Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AO9498 Zaaknr: 38966


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 14-05-2004
Datum publicatie: 14-05-2004
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.966
14 mei 2004
FP

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 november 2002, nr. 531/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.


1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 1.117.150, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.


2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.


3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van B B.V. Bij overeenkomst van 15 april 1987 heeft B B.V. (hierna: de B.V.) aan belanghebbende onvoorwaardelijk het recht verleend, voor de tijd van tien jaren, te rekenen vanaf 1 maart 1987, om een aan haar toebehorende onroerende zaak (hierna: het pand) te kopen voor een bedrag van f 2.800.000. Er is door de B.V. geen tegenprestatie voor het verlenen van dit recht bedongen.
Het pand is, in opdracht van de bank, door G op 10 februari 1987 getaxeerd op f 2.450.000, zijnde de onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur.
Bij schrijven van 14 februari 1997 heeft belanghebbende verklaard zijn optierecht te willen uitoefenen, maar overigens bereid te zijn het optierecht te laten afkopen.
Het pand is op 22 april 1994 getaxeerd door H op een onderhandse verkoopwaarde, in verhuurde staat, van f 3.760.000. Bij overeenkomst van 20 februari 1997 zijn de B.V. en belanghebbende overeengekomen dat belanghebbende afziet van het verleende kooprecht en daarvoor een afkoopbedrag ontvangt van f 960.000. Dit bedrag is het verschil tussen de door H getaxeerde waarde van f 3.760.000 en de uitoefenprijs van f 2.800.000.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het bedrag van f 960.000 als uitdeling van winst in aanmerking genomen. De overeenkomst van 15 april 1987 is pas eind 1996 aan de fiscus kenbaar gemaakt (afgezien van registratie op 19 augustus 1988). Noch in de jaarstukken van de B.V., noch tijdens diverse boekenonderzoeken noch in de aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting van belanghebbende is er melding van gemaakt.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de B.V., gelet op het grote belang voor belanghebbende, waarvan partijen zich bewust moeten zijn geweest, de bedoeling heeft gehad belanghebbende te bevoordelen, zodat sprake was van een schenking. Deze schenking is volgens het Hof evenwel nietig omdat er geen notariële akte van is opgemaakt. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende in 1987 het optierecht niet genoten heeft, omdat het niet tot stand is gekomen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende in 1997 het in 3.1 hiervóór vermelde bedrag van f 960.000 van de B.V. heeft genoten, en dat, gelet op het grote bedrag, zowel de B.V. als belanghebbende zich ervan bewust waren dat en beoogden dat belanghebbende als aandeelhouder dit voordeel genoot.

3.3. De klachten, die zich tegen deze oordelen verzetten, falen. De stukken van het geding, in het bijzonder de daarin vermelde feiten en omstandigheden dat de B.V., waarin belanghebbende als directeur/enig aandeelhouder de algehele zeggenschap bezat, geen tegenprestatie voor het verleende kooprecht heeft bedongen, dat van het kooprecht nimmer in overigens daartoe in aanmerking komende stukken melding is gemaakt, dat het afzien van het kooprecht tegen een afkoopsom van meet af aan als mogelijkheid werd voorzien, en dat van het kooprecht ook in feite geen gebruik is gemaakt, laten geen andere conclusie toe dan dat de in de overeenkomst van 1987 neergelegde wilsovereenstemming tussen belanghebbende en de B.V. in werkelijkheid slechts betrof de intentie tot het door de B.V. in de toekomst uitkeren aan belanghebbende van een dividend waarvan de omvang zou worden bepaald naar rato van de waardeontwikkeling van het pand. 's Hofs beslissing is mitsdien juist, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden.


4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.


5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck, en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.