigen twijfels, tegen scepsis van collega's, tegen onbegrip van je leiding en tegen belemme- ringen in regelgeving. Of die nu geschreven is of ongeschreven. Daarom innovatiebeleid Willen we dat innovatie uit de verf komt dan is het van belang beleid te voeren. Een beleid dat innovatief initiatief ondersteunt in zowel morele als materiële zin. Een beleid waardoor beproefde ervaringen met nieuwe leerarrangementen breed en op een aan- stekelijke manier worden verspreid zodat anderen kunnen profiteren van het werk van innovatieve pioniers. Een beleid ook dat innovatieve ontwikkelingen nadrukkelijk van een sterke wetenschappelijke toets en onderbouwing voorziet. Focus op drie uitgangspunten OCW wil zulk beleid voor de komende jaren ontwikkelen. Het beleidsprogramma staat daarbij hooguit op grote lijnen vast. Veel meer zal dit beleid al doende, en op basis van de ervaringen, ontwikkelingen in de praktijk en voortschrijdend inzicht vaste vorm krij- gen. De inzet van dit beleid is gericht op de volgende drie uitgangspunten:
1. het gaat om leren in plaats van onderwijs;
2. scholen innoveren zelf;
3. ontwikkeling van een krachtige beweging van initiëren, verbreiden, verankeren en consolideren van innovaties. In deze innovatiebeweging zullen scholen samenwerken met allerlei lokale en regiona- le partners. Daarnaast moeten scholen kunnen rekenen op steun van landelijke partij- en; van de Landelijke Pedagogische Centra, het Cinop, de SLO, lerarenopleidingen, wetenschappers, het Platform Beroepsonderwijs, het Platform Bèta&Techniek, Kennisnet, Ict op School, Schoolmanagers_VO, de besturenorganisaties, MKB en VNO- NCW, en vele anderen. Elk van deze partijen zal een rol hebben in de innovatiebewe- ging, en elke partij zal die ook vooral zelf moeten zien te definiëren. Wat kan ik voor de school doen, is daarbij de vraag die deze organisaties permanent voor ogen moeten hebben.
OCW schrijft het bord niet vol Omdat het primaat voor de innovatie bij de scholen ligt zal in het innovatiebeleid een belangrijke rol weggelegd zijn voor de organisaties die gezamenlijk collectief van het voortgezet onderwijs vormen, dus Schoolmanagers_VO en de besturenorganisaties. Als collectief kunnen zij zich manifesteren als een krachtige actor die het voortgezet onder- wijs uit doet groeien tot een innovatieve bedrijfstak. OCW zal zich vooral toeleggen op een lichte vorm van regie en een beperkt aantal inter- venties welke voor het proces van belang zijn. In de volgende paragraaf is beschreven hoe dat uitpakt voor 2004. V O O R U I T ! 9


5 Innovatiebeleid in 2004

Innovatiebeleid in het voortgezet onderwijs zal al doende tot stand komen. Er is een aantal globale lijnen geschetst maar die zullen in de loop van de jaren scherper worden. Innovatiebeleid is ook geen beleid voor OCW alleen maar wordt ontwikkeld samen met alle andere betrokkenen. We maken dus wel vaart maar zetten het roer niet vast. Deze brochure beperkt zich dan ook nadrukkelijk tot de acties voor 2004.
1. Stimuleren met geld Innoverende scholen zullen het in eerste instantie moeten hebben van middelen waar- over ze reeds beschikken. De reguliere lumpsum en aanvullingen daarop zoals het nascholingsbudget, het schoolbudget en specifiek voor het vmbo de impuls beroepson- derwijs kunnen daarvoor worden aangewend. Het voordeel van deze benadering is dat scholen zelf hun prioriteiten stellen en geen extra verantwoordingsverplichtingen heb- ben. Veel scholen weten die mogelijkheden op een slimme manier te benutten. Er zijn echter ook scholen die een pioniersfunctie vervullen. Zij banen nieuwe wegen, en ontwikkelen methoden waarbij ze zich niet of slechts beperkt op kunnen trekken aan voorbeelden van elders, om de eenvoudige reden dat die voorbeelden er niet zijn. Door hun initiatief en door de resultaten die ze boeken worden ze zélf een voorbeeld. In die gevallen is het niet meer dan redelijk dat deze scholen extra worden ondersteund, ook in materiële zin. Daarom is voor 2004 een Beleidsregel getroffen die voorziet in zo'n financiële ondersteuning. Doel van de Beleidsregel is om zulke scholen een steun in de rug te geven én aan te moedigen het resultaat van hun activiteiten te delen met ande- re scholen. Het betreft een gerichte en selectieve aanpak waarbij op basis van project- aanvragen wordt geselecteerd op kwaliteit en innovatief gehalte. Versterking en ver- nieuwing van het leren staat daarbij centraal. De Beleidsregel staat beschreven in deel II van deze brochure. In de loop van 2004 zal worden bezien of ook in 2005 van een dergelijke Beleidsregel sprake zal zijn, of dat voor dat jaar beter andere accenten kunnen worden gelegd.
2. Kennisdelen, verankeren en Innovaties realiseren is één, zorgen dat die vervolgens ook breed verspreid en veran- consolideren kerd worden in het primaire proces van scholen, vergt heel wat meer. Dat is eenvoudig en ingewikkeld tegelijk. Eenvoudig omdat de school om zich heen kan kijken naar inno- vatieve oplossingen voor de eigen vraagstukken en opgaven, en te benutten wat daar- van van pas komt voor de eigen situatie; de school trekt dus zijn plan. Ingewikkeld omdat het proces van innovatie veel vergt van de school: sterk onderwijskundig leider- schap, veranderbereidheid bij docenten, vermogen tot samenwerken en dergelijke. Ingewikkeld ook omdat zowel op regionaal als op landelijk niveau veel spelers zijn die op de een of andere manier bij de innovatie betrokken zijn. Het zou de scholen van pas kunnen komen als sprake is van een voorziening met een makelende en informerende functie, zonder dat zo'n voorziening de zoveelste boom is waardoor de school het bos niet meer ziet. Met Schoolmanagers_VO en de besturenorganisaties zal in 2004 worden V O O R U I T ! 10 gesproken over een intelligente oplossing voor dit vraagstuk.


3. Belemmerende Tussen innovatie en regelgeving bestaat een haat-liefde verhouding, zo is ook wel uit regelgeving opruimen het Koerstraject gebleken. Schoolmanagers_VO en de besturenorganisaties worden gevraagd om zo concreet mogelijk te inventariseren wat de belemmeringen in regelge- ving zijn die innovatie verhinderen, en te komen met suggesties voor verbetering. Daar waar sprake is van onnodige belemmeringen, bijvoorbeeld in de inrichtingsvoorschrif- ten, zal OCW die opruimen. Specifiek aandacht zal worden besteed aan de relatie tus- sen innovatie en de examinering. Daarover zal Koers VO meer informatie bevatten.
4. Meer vraagsturing Via de Hoofdlijnenbrief 2005 zijn de SLOA-instellingen uitgenodigd te formuleren en te in het SLOA-beleid concretiseren wat hun inbreng kan zijn in de hierboven geschetste innovatiebeweging. Daarnaast wordt met Schoolmanagers_VO en de besturenorganisaties verkend hoe zij een grotere rol in de SLOA-systematiek kunnen vervullen, dit met het oog op meer vraagsturing.

5. Monitoring, evaluatie De ontwikkeling van de innovatie en de effecten van de hierboven geschetste maatre- en kennisontwikkeling gelen zullen de komende jaren goed worden gevolgd. In opdracht van OCW voert de Universiteit Twente een inventariserend onderzoek uit naar de huidige stand van de innovatie in het voortgezet onderwijs: de trends, thema's, ontwikkelingen en dergelij- ke. Het rapport verschijnt in mei 2004. Dit biedt een eerste `state of the art`. Medio 2005 zal een evaluatie plaatsvinden van de wijze waarop de innovatiebeweging zich ontwikkelt en wat het effect van deze beweging is op de kwaliteit van het onder- wijzen en leren. Voor de manier van onderzoeken wordt nog een slimme aanpak bedacht die past bij het object van onderzoek: innovatief en niet belastend voor de scholen.
Innovatie in het voortgezet onderwijs is gebaat bij een stevig wetenschappelijk funda- ment. Nu al blijkt dat veranderende visies op onderwijzen en leren een stimulerend effect hebben op het wetenschappelijk onderzoek op deze terreinen. Interessant in dat verband zijn de activiteiten die door de lectoren aan de hogescholen worden ontwik- keld. Bezien zal worden hoe kennisontwikkeling over innovatie en leren verder kan wor- den versterkt, zodat wetenschap voluit ten dienste van innovatie kan staan. V O O R U I T ! 11

Deel II

Vooruit!
Beleidsregel Innovatie in het Voortgezet Onderwijs


1 1. Innovatieve initiatieven stimuleren Deze beleidsregel biedt scholen voor voortgezet onderwijs die vallen onder het minis- terie van OCW de mogelijkheid om in 2004 aanvullende bekostiging te ontvangen voor innovatieve projecten. Deze projecten moeten gericht zijn op versterking en vernieu- wing van het leerproces van jongeren in de meest brede zin van het woord. Het gaat om innovaties die het leren van jongeren centraal stellen, die de motivatie om te leren ver- sterken, die leiden tot verbetering van leerprestaties en die een bijdrage leveren aan het aanboren, uitdagen en ontwikkelen van het talent van jongeren in het voortgezet onderwijs.
Basis voor deze beleidsregel zijn artikel 85a, tweede lid, en artikel 89, tweede lid, van de WVO. Het gaat er bij deze beleidsregel om scholen die nieuwe wegen banen een steun in de rug te geven én aan te moedigen het resultaat van hun activiteiten te delen met anderen. Voor de goede orde, de beleidsregel geldt ook voor het praktijkonderwijs. Hoogte van de aanvullende De aanvullende bekostiging bedraagt ten hoogste 60% van de totale projectkosten, tot bekostiging maximaal 300.000. Voor deze beleidsregel is 10 miljoen beschikbaar voor 2004. De looptijd van het project bedraagt maximaal drie jaar, zodat scholen de mogelijkheid hebben de aanvullende bekostiging over meerdere jaren te verspreiden. Er mag ook voor minder dan 300.000 worden aangevraagd. Experimenteerruimte Het kan bij innovatieve projecten nodig zijn dat wordt afgeweken van de regelgeving. Op basis van artikel 25 en artikel 29, zesde lid van de WVO kan ontheffing worden gege- ven ten aanzien van de inrichtings- en examenvoorschriften. Wanneer het voor een project nodig is dat een dergelijke ontheffing wordt verleend, dan wordt dit bij de behandeling van de projectaanvraag meegenomen. In Koers VO zal worden aangegeven binnen welke marges deze ontheffingen kunnen worden verleend. Doordat via deze wetsartikelen dergelijke ontheffingen kunnen worden verleend is het ook mogelijk pro- jecten te bedienen waarbij niet om aanvullende bekostiging maar slechts om experi- menteerruimte gevraagd wordt. V O O R U I T ! 13


2 Welke projecten worden bedoeld?

Innoverende scholen zullen het in eerste instantie moeten hebben van middelen waar- over ze reeds beschikken. De reguliere lumpsum en aanvullingen daarop zoals het nascholingsbudget, het schoolbudget en specifiek voor het vmbo de impuls beroepson- derwijs kunnen daarvoor worden aangewend. Het voordeel daarvan is dat scholen zelf hun prioriteiten stellen en geen extra verantwoordingsverplichtingen hebben. Veel scholen weten die mogelijkheden goed te benutten. Er zijn echter ook scholen die een pioniersfunctie vervullen. Zij banen nieuwe wegen en ontwikkelen werkwijzen, waarbij ze zich niet op kunnen trekken aan voorbeelden om de eenvoudige reden dat die voorbeelden er niet zijn. Door hun initiatief en door de resul- taten die ze boeken, worden ze zélf een voorbeeld. In die gevallen is het redelijk dat deze scholen extra worden ondersteund, ook in materiële zin. Deze beleidsregel is bedoeld voor zulke projecten. Dat betekent dus een duidelijke beperking. Een school, die sterk twijfelt over de haalbaarheid van een aanvraag op basis van deze beleidsregel of een school die pas naar aanleiding van het lezen van deze beleidsregel innovatief ini- tiatief ontplooit, wordt geadviseerd zich de moeite van een projectaanvraag te bespa- ren.
De beleidsregel is bedoeld voor projecten die aan de volgende criteria voldoen.
1. Leren van de leerling In deze beleidsregel staat, net als in Koers VO, het leren van de leerling centraal. De staat centraal innovatie heeft als doel het versterken en vernieuwen van het leren in het voortgezet onderwijs. In lijn met Koers VO is het de school die daarbij zijn eigen plan bepaalt. Het projectresultaat impliceert een aantoonbare versterking en vernieuwing van het leer- proces van de leerling in het voortgezet onderwijs. Het gaat hierbij om projecten die zich vooral, maar niet uitsluitend, richten op de hier- onder genoemde onderwerpen. Het leren binnen en buiten de school, inclusief vormen van buitenschools leren in een bedrijf of een vrijwilligersorganisatie, of om combinaties van binnen- en buitenschools leren. Dit leren hoeft niet beperkt te zijn tot de onder- werpen die deel uitmaken van het reguliere curriculum, ook onderwerpen als waarden en normen, burgerschap, sociaal verkeer, veiligheid en verantwoordelijkheid kunnen aan de orde zijn. Innovatie kan ook betrekking hebben op leerrendement zodat meer jongeren beter gediplomeerd de school verlaten. Innovatie is ook het leren in leerge- bieden in plaats van in vakken en schotten overstijgend, ook in doorlopende leerlijnen. Aansluiten bij actuele maatschappelijke thema's als integratie of het versterken van ondernemerschap. Versterken van het leren hoeft overigens niet persé te betekenen meer zelfstandig leren; voor sommige jongeren kan een strakke en gestructureerde aanpak juist het best aangewezen zijn. Verder kunnen Bèta & Techniek en een intelli- gente inzet van informatie- en communicatietechnologie thema's zijn die bij de projec- ten aan de orde komen. Tot slot maakt kwaliteitszorg een belangrijk onderdeel uit van V O O R U I T ! 14 innovatie.


2. Het beoogde projectresultaat Onder nieuw wordt in eerste instantie verstaan `nog niet eerder vertoond', maar het is nieuw kan ook gaan om een originele combinatie van bestaande innovaties die de vernieuwing van het VO, gericht op het beter leren door leerlingen, versnelt. Verder moet nieuw niet absoluut worden opgevat in de zin dat het nog helemaal nergens voorkomt; een project waarbij bijvoorbeeld in een gymnasium iets wordt ontwikkeld wat in vmbo zorg & wel- zijn al gemeengoed is, kan ook als nieuw worden aangemerkt.
3. De aanvrager kan waarmaken Het project moet zodanig opgezet en georganiseerd zijn, en relevante samenwerkings- wat hij belooft partners zodanig gecommitteerd, dat het project tot een goed einde kan worden gebracht. Een aspect daarvan is ook dat de beoogde innovatie aansluit bij ontwikkelin- gen die nu al in de school plaatsvinden. Bij dit criterium hoort ook dat intern overdracht van de resultaten plaatsvindt, dat de innovatie binnen de school verankerd wordt en dat sprake is van een deugdelijke projectbegroting.
4. Kennis delen Belangrijke reden voor het verstrekken van aanvullende bekostiging is dat ook anderen kunnen profiteren van het pionierswerk en de projectresultaten van de initiatiefnemer. De projectresultaten moeten daarom breed beschikbaar komen, in elk geval na en bij voorkeur ook tijdens de projectperiode. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de aanvrager. Ook interne kennisdeling binnen de school en zijn directe omgeving maken hier onderdeel van uit.
3 Scholen werken samen Samenwerking met relevante partners is geen zelfstandig beoordelingscriterium op zich, maar wordt in de praktijk wel bij de beoordeling meegewogen als een afgeleide van de criteria in paragraaf 2. Het is op zich mogelijk, maar in de praktijk niet waar- schijnlijk dat een school op eigen houtje in staat is een ingrijpende innovatie tot een goed einde te brengen. Stel dat een school aan de slag wil met een vorm van buiten- schools leren, dan ligt het voor de hand dat te doen met `buitenschoolse' partners en dan moet de samenwerking goed in elkaar zitten. Er zijn ook andere redenen om samen te werken: expertise, geld, kennis delen en dergelijke. Hier is de hechtheid van de samenwerking een afgeleide van het derde criterium dat de school moet kunnen waar- maken wat hij belooft.
4 Het indienen van de aanvraag, formele vereisten Indientermijn De aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs, ook als sprake is van een samenwerkingsverband met andere partners. De aanvraag moet uiterlijk 1 september 2004 worden ingediend bij SenterNovem, zie adres hieronder. De aanvraag kan niet per fax of e-mail ingediend worden. Na 1 september 2004 worden geen aanvragen meer in behandeling genomen. V O O R U I T ! 15

SenterNovem Educatieve Technologie VO-innovatie
Postbus 93144
2509 AC Den Haag
Aanvraagformulier Wil de aanvraag voor behandeling in aanmerking komen dan moet ze in elk geval opge- steld zijn conform het aanvraagformulier van SenterNovem, en vergezeld gaan van een projectplan. Het aanvraagformulier is op te vragen en te downloaden bij SenterNovem (www.senternovem.nl/vooruit) en bevat onder meer de volgende gegevens:
· de titel of naam van het project
· naam, adres en e-mail van de contactpersoon
· BRIN nummer van de school
· namen van de samenwerkingspartners (indien van toepassing)
· start- en looptijd van het project
· de omvang van de gevraagde aanvullende bekostiging
· eventueel het verzoek tot ontheffing op basis van artikel 25 en artikel 29, zesde lid WVO

· ondertekening van de aanvraag door het bevoegd gezag Projectplan Het projectplan dat de aanvraag vergezelt, moet inzicht bieden in de volgende onder- werpen:

1. De aanleiding voor het project; welk vraagstuk wordt met dit project aangepakt?
2. De relatie tot andere innovaties; heeft de aanvrager zich vergewist van relevante ontwikkelingen en innovaties elders, en is op grond daarvan de conclusie gewettigd dat met dit project iets nieuws gerealiseerd wordt?
3. Een beschrijving van de projectresultaten waaruit blijkt dat deze voldoet aan de in paragraaf 2 genoemde criteria.
4. Welke concrete activiteiten worden in het project uitgevoerd, wanneer vinden deze plaats en wie gaat ze uitvoeren?
5. De organisatie van het project en het commitment van de projectpartners, op basis waarvan mag worden verondersteld dat het project tot een goed einde kan worden gebracht. Het commitment van projectpartners moet blijken uit schrifte- lijke bewijsstukken en verklaringen.
6. Het verspreiden en het delen van de projectresultaten en ervaringen tijdens en na het project.

7. Een totaalbegroting voor het project waarin aannemelijk gemaakt wordt dat de hoogte van de gevraagde aanvullende bekostiging gerechtvaardigd is.
8. Bij een verzoek tot ontheffing op basis van artikel 25 en artikel 29, zesde lid WVO, de motivering bij dat verzoek. Nota bene: het projectplan hoeft niet dik te zijn om te kunnen overtuigen! V O O R U I T ! 16


5 Spelregels voor de begrotingsopstelling

De aanvullende bekostiging bedraagt maximaal 60% van de projectkosten en hooguit 300.000,-. Dat veronderstelt wel dat de begroting op basis van bepaalde spelregels is opgesteld. Die spelregels hebben betrekking op de volgende kostensoorten. Loonkosten direct personeel Hiermee wordt bedoeld de loonkosten verbonden aan de inzet van personeel aan het project van de aanvrager en eventuele samenwerkingspartners. Deze loonkosten bestaan uitsluitend uit het bruto-loon plus de sociale lasten. Leidinggevenden kunnen tot het directe personeel worden gerekend wanneer zij rechtstreeks productieve arbeid verrichten voor het project. Overhead Hieronder vallen de uitgaven voor faciliteiten of ondersteunende activiteiten zoals reis- kosten, secretariaatkosten, kopieer- en verzendkosten, bureaukosten en dergelijke, voor het project. Kosten derden Hiermee wordt bedoeld de kosten van het inhuren van externen. Deze kosten moeten tegen een marktconform tarief worden opgenomen. Is sprake van dergelijke kosten dan moet dat bij de begroting inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van een offerte. In principe gelden kosten derden inclusief omzetbelasting. Materiele kosten Hieronder kunnen vallen de kosten voor aanschaf van specifiek voor het project te gebruiken apparatuur. Het moet dan gaan om apparatuur waarvan het gebruik een functionele relatie heeft met het project. Deze kosten mogen in de begroting worden meegenomen op afschrijvingsbasis met een afschrijvingsperiode van drie jaar. Voor de goede orde: de beleidsregel is niet bedoeld om structurele investeringen in inventaris en huisvesting te financieren. Dergelijke kosten blijven dus buiten de projectbegroting. Relatie met andere regelingen De mogelijkheid om aanvullende bekostiging te krijgen kan niet worden gecombineerd met andere subsidieregelingen van OCW, bijvoorbeeld het Innovatie/arrangement Beroepsonderwijs. Is sprake van een project dat voor beide regelingen in aanmerking zou kunnen komen dan moet de aanvrager kiezen.
6 Service SenterNovem kan u adviseren over de haalbaarheid van uw projectvoorstel. U kunt daarvoor telefonisch of via de mail contact opnemen met SenterNovem. Telefoon 070-373 53 13 E-mail adres et@senter.nl Internet www.senternovem.nl/onderwijs V O O R U I T ! 17


7 Hoe wordt de aanvraag beoordeeld?

Op basis van de formele vereisten in paragraaf 4 en de spelregels voor de begroting in paragraaf 5 stelt SenterNovem vast of een aanvraag voor behandeling in aanmerking komt. Is dat het geval dan brengt SenterNovem over de aanvraag een preadvies uit aan een onafhankelijke jury. De jury beoordeelt de aanvragen aan de hand van de in para- graaf 2 genoemde criteria. De jury stelt voor elke aanvraag een advies vast. De jury rangschikt vervolgens de aan- vragen waarover zij positief advies uitbrengt zodanig, dat een aanvraag hoger gerang- schikt wordt naar de mate waarin het project beter voldoet aan de criteria die beschre- ven staan in paragraaf 2. Vervolgens worden de projectaanvragen voor toekenning voorgedragen aan de minister, voorzover het beschikbare bedrag voor deze beleidsre- gel dat mogelijk maakt.
Wanneer bij de rangschikking meerdere projecten op een gelijke plaats eindigen en een keuze tussen deze projecten in verband met het bereiken van het subsidieplafond ver- eist is, dan prevaleert het project dat op het criterium van innovatie het hoogste scoort.
8 Advisering door de jury, besluitvorming door de minister De jury legt het totaal van de adviezen voor aan de minister. De minister neemt in prin- cipe het advies van de jury over. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal de minister van het advies afwijken. De minister zal dat gemotiveerd en niet dan na overleg met de jury doen.

9 Beschikking
Het besluit van de minister wordt per aanvraag geformuleerd in een beschikking. De aanvrager krijgt deze beschikking in december 2004 toegestuurd. Positief Als de beschikking positief is dan wordt zo nodig ook de ontheffing ex artikel 25 en 29, zesde lid WVO verleend. Tevens wordt aangegeven wat de hoogte van de toegekende aanvullende bekostiging is. De aanvrager ontvangt dit bedrag in december 2004. In dat geval gelden de volgende voorwaarden.
· De aanvrager zorgt ervoor dat op Internet actuele informatie over het project beschikbaar is, zodat iedere belangstellende daar via zoekmachines kennis van kan nemen.

· De aanvullende bekostiging wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Eventueel niet-bestede middelen of overschotten worden na afloop van de activiteiten teruggestort. V O O R U I T ! 18


· Drie maanden nadat het project is afgerond, wordt de inhoudelijke en financiële eindrapportage toegestuurd aan SenterNovem. Tot uiterlijk 31 december 2007 bestaat de mogelijkheid om de inhoudelijke en financiële rapportage toe te zenden.
· De aanvullende bekostiging wordt tijdens de looptijd van het project besteed en herkenbaar verantwoord in de jaarrekeningen die op de looptijd van het project betrekking hebben.

· De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatigheid van de besteding van de aanvullende bekostiging.
· Naast de verantwoording in de jaarrekening verleent het bevoegd gezag medewer- king aan tussentijdse audits tijdens de looptijd van het project en een inhoudelijk evaluatieonderzoek na afloop van de projectperiode.
10 Geldigheidsduur van de beleidsregel Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2004 en vervalt met ingang van 1 januari 2008 zodat scholen de mogelijkheid hebben de aanvullende bekostiging over meerdere jaren te spreiden.

V O O R U I T ! 19

Publicatie van het Ministerie van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschap

Samenstellers Ype Akkerman/Heleen Scholte
Productie Leo Wijnhoven
Vormgeving Wim Zaat, Moerkapelle
Druk OBT bv, Den Haag
Uitgave mei 2004
Nabestellen Postbus 51-infolijn,
Tel. 0800 8051 (gratis) of
www.postbus51.nl
ISBN 90 5910 371 8
Prijs 6,50
Zie ook www.minocw.nl/onderwijs/innovatievo/
OCW34.045/5000/08BK2004B013